ECLI:NL:GHDHA:2022:2459

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.310.928/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ongewenst gedrag van werknemer in bedrijfsauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van [werknemer] door [werkgever]. [werknemer] was sinds 1 november 2018 in dienst bij [werkgever] als medewerker gemechaniseerd loonwerk I. Het ontslag vond plaats na een incident op 4 maart 2021, waarbij [werknemer] met ontbloot onderlichaam in een bedrijfsauto een vrouw zou hebben gevraagd zijn geslachtsdeel aan te raken. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat dit voorval een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. In hoger beroep heeft [werknemer] de bestreden beschikkingen van de kantonrechter aangevochten, maar het hof heeft geoordeeld dat de dringende reden voor het ontslag duidelijk was en onverwijld was meegedeeld. Het hof heeft de verklaringen van de vrouw als overtuigend beschouwd en het bewijs van het voorval als geleverd aangemerkt. Het hof heeft de grieven van [werknemer] verworpen en de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd. [werknemer] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.310.928/01
Zaaknummer rechtbank : 9204236 / EJ VERZ 21-83434

beschikking van 20 december 2022

inzake

[werknemer],

wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag,
tegen

[werkgever] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [werkgever],
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht.

De zaak in het kort

[werknemer] is door [werkgever] op staande voet ontslagen omdat hij, met ontbloot onderlichaam gezeten in een busje van zijn werkgever, een vrouw zou hebben gevraagd zijn geslachtsdeel aan te raken. De kantonrechter en het hof achten het ontslag rechtsgeldig.

De procedure in hoger beroep

Met een beroepschrift van 6 mei 2022 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van de door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, tussen partijen gegeven beschikkingen van 27 juli 2021 en 8 februari 2022 (hierna respectievelijk: de bestreden tussenbeschikking en de bestreden eindbeschikking). In het beroepschrift heeft [werknemer] tien grieven aangevoerd. Bij verweerschrift heeft [werkgever] deze grieven bestreden.
De mondelinge behandeling heeft op 4 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben gepleit volgens hun pleitaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

Feiten

4. Het hof gaat hieronder uit van de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld en in hoger beroep niet zijn bestreden.
5. Het gaat in deze zaak om het volgende.
5.1
[werknemer] is sinds 1 november 2018 bij [werkgever] in dienst in de functie van medewerker gemechaniseerd loonwerk I tegen een salaris van laatstelijk
€ 2.655,70 bruto per maand exclusief vakantietóeslag en overige emolumenten.
5.2
Art. 30 van het bedrijfsreglement van [werkgever] luidt als volgt:
"Het is te allen tijde verboden om zich mondeling dan wel fysiek te uiten ten opzichte van collega's en derden in ongewenst gedrag, geweld, discriminatie en ongewenste intimiteiten. Dergelijk ongewenst gedrag zal worden bestraft. Hierbij moet gedacht worden aan een tijdelijke schorsing gevolgd door een gesprek met de directie. Bij herhaling behoudt de werkgever zich het recht voor de werknemer te ontslaan. In ernstige gevallen is ontslag op staande voet een direct gevolg."
5.3
Op 4 maart 2021 heeft [werknemer] na afloop van zijn werkzaamheden op weg naar huis met de door [werkgever] aan hem ter beschikking gestelde bus rondgereden in Bleiswijk. Hij heeft enige tijd stilgestaan aan de Peppeldreef aldaar.
5.4
Op donderdagmiddag 4 maart 2021 heeft een vrouw telefonisch contact opgenomen met [werkgever] en gesproken met de heer [A] (hierna: [A]). Zij heeft hem verteld wat haar was overkomen op de Peppeldreef in Bleiswijk.
5.5
In een proces-verbaal van aangifte van 15 maart 2021 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op donderdagmiddag 4 maart 2021, omstreeks 16.00 uur, liep ik op de openbare weg de Peppeldreef te Bleiswijk, ter hoogte van een daar gelegen parkeerterrein. Ik liep naar het trottoir en was onderweg naar huis. Ik liep op dat moment op een afstand hoeveel ?? van de
nabijgelegen parkeerplaats. Ik zag dat er een kleine witte bestelauto met benaming: "[bedrijfsnaam]" stil stond in de buurt van een parkeervak. Ik zag dat deze bestelbus niet geparkeerd stond in een parkeervak. Ik zag dat het raam aan de bestuurszijde openstond. Ik
zag een jonge manspersoon in de auto zitten aan de bestuurszijde. Ik hoorde dat de jonge man vanuit de bestelauto tegen mij sprak. Omdat ik op een afstand langsliep kon ik de man niet verstaan. Ik ben naar de auto van de jonge man gelopen. Ik stond op dat moment als het
ware naast de auto van de jonge man die in de auto zal. Ik zag dat de jonge man een ontbloot onderlichaam had. Ik hoorde dat de jonge man tegen mij zei; "dag lieverd, wil je mijn piemel vasthouden ". Ik zag dat de jongeman zijn stijve geslachtsdeel had. Ik zag dat de jongeman zijn geslachtsdeel in één van zijn handen vasthield. Ik schrok enorm hiervan en had niet verwacht dit te zien. Ik zei tegen de jongeman: "nee joh ga jij maar naar je werk". Ik ben vervolgens weggelopen en hoorde dat de jongeman nog riep: "waar ga je naartoe?" Ik antwoordde de jongeman: ik ga naar huis". Ik ben vervolgens met een snelle pas in de
richting van mijn huis gelopen en hoopte niet dat de jongeman zou zien waar ik naartoe liep. Ik heb nog omgekeken om te kijken of de jongeman zou wegrijden. Ik zag vervolgens dat de jongeman zijn auto omkeerde en wegreed in tegengestelde richting waarheen??."
5.6
[werkgever] heeft [werknemer] verzocht om op 5 maart 2021 's ochtends naar de zaak te komen.
5.7
[werknemer] heeft zich op 5 maart 2021 rond 06.30 uur op het werk gemeld.
5.8
[werknemer] heeft daarbij onder meer met de heer [X] (hierna: [X]) gesproken. Later hebben ook [A] en zijn direct leidinggevende de heer [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende]) zich bij hem en [X] gevoegd. Na korte tijd is [werknemer] vertrokken, heeft zijn autosleutel aan een andere medewerker van [werkgever] gegeven en is vervolgens door deze medewerker naar huis gebracht.
5.9
[werknemer] heeft op 5 maart 2021 om 06.51 uur aan zijn leidinggevende een WhatsApp-bericht gestuurd met de navolgende inhoud:
"Gezien de situatie van zojuist heb ik iets vertrekt in mijn rug. Ik ben ziek. Gezien het verleden schat ik in dat ik maandag nog niet voldoende hersteld ben om te kunnen werken. Ik houd je op de hoogte van herstel."
5.1
Op 5 maart 2021 om 07.00 uur heeft [werknemer] een WhatsApp-bericht van [A] ontvangen met als bijlage een brief waarin hem ontslag op staande voet is aangezegd. De brief luidt onder meer als volgt:
"Bij deze bevestigen wij dat wij getracht hebben een gesprek met u te voeren hedenochtend 5 maart 2021 over het voorval dat heeft plaatsgevonden gisteren aan het einde van de middag. Dit voorval — kort samengevat — was dat u vanuit de bedrijfsauto een vrouw heeft
aangesproken, terwijl u met volledig ontbloot onderlichaam in de auto zat. Deze vrouw heeft dit gezien. U heeft deze vrouw gevraagd aan uw geslachtsdeel te zitten. Deze mevrouw doet hiervan aangifte bij de politie of heeft dit reeds gedaan. Uw handelwijze achten wij volledig in strijd met de binnen ons bedrijf geldende normen en regels. Ook bij eerdere gelegenheden, waarbij vanuit uw bedrijfsauto ongepast is geroepen
naar jonge vrouwen, hebben wij duidelijk gemaakt dat wij dergelijke gedragingen ernstig afkeuren. Dit maal bent u een grens over gegaan. Wij wilden u vanmorgen gelegenheid geven te reageren op dit voorval, echter was u hier niet toe in staat. Wij kunnen niet anders dan afgaan op de verklaring van deze mevrouw waarbij wij geen enkele reden hebben om te twijfelen aan haar verklaring. Het voorval van gisterenmiddag vormt de directe aanleiding voor het ontslag op staande voet op grond. Dat ontslag hebben wij u vandaag, 5 maart 2021 06.30 uur, onverwijld
gegeven."
5.11
[werknemer] heeft aangifte gedaan van een mishandeling door [X] op
5 maart 2021.

Procedure in eerste aanleg

6. In eerste aanleg heeft [werknemer] verzocht (samengevat) [werkgever] te veroordelen aan hem een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en de proceskosten te betalen. [werkgever] heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – als tegenverzoek verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor zover deze nog mocht bestaan.
7. Bij de bestreden tussenbeschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het voorval op de Peppeldreef op 4 maart 2021, indien dit komt vast te staan, een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Verder heeft de kantonrechter voorlopig geoordeeld dat [werkgever] geslaagd was in het bewijs hiervan, en heeft hij [werknemer] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat de dringende reden voldoende duidelijk is omschreven en dat het ontslag onverwijld is gegeven en niet in strijd is met het opzegverbod bij ziekte.
8. Vervolgens zijn er op 5 november 2021 getuigen gehoord.
9. Bij de bestreden eindbeschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het tegenbewijs niet door [werknemer] is geleverd. De kantonrechter heeft de verzoeken van partijen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Verzoeken in het hoger beroep

10. In hoger beroep verzoekt [werknemer] (samengevat) de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog zijn verzoeken toe te wijzen en de tegenverzoeken van [werkgever] af te wijzen, met veroordeling van [werkgever] in de kosten van beide instanties.
10. [werkgever] verzoekt het hof [werknemer] niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van [werknemer] af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.

De beoordeling van het hoger beroep

12. Het gaat in deze zaak over het door [werkgever] aan [werknemer] bij brief van 5 maart 2021 (r.o. 5.10) gegeven ontslag op staande voet. Volgens [werknemer] is de dringende reden in deze ontslagbrief niet duidelijk omschreven en is de dringende reden hem daarom niet onverwijld meegedeeld (
grief VII). Voor [werknemer] is namelijk niet duidelijk waarom hij is ontslagen omdat hij niet weet waar, hoe laat en welke vrouw hij onheus bejegend zou hebben. Dat staat niet in de ontslagbrief, aldus nog steeds [werknemer].
12. Deze grief VII faalt, om de volgende reden.
13.1
De dringende reden is uit de ontslagbrief duidelijk kenbaar. De brief spreekt over een voorval eind van de middag van de dag ervoor. Dat voorval bestaat er kort samengevat uit dat [werknemer] vanuit de bedrijfsauto een vrouw heeft aangesproken, terwijl hij met ontbloot onderlichaam in de auto zat, deze vrouw dit heeft gezien en hij deze vrouw heeft gevraagd om aan zijn geslachtsdeel te zitten. In deze brief is verder concreet toegelicht waarom dit voor [werkgever] onaanvaardbaar was. Het hof verwerpt het argument dat het niet vermelden van de exacte locatie, tijdstip en identiteit van de vrouw de dringende reden onduidelijk maakt.
13.2
De dringende reden is onverwijld meegedeeld, namelijk de dag na dat voorval. [werkgever] heeft dit voorval op de datum van de ontslagbrief met [werknemer] willen bespreken, maar dat is niet gelukt. Dat kwam omdat er toen op dat moment sprake was van een incident tussen partijen op kantoor. Partijen verschillen van mening over wat er toen precies is voorgevallen. Dat kan in het midden blijven. In ieder geval zijn partijen er toen niet in geslaagd over het voorval te spreken. De brief is die dag kort na dat incident per Whatsapp-bericht aan [werknemer] gestuurd.
14. De kantonrechter heeft voorshands geoordeeld dat het bewijs van de dringende reden was geleverd en [werknemer] in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Daartegen keren zich de
grieven III, V en VI. Omdat in dit hoger beroep de vraag of [werkgever] geslaagd is in het bewijs ten volle aan de orde komt is er geen belang bij om te beoordelen of de kantonrechter terecht tot zijn voorshands oordeel is gekomen en hoe de mogelijkheid van tegenbewijs is geformuleerd. Het hof zal wat met deze grieven is aangevoerd betrekken bij het oordeel over de bewijslevering, als volgt.
14. Het standpunt van [werknemer] over de bewijslevering komt neer op het volgende.
15.1
Met
grief Ibetoogt [werknemer] dat het vast staat dat hij op 4 maart 2021, buiten werktijd, in Bleiswijk rond heeft gereden en enige tijd aan de Peppeldreef heeft stilgestaan en uit de auto gestapt is om vissen te voeren. Dit duurt al met al niet langer dan een minuut. De kantonrechter heeft dit ten onrechte niet als vaststaand feit aangenomen. Gedurende deze tijd heeft [werknemer] de vrouw niet gezien of gesproken.
15.2
Met
grief IIbetoogt [werknemer] dat de strafzaak naar aanleiding van de aangifte van de vrouw tegen hem is geseponeerd en dat dit iets zegt over de bewijsbaarheid van de verklaring van de vrouw. Hier heeft de kantonrechter ten onrechte geen rekening mee gehouden. Dit herhaalt [werknemer] in de toelichting op
grief V.
15.3
In de toelichting op
grief IIIwijst [werknemer] er op dat het proces-verbaal van aangifte niet zeer gedetailleerd was en dat de politie de vrouw nog twee keer heeft gesproken, op 17 en 21 mei 2021 om een aanvullende aangifte op te nemen. De omstandigheid dat de vrouw na het voorval direct [werkgever] heeft gebeld vormt geen bewijs, de vrouw kan de auto waarin [werknemer] reed verwisseld hebben met een andere auto. Ook de omstandigheid dat [werknemer] heeft erkend dat hij die middag op de Peppeldreef is geweest, vormt geen bewijs.
15.4
Met
grief IVbetoogt [werknemer] dat [werkgever] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Pas bij conclusie na enquête heeft [werkgever] het overzicht van de door [werknemer] gemaakte ‘stops’ met de auto in Bleiswijk overgelegd. Uit dat overzicht blijkt dat hij zich omstreeks 16.00 uur op de Hoefweg bevond, op een afstand van minimaal 3,3 km van de Peppeldreef.
15.5
Met
grief Xbetoogt [werknemer] dat het van belang is dat de vrouw verschillende verklaringen heeft afgelegd, zoals over haar looprichting, het al dan niet gesloten zijn van het raam van de auto, hoe zij in contact gekomen zou zijn met de jongen in de auto, en over hoe de auto is weggereden.
Bovendien staat het volgens [werknemer] vast dat er uitvoerig contact is geweest tussen [werkgever] en de vrouw naar aanloop van het getuigenverhoor, zodat zij is beïnvloed door [werkgever]. Verder is volgens [werknemer] van belang dat de vrouw niet heeft verklaard dat zij op het bovenbeen van de jongeman in de auto een moedervlek heeft gezien. [werknemer] heeft vlakbij zijn geslachtsdeel een grote moedervlek. Uit het door [werkgever] verstrekte overzicht van gemaakte ‘stops’ van de auto blijkt volgens [werknemer] dat hij pas om 16.19.27 uur een stop heeft gemaakt in de nabijheid van de woning Kastanjelaan 23 te Bleiswijk, namelijk achter die woning op de Peppeldreef. Dit tijdstip is dermate later gelegen dan 16.00 uur dat niet gesteld kan worden dat dit omstreeks 16.00 uur geweest is. [werknemer] was kort ter plekke omdat hij op de Ribeshof, waar hij later op karpers wilde gaan vissen, snel vissen is gaan voeren en vervolgens is teruggekomen en weggereden, wat hooguit 2 minuten duurt. De vrouw heeft last van staar en dat verklaart mede waarom zij zich vergist heeft.
16. Naar het oordeel van het hof is het bewijs van het voorval geleverd, om de volgende redenen, in onderlinge samenhang bezien.
16. Het gaat om de essentie van het voorval: het tonen van het geslachtsdeel van ‘de jongeman’ aan de vrouw, met het verzoek aan haar om dit vast te houden. Hierover heeft de vrouw steeds consequent hetzelfde en op authentieke wijze verklaard, als volgt.
17.1
Als gezegd (r.o. 5.4) is in het proces-verbaal van aangifte van 15 maart 2021 onder meer het volgende opgenomen:
"[…] Ik zag dat er een kleine witte bestelauto met benaming: "[bedrijfsnaam]" stil stond in de buurt van een parkeervak. […]Ik zag dat het raam aan de bestuurszijde openstond. Ik zag een jonge manspersoon in de auto zitten aan de bestuurszijde. Ik hoorde dat de jonge man vanuit de bestelauto tegen mij sprak. Omdat ik op een afstand langsliep kon ik de man niet verstaan. Ik ben naar de auto van de jonge man gelopen. Ik stond op dat moment als het ware naast de auto van de jonge man die in de auto zal. Ik zag dat de jonge man een ontbloot onderlichaam had. Ik hoorde dat de jonge man tegen mij zei; "dag lieverd, wil je mijn piemel vasthouden ". Ik zag dat de jongeman zijn stijve geslachtsdeel had. Ik zag dat de jongeman zijn geslachtsdeel in één van zijn handen vasthield. Ik schrok enorm hiervan en had niet verwacht dit te zien.”
17.2
In een proces-verbaal van verhoor bij de politie van 17 maart 2021 is als verklaring van de vrouw onder meer vermeld:
"U vraagt mij op welke afstand ik was verwijderd van de verdachte op het moment dat hij me aanriep. Tevens vraagt u mij de juiste rijrichting van de verdachte na het incident. Nu u mij de aangifte nogmaals voorlees, merk ik op dat er een aantal dingen niet helemaal juist zijn vermeld:
[…]
Ik zag daar die kleine witte bestelauto geparkeerd staan, in een van de
eerste vakken. Ik zag dat de neus van deze bestelauto geparkeerd stond in de richting van de Lijsterlaan. De jonge man, de bestuurder van deze bestelauto, had zijn bestelauto met twee wielen op het trottoir geparkeerd en stond dus niet netjes. De bestuurder keek met zijn gezicht dus in mijn richting. De afstand tussen hem en mij was denk ik een stap of 2 a 3, misschien een meter of twee zeg maar. Ik zag dat de raam van de bestuurdersportier open stond en zo kon ik dus horen dat hij wat riep naar mij, waarna ik naar hem toe ben gelopen. […]
Ik ben nog steeds ontdaan van het incident dat heeft plaatsgevonden, ondanks het feit dat het toch al even geleden is. Ik ben blij dat u de zaak oppakt. Ik wil graag dat u mij op de hoogte houdt van het onderzoek. "
17.3
In een proces-verbaal van verhoor bij de politie van 21 mei 2021 is als verklaring van de vrouw onder meer vermeld:
“Ik ben naar huis gegaan en heb, doordat ik op de zijkant van de auto van de verdachte ‘[bedrijfsnaam]' zag staan, op het internet gezocht naar een telefoonnummer van dit bedrijf. Ik heb met een werknemer van dit bedrijf gesproken en ik heb hem verteld wat mij zojuist was overkomen. Hij vertelde mij dat ik zo teruggebeld zou worden.
Iets later werd ik teruggebeld door, als ik mij niet vergis, de directeur van het bedrijf, meneer [A]. Hij is te bereiken onder telefoonnummer […], ik ken deze meneer niet en heb hem verder nooit eerder gesproken. Ik heb hem verteld wat er gebeurd was. De directeur vroeg mij: "Kunt u aangifte gaan doen?" Ik heb hem toen verteld dat ik daar helemaal nog niet over na had gedacht. Ik heb hem toen verteld dat ik het even met mijn dochter zou overleggen, die is namelijk Juriste Strafrecht en is daar meer in thuis. Ik heb hierna mijn dochter gebeld. Zij vertelde mij: "Nou mama dat ik inderdaad beter om aangifte te doen, die jongen heeft hulp nodig en zo kan hij die krijgen!" Ik dacht toen, ja je hebt gelijk en heb diezelfde avond van 4 maart 2021 zo rond een uur of 7
de politie gebeld. […] Ik ben op die maandag 15 maart 2021
gebeld door de politie en heb de aangifte telefonisch gedaan. Ik ben een dag later naar politiebureau Noord geweest om de aangifte te tekenen en fysiek in ontvangst te nemen.”
17.4
De vrouw heeft bij de kantonrechter als getuige onder ede verklaard:
“U leest mij het proces-verbaal van aangifte voor dat als productie 3 aan het verweerschrift is gehecht.[hof: het proces-verbaal van 15 maart 2021]
De in het proces-verbaal opgenomen verklaring is inderdaad mijn verklaring. Ik sta daar nog volledig achter, maar wil het aanvullen op de volgende punten.
Toen ik naar de auto liep waarin de jonge man zich bevond, was het raam van de auto nog gesloten. Ik liep naar de auto omdat ik hem niet goed verstond. Op het moment dat ik bij de auto stond draaide de jongeman het raam open. […] Ik kan u nogmaals bevestigen dat de jongeman in de auto met ontbloot onderlichaam zat. Ik heb geen onderkleding of schoenen gezien. Om zijn bovenlichaam bevond zich wel kleding. In het proces-verbaal is het gesprek dat ik met de jongeman heb gevoerd correct weergegeven. Ik blijf daarbij. […]
Ik kwam uit de richting van het dorp. Ik zag een auto staan maar niet in het parkeervak. Het ging om een bedrijfsauto. Ik zag iemand iets zeggen. Die draaide het raam open. Ik liep naar de auto toe. De jongeman zie lieverd wil je mijn piemel vasthouden. Ik zag dat hij stijver dan stijf was. Ik zeg ga maar gauw naar je werk toe. Het was heel dom van hem want het was een bedrijfsauto. Ik ging naar daarna naar huis.[…]
Ik bevond me ongeveer op een afstand van 2 meter van de auto voordat ik er naar toe liep. Ik ben tot aan het portier gelopen. De jongeman had het raam helemaal opengedraaid zodat ik naar binnen kon kijken. Toen ik keek is mij verder niets specifieks opgevallen, behalve dat hij zijn geslachtsdeel vasthield.[…]
Dat komt omdat ik geopereerd moet worden aan staar. […] Ik heb van een en ander al een paar maanden last. Ik twijfel echter niet aan wat ik heb gezien in de auto. Ik gebruik geen medicijnen die mijn waarnemingsvermogen beïnvloeden. Ik mag auto rijden. Ik heb geen psychische klachten.”
18. Deze verklaringen van de vrouw zijn overtuigend. Het feit dat zij op detailniveau soms wisselend heeft verklaard over bijvoorbeeld de exacte locatie en het precieze tijdstip, en het feit dat zij de moedervlek van [werknemer] niet heeft gezien, doen er niet aan af dat de vrouw over het voorval zelf, waarvan mag worden aangenomen dat zij daarvan ernstig onder de indruk was, duidelijk en overtuigend heeft verklaard. Deze impact van het voorval verklaart ook dat zij vrijwel direct contact heeft gezocht met [werkgever], waarvan zij de bedrijfsnaam op de auto had zien staan. Dat zij zich daarbij zou hebben vergist en de auto zou hebben verwisseld met een andere daar op hetzelfde moment aanwezige auto, acht het hof in dat licht niet aannemelijk.
18. Er is geen reden of aanwijzing om aan te nemen dat de vrouw enig belang had om in strijd met de waarheid te verklaren. [werknemer] heeft ook niet aangevoerd dat de vrouw en [werkgever] vóór dit voorval ooit contact hebben gehad of dat zij indirect – bijvoorbeeld via derden – is bewogen een dergelijke verklaring af te leggen. Dat de vrouw heeft verklaard dat zij
“voorafgaand aan dit getuigenverhoor geen contact [heeft] gehad met de heer [A] of iemand anders van [werkgever]”, terwijl [werkgever] in het verweerschrift in hoger beroep onder 106 en 107 stelt dat de heer [A] op 21 mei 2021 bij haar thuis is geweest, werpt geen ander licht op de zaak. Kennelijk – en dat ligt ook voor de hand – bedoelde de vrouw te zeggen dat zij in de
voorbereiding op het getuigenverhoorgeen contact heeft gehad met iemand van [werkgever]. [werkgever] heeft in dit verband toegelicht dat de vrouw op 21 mei 2021 aan [A] heeft geweigerd een schriftelijke verklaring op te stellen, zij verwees naar het proces-verbaal van aangifte en er is toen een foto gemaakt van dat proces-verbaal. Er is geen aanwijzing dat deze toelichting van [werkgever] niet klopt.
18. Verder is er ook niets gebleken op grond waarvan kan worden aangenomen dat de waarneming van de vrouw toen is beïnvloed door medische omstandigheden of door het gebruik van medicijnen, alcohol of drugs. Het enkele last hebben van staar is van onvoldoende betekenis. De vrouw heeft niet alleen duidelijk verklaard over wat zij heeft gezien, maar ook over wat de jongeman tegen haar heeft gezegd, welke beide waarnemingen op elkaar aansluiten.
18. [werknemer] voert nog aan dat hij niet aan het door de vrouw gegeven signalement van ‘de jongeman’ voldoet omdat hij geen donker, maar blond haar heeft. Het hof gaat hier niet in mee. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep was waarneembaar voor het hof dat [werknemer] donker(blond) haar heeft. Aannemelijk is dat hij dat destijds ook had.
18. Niet in geschil is dat [werknemer] omstreeks 16.00 uur op 4 maart 2021 met de bedrijfsauto van [werkgever] in Bleiswijk is geweest, onder meer op of bij de Peppeldreef. Voor de aanwezigheid van een andere persoon in een bedrijfsauto van [werkgever] bestaat geen aanwijzing. Er is ook geen aanwijzing dat de vrouw zich heeft vergist, in die zin dat het om een auto van een ander bedrijf gaat. [werknemer] heeft op deze punten ook niets aangevoerd. De verklaring onder ede die [werknemer] zelf heeft afgelegd, waarin hij ontkent dat hij de jongeman is geweest waarover de vrouw spreekt, acht het hof in het licht van het bovenstaande onvoldoende overtuigend. Dat geldt ook voor zijn verklaring dat hij zijn auto had geparkeerd op een andere plaats dan die de vrouw aanwijst, kennelijk om te betogen dat de vrouw hem helemaal niet gezien kan hebben. Als dit laatste juist zou zijn, dan zou dat betekenen dat de vrouw het hele voorval verzonnen zou hebben, wat het hof onaannemelijk voorkomt. Hiervoor is geen enkele aanwijzing, en het laat zich bovendien moeilijk rijmen met het feit dat de vrouw direct na het voorval [werkgever] heeft gebeld om het te melden.
18. Het kan zijn dat [werknemer] de betreffende dag ook in Bleiswijk bezig is geweest met het voeren van karpers, met als doel deze te lokken voor het op een later tijdstip vangen van deze vissen. Maar dat sluit het plaatsvinden van bedoeld voorval niet uit en maakt het ook niet minder aannemelijk. Dit alles brengt mee dat ook het hof van oordeel is dat [werkgever] geslaagd is in het bewijs dat het door de vrouw geschetste voorval op 4 maart 2021 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De grieven die zich richten tegen de bewijswaardering worden daarmee verworpen.
18. Met
grief VIIIbetoogt [werknemer] dat het voorval in de omstandigheden van het geval geen dringende reden voor ontslag vormt. Daarbij wijst hij er op dat het voorval buiten werktijd plaatsvonden dat de goede naam van [werkgever] niet in het geding is. [werknemer] voert met
grief IXaan dat hij ziek en arbeidsongeschikt was en – zo begrijpt het hof – deze omstandigheid aan het geven van ontslag op staande voet in de weg staat.
18. Ook deze grieven falen, omdat er sprake is van een dringende reden. Voor dit oordeel bestaan de volgende gronden, in onderlinge samenhang bezien.
25.1
Het is evident dat het voorval plaatsvond op de openbare weg met een (als zodanig kenbare) bedrijfsauto van [werkgever]. De naam van [werkgever] wordt dan in negatieve zin geassocieerd met het voorval. Gelet op de ernst van het voorval dat heeft plaats gevonden, en het grote en terechte belang van [werkgever] bij het behouden van haar goede naam, ontstond daarmee een ernstige situatie in de arbeidsrelatie tussen partijen.
25.2
Verder is van belang dat deze handelwijze van [werkgever] aansluit op art. 30 van het bedrijfsreglement, waarin is bepaald dat dergelijk ongewenst gedrag in ernstige gevallen tot een ontslag op staande voet kan leiden. Naar het oordeel van het hof is sprake van een ernstig geval als bedoeld in het bedrijfsreglement.
25.3
[werknemer] heeft nog gesuggereerd dat [werkgever] op zoek was naar een reden om hem te ontslaan omdat hij een grote mond zou hebben. [werkgever] heeft dit gemotiveerd weersproken en daarbij aangegeven een goed functionerende medewerker als [werknemer] niet graag te ontslaan, waarbij het hebben van een grote mond in deze functie en branche juist een goede eigenschap is om te kunnen functioneren. [werknemer] is daar niet op ingegaan. Het hof gaat daarom niet mee in deze suggestie.
25.4
Het hof ziet in de gestelde arbeidsongeschiktheid van [werknemer] geen reden om anders te oordelen over het ontslag op staande voet. [werkgever] heeft er op gewezen dat onduidelijk is of deze arbeidsongeschiktheid voortduurt en dat de arbeidsmarktperspectieven voor werknemers in de techniek – zoals [werknemer] – goed zijn. Dit is door [werknemer] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Bewijsaanbod
26. [werknemer] heeft aangeboden de vrouw wederom als getuige te horen
“over haar verschillende verklaringen”. Het belang van dit bewijsaanbod is onvoldoende concreet onderbouwd. De vrouw heeft al meermalen verklaard over het voorval, zowel bij de politie als onder ede als getuige, en dat zij mogelijk op detailniveau dingen verkeerd heeft gezien is onvoldoende grond om haar nogmaals te bevragen. Er zijn verder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om als mogelijkheid te aanvaarden dat [A] de verklaringen van de vrouw op ontoelaatbare wijze heeft beïnvloed of heeft trachten te beïnvloeden. Ook het verzoek om [A] te horen als getuige wordt daarom afgewezen.
Slotsom
27. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. De beschikkingen van de kantonrechter zullen worden bekrachtigd. [werknemer] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gewezen beschikkingen van 27 juli 2021 en
  • veroordeelt [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werkgever] tot op heden begroot op € 2.135,-- aan griffierecht en € 3.342 ,-- (3 punten,
  • verklaart bovenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.S. van Coevorden, J.M.T. van der Hoeven-Oud en G.J.J. Heerma van Voss en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.