ECLI:NL:GHDHA:2022:2818

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.297.449/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rekening en verantwoording over nalatenschap en beheer van financiën van overleden ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2021. De zaak betreft de nalatenschap van de ouders van [appellant] en de geïntimeerden, die broers en zussen zijn. De moeder overleed op 22 oktober 2016 en de vader op 26 januari 2019. In het testament van de moeder was de vader benoemd als enige erfgenaam, met de kinderen als verwachters. De vader had ook testamenten opgesteld waarin de kinderen als erfgenamen werden benoemd. Na het overlijden van de ouders hebben de partijen een beneficiaire aanvaarding van de nalatenschappen gedaan en afspraken gemaakt over de verdeling van roerende zaken.

In eerste aanleg hebben de geïntimeerden vorderingen ingesteld met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap, terwijl [appellant] in reconventie vorderde dat de geïntimeerden rekening en verantwoording zouden afleggen over het beheer van de financiën van de ouders. Het hof heeft in hoger beroep de vraag behandeld of [geïntimeerde 2] gehouden is om bankafschriften te overleggen en rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de financiën van de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde 2] niet het beheer heeft gevoerd over de financiën van de ouders en dat er geen verplichting bestaat tot het afleggen van rekening en verantwoording. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor [appellant] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen dat de ouders niet meer in staat waren om zelf hun financiën te beheren. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] hierin niet is geslaagd, en dat de vorderingen tot het overleggen van bankafschriften en het afleggen van rekening en verantwoording niet toewijsbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer :200.297.449/01
Rolnummer rechtbank : C/10/601103 HA ZA 20-726

arrest van 1 november 2022

inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats 3] , gemeente [gemeente 3] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden] , dan wel afzonderlijk [geïntimeerde 1] , respectievelijk [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.

Het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de aan [geïntimeerde 1] en aan [geïntimeerde 2] uitgebracht appeldagvaardingen van 14 juni 2021, waarin [appellant] hoger beroep instelt tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2021, hierna het bestreden vonnis;
  • het procesdossier uit de eerste aanleg, met uitzondering van het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 22 januari 2021, dat niet is overgelegd;
  • de memorie van grieven waarin [appellant] drie grieven aanvoert tegen het bestreden vonnis, zijn vorderingen zowel vermindert als ook vermeerdert en waarbij hij de producties 9 tot en met 20 overlegt;
  • de memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerden] , waarbij de producties 15 tot en met 33 zijn overgelegd;
  • schriftelijk pleidooi van [geïntimeerden] met bijgevoegd de producties 34 tot en met 41;
  • schriftelijk pleidooi van [appellant] .
Beide partijen hebben vervolgens hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd. Het hof merkt daarbij op dat het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 22 januari 2021 niet is overgelegd.

Korte weergave van de zaak

1. [appellant] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn broers en zus. Hun moeder (hierna: moeder) is op 22 oktober 2016 overleden; hun vader (hierna: vader) is op 26 januari 2019 overleden. Moeder heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt en daarbij vader tot haar enige erfgenaam benoemd en een tweetrapsmaking opgenomen, waarbij vader tot bezwaarde en [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] tot verwachters zijn benoemd. Vader heeft bij testament van 17 april 2012 en bij aanvullend testament van 15 april 2016 beschikt over zijn nalatenschap en heeft daarin [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] ieder voor 1/3 deel tot erfgenaam benoemd. [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] hebben de nalatenschappen van vader en moeder beneficiair aanvaard. Vervolgens hebben partijen bij een notaris een bespreking over de afhandeling van de nalatenschap gevoerd en zijn afspraken gemaakt over de verdeling van roerende zaken.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] vorderingen ingesteld met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap. [appellant] heeft in reconventie, onder meer en voor zover in hoger beroep relevant, gevorderd dat [geïntimeerden] rekening en verantwoording zullen afleggen over het door hen gevoerde beheer over het vermogen van de ouders van partijen over de periode april 2015 tot 26 januari 2019 en dat [geïntimeerde 1] wordt veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hem gevoerde beheer over de nalatenschap van vader van 26 januari 2019 tot heden.
In deze procedure in hoger beroep betreft het geschil tussen partijen uitsluitend nog de door [appellant] gevorderde rekening en verantwoording en daaruit voortvloeiende toewijzing van een vordering tot schadevergoeding, het overleggen van bankafschriften en wel uitsluitend gevorderd jegens [geïntimeerde 2] . [appellant] heeft uitdrukkelijk zijn hoger beroep daartoe beperkt en in die zin zijn eis enerzijds verminderd en anderzijds vermeerderd (de punten 113 en 114 van de memorie van grieven).

Het bestreden vonnis, de vorderingen van [appellant] en de conclusie van [geïntimeerden]

2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:

in conventie:

- vastgesteld dat:
 Aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 2.998,50 toekomt aan executeursloon;
 Aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 3.171,48 toekomt aan voorgeschoten kosten;
 Aan [geïntimeerde 2] een bedrag van € 700,03 toekomt aan voorgeschoten kosten, zijnde € 1.600,03 minus de waarde van de auto van € 900,00;
 De notaris wordt betaald voor zijn werkzaamheden aan de hand van een door hem verstrekte of te verstrekken specificatie;
- vastgesteld dat na voldoening van voormelde bedragen:
 Het restant van het saldo van de nalatenschappen althans van het depot aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] toekomt, ieder voor 1/3 deel;
 De rekeningen bij de ING-bank opgeheven dienen te worden, waarbij aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellant] ieder voor 1/3 deel van de restantsaldi wordt uitgekeerd;
- [appellant] veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van voormelde (wijze van) verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;

in reconventie:

- de vorderingen afgewezen;
in conventie en in reconventie voorts:
de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. [appellant] vordert dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en verbetering van gronden, [appellant] in zijn vorderingen ontvankelijk zal verklaren en de volgende vorderingen van [appellant] zal toewijzen:
Primair:
1) [geïntimeerde 2] zal veroordelen om binnen 14 dagen na een door het hof te wijzen (tussen)arrest bankafschriften te verstrekken van haar eigen bankrekening(en) over de periode april 2015 tot 26 januari 2019, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde 2] daarmee in gebreke blijft;
2) [geïntimeerde 2] zal veroordelen om binnen veertien dagen na het betekenen van het in deze te wijzen arrest rekening en verantwoording af te leggen over het door haar gevoerde beheer over het vermogen van de ouders van partijen over de periode april 2015 tot 26 januari 2019;
3) [geïntimeerde 2] zal veroordelen om wat niet ten goede is gekomen aan de ouders van partijen terug te betalen aan de nalatenschap c.q. nalatenschappen;
4)
subsidiair:voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens moeder en vader, zodat die schade hebben geleden en de nalatenschap een schadevordering op [geïntimeerde 2] heeft, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5)
meer subsidiair:voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt, zodat de nalatenschap een vordering heeft op [geïntimeerde 2] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6) hetgeen primair, subsidiair of meer subsidiair door [geïntimeerde 2] aan de nalatenschap wordt voldaan, primair volledig aan [appellant] toe te delen, subsidiair aan [geïntimeerde 1] en [appellant] toe te delen, waarbij ieder 50% ontvangt, meest subsidiair tussen partijen te verdelen, waarbij ieder een derde ontvangt;
7) met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in alle instanties en de nakosten binnen veertien dagen na het in deze te wijzen arrest en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4. [geïntimeerden] concluderen, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellant] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, de eventuele nakosten daaronder begrepen.

Beoordeling van het hoger beroep

Grief ten aanzien van de vastgestelde feiten
5. [appellant] werpt als eerste een grief over de feiten op, die betrekking heeft op twee door hem gestelde feiten:
1) Ten onrechte heeft de rechtbank niet als vaststaand aangenomen dat vader en moeder beiden op 15 april 2016 een levenstestament hebben opgesteld;
2) Ten onrechte is niet als vaststaand aangenomen dat [geïntimeerde 2] pasnummer [pasnummer 1] van de bankrekening van vader in haar bezit had en zij daarmee uitgaven heeft gedaan.
6. [geïntimeerden] erkennen de juistheid van het onder 1) gestelde, zij het dat het levenstestament, anders dan [appellant] suggereert, niets over de wilsbekwaamheid van vader en moeder nadien zegt.
Nu dit feit als zodanig, de making op genoemde datum van beide levenstestamenten door vader en moeder, als zodanig niet wordt betwist, kan dit als vaststaand feit worden aangenomen. Waar nodig, zal het hof daar hierna nog op ingaan.
7. Het hof constateert dat [geïntimeerden] ook niet betwisten dat [geïntimeerde 2] de bankpas met nummer [pasnummer 1] in haar bezit had. Als geschilpunt is door [appellant] opgeworpen of [geïntimeerde 2] ook de bankpas met nummer [pasnummer 2] gebruikte maar daarover gaat de grief niet.
Beheer
8. In de tweede grief voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niets heeft ingebracht tegen de bewering van [geïntimeerden] , dat zij nooit het beheer hebben gevoerd op grond van de levenstestamenten. Ook heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat [geïntimeerden] geen beheer hebben gevoerd zodat zij ook geen rekening en verantwoording hoeven af te leggen.
[geïntimeerde 2] heeft ruimschoots gebruik gemaakt van de bankrekeningen van vader en moeder door contant geld op te nemen, boodschappen te doen en via internetbankieren zaken aan te kopen of te betalen. Erflaters waren de laatste jaren van hun leven mobiel zeer beperkt en waren niet meer in staat zich zelfstandig zonder begeleiding uitsluitend buitenshuis te verplaatsen. Evenmin waren zij nog in staat hun financiën te beheren en een eventuele rekening en verantwoording van [geïntimeerde 2] op te nemen. [appellant] verwijst ter onderbouwing naar een aantal medische documenten betreffende vader en/of moeder.
9. [geïntimeerde 2] betwist dat zij beheer heeft gevoerd en dat zij, als daarvan al sprake is geweest, rekening en verantwoording is verschuldigd. [geïntimeerden] stellen dat twee perioden moeten worden onderscheiden: de periode tot 14 april 2016 en de periode met ingang van 15 april 2016 tot de datum van overlijden van vader. In de laatste periode moet de vraag of rekening en verantwoording is verschuldigd, worden beantwoord aan de hand van het levenstestament.
Periode tot 15 april 2016
10. Het hof overweegt als volgt. Voor wat betreft de periode tot 15 april 2016, de dag waarop vader en moeder hun levenstestament maakten, is bepalend of [geïntimeerde 2] het beheer voerde over de financiën van moeder en vader. Over deze periode was door moeder en/of vader geen volmacht verleend aan [geïntimeerde 2] om uitgaven te verrichten vanaf hun bankrekening(en). De omstandigheid dat [geïntimeerde 2] , evenals vader en/of moeder, een bankpas in haar bezit had en dat zij van de bankrekening van haar vader en moeder uitgaven deed, betekent nog niet dat [geïntimeerde 2] het beheer over de bankrekeningen heeft gevoerd. [appellant] heeft over deze periode niets aangevoerd waaruit zou volgen dat vader en moeder toen zelf niet meer hun financiën regelden dan wel konden regelen en daarom [geïntimeerde 2] het beheer voerde over de financiën van vader en moeder. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde 2] in de periode van oktober 2015 tot en met december 2016 maandelijks € 50,- aan zichzelf zou hebben overgemaakt, zoals [appellant] stelt, betekent nog niet dat zij toen het beheer voerde over de bankrekeningen. Dit betekent dat over de periode van april 2015 tot 15 april 2016 de vordering tot het afleggen door [geïntimeerde 2] van rekening en verantwoording zal worden afgewezen.
Periode met ingang van 15 april 2016
11. Voor wat betreft de periode vanaf 15 april 2016 overweegt het hof als volgt.
12. In de door vader en moeder elk op 15 april 2016 gemaakte levenstestamenten is het volgende opgenomen:
“ Met dit levenstestament wil ik mede voorzien in de situatie dat ik om wat voor reden dan ook niet meer zelf kan handelen...”
...
“Ik wijs aan tot mijn algemeen gevolmachtigde(n):
  • Mijn zoon, de heer [geïntimeerde 1] ...,
  • Mijn dochter, mevrouw [geïntimeerde 2] ...,
Mijn voornoemde zoon en dochter kunnen hun taken als algemeen gevolmachtigde zowel tezamen als ieder afzonderlijk uitoefenen.
Volmacht gaat direct in
De volmacht kan uitgeoefend worden vanaf het moment direct na het ondertekenen van de akte, tot aan het moment dat de volmacht eindigt.
...
Rekening en verantwoording
De gevolmachtigde is verplicht om jaarlijks rekening en verantwoording aan mij af te leggen over het voorafgaande jaar. Na goedkeuring van de rekening en verantwoording zal ik de gevolmachtigde decharge verlenen.
Als ik niet meer in staat ben om de rekening en verantwoording in ontvangst te nemen, legt de gevolmachtigde rekening en verantwoording af aan mijn (overige) kinderen.”
13. De bepaling in het levenstestament over de af te leggen rekening en verantwoording is de rechtsgrond voor het afleggen daarvan. Deze verplichting geldt volgens het levenstestament voor de situatie waarin vader en moeder niet meer zelf kunnen handelen.
14. Enkel als vader en moeder niet meer in staat zouden zijn om zelf te handelen kan een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording ontstaan. De eerste vraag die beantwoord moet worden is, of van een situatie sprake is geweest waarin moeder en/of vader zelf niet meer het beheer voerde(n) over hun financiën. Immers, indien moeder en vader zelf het beheer voerden over hun financiën, ongeacht of [geïntimeerde 2] uitgaven deed van hun bankrekening, is er geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan [appellant] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat van zo’n situatie sprake is geweest.
15. [appellant] voert aan dat noch moeder noch vader nog zelf het beheer voerde over de financiën en zij daartoe ook niet meer in staat waren. [appellant] stelt dat [geïntimeerde 2] de beschikking had over de bankpas van moeder en later over de beide bankpassen van vader. [geïntimeerde 2] heeft beide bankpassen van vader gebruikt, aldus [appellant] .
[appellant] verwijst voor wat betreft de medische toestand van moeder naar zorgplannen van Careyn die over haar zijn opgesteld. Moeder was fysiek noch cognitief in staat voor zichzelf te zorgen en maakte het leven van vader ook moeizamer. In juni 2016 wordt een casemanager (Ketenzorg Dementie) ingeschakeld om moeder en familie te begeleiden.
Voor wat betreft vader voert [appellant] het volgende aan. Rond het overlijden van moeder werd ook snel meer duidelijk dat vader sterk mentaal en fysiek aan het aftakelen was. [appellant] verwijst naar een door hem overgelegde samenvatting van de relevante medische documenten en de zorgplannen. Het algemeen beeld dat uit de zorgplannen naar voren komt is dat van een sterk verzwakte, magere bejaarde met een zeer lage BMI. Verder is er melding van een beperkt korte termijn geheugen.
Met betrekking tot beide ouders legt [appellant] verklaringen over van zijn zoon, zijn dochter en van een nicht van erflaters.
[geïntimeerde 2] beschikte over de beide bankpassen van vader en deed daarmee uitgaven. Er zijn een aantal onverklaarbare contante geldopnames en pinbetalingen verricht.
16. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] voeren aan dat moeder pas de laatste maanden voor haar overlijden fysiek en mentaal verzwakte. Vader is tot zijn overlijden volledig wilsbekwaam en aanspreekbaar geweest. Tot zijn overlijden heeft hij thuis gewoond, reed auto, was mobiel, ging zelf naar winkels en regelde zelf zijn financiën. Vader had wel ouderdomsgebreken en deed de dingen niet altijd even gemakkelijk, maar hij was autonoom in zijn denken en had de wil om de dingen gewoon te doen. Ook zij verwijzen naar een aantal door hen overgelegde documenten waaruit dit volgens hen volgt. In 2017 werd de psychische toestand van vader door de keuringsarts als ‘goed’ gekwalificeerd. De fysiotherapeut die vader tot kort voor zijn overlijden behandelde verklaart dat vader wilsbekwaam was en zelf met de auto naar de behandelingen kwam. De geriater die vader in verband met een op handen zijnde operatie onderzocht verklaart dat er een milde geheugenachteruitgang is maar dat hij eigenlijk de meeste dingen nog wel weet te benoemen, als hij er de tijd voor krijgt en niet te vermoeid is. Vader tekende altijd zelf zijn zorgplannen. De thuiszorgorganisatie laat een patiënt alleen tekenen als deze wilsbekwaam wordt geacht. Vader beschikte wel zelf over een van de twee bankpassen. De bankafschriften werden naar zijn adres gestuurd en hij controleerde deze zelf. Ook zijn belastingadministratie hield vader bij.
17. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde zorgplannen betreffende moeder volgt weliswaar dat bij moeder in toenemende mate sprake was van beperkingen, maar niet dat moeder, die tot kort voor haar overlijden samen met vader in hun woning woonde, niet meer in staat zou zijn om, al dan niet tezamen met vader, het beheer over de financiën zelf te voeren. Eerst op 15 april 2016, derhalve ongeveer zes maanden voor het overlijden van moeder, heeft de notaris het levenstestament gepasseerd. De notaris die de akte heeft gepasseerd heeft verder verklaard dat zij ten tijde van de bespreking als ook bij het passeren van de akten geen reden heeft gehad om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van moeder en vader. [appellant] heeft de verklaring van de notaris niet weersproken. In de als productie 10 bij de memorie van grieven overgelegde zorgplannen wordt wel weergegeven welke problemen bij moeder zijn geconstateerd en waarvoor zij zorg krijgt, maar niet dat sprake is van (ernstige) verwardheid of dementie. Eerst in zorgplannen vanaf 25 juli 2016 wordt gesproken over: onvermogen nieuwe informatie op te nemen en onvermogen om feitelijke informatie te herinneren; in het laatste zorgplan, van 30 september 2016 tot en met 10 maart 2017, wordt melding gemaakt van dementie, ziekte van Alzheimer en een verstoord lange- en korte termijn geheugen. Dit is dan slechts enkele weken voor haar overlijden geweest. Op grond daarvan, kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde 2] toen het beheer over de financiën van moeder heeft gevoerd.
18. Over de periode na het overlijden van moeder overweegt het hof als volgt. Het gaat dan om de vraag of [geïntimeerde 2] het beheer over de financiën van vader heeft gevoerd. Vast staat dat [geïntimeerde 2] in de periode na 22 oktober 2016 uitgaven heeft gedaan met een van de twee bankpassen. Uit de overgelegde medische stukken volgt echter niet dat vader het beheer over zijn financiën uit handen had gegeven omdat hij zelf daartoe niet meer in staat was. Dat [geïntimeerde 2] over beide bankpassen beschikte en vader dus niet meer de beschikking had over een bankpas is niet komen vast te staan. [appellant] stelt dat vader zelf niet meer in staat zou zijn geweest de bankpas zelf te gebruiken en dat daarom [geïntimeerde 2] wel dit moet hebben gedaan, maar deze betwisting is onvoldoende. Onbetwist staat vast dat vader zelf de zorgplannen ondertekende. De zorginstelling gaat ervan uit dat de cliënt wilsbekwaam is indien die de zorgplannen zelf ondertekent. Ook uit het verslag van de geriater valt niet op te maken dat bij vader sprake was van wilsonbekwaamheid.
[geïntimeerde 2] heeft verder gemotiveerd uiteengezet dat vader zelf de papieren bankafschriften ontving en deze zelf controleerde. [appellant] heeft dat niet voldoende gemotiveerd betwist. De enkele betwisting, dat de op de bankafschriften geplaatste vinkjes niet van vader afkomstig waren en de stelling dat het handschrift van een bij een afschrijving geplaatst bijschrift lijkt op dat van [geïntimeerde 2] en dus niet van vader zou zijn, is daartoe onvoldoende. Het hof concludeert dan ook dat de stellingen van [appellant] gemotiveerd zijn betwist en aldus niet is komen vast te staan dat vader niet zelf het beheer heeft gevoerd over zijn financiën.
Bewijsaanbod
19. Het bewijsaanbod van [appellant] strekt zich niet uit tot de vraag of vader zelf het beheer over zijn financiën heeft gevoerd, dit terwijl de bewijslast van deze stelling op [appellant] rust, zoals het hof hiervoor onder 14 heeft overwogen. [appellant] stelt dat op voorhand als vaststaand kan worden aangenomen dat [geïntimeerde 2] het financieel beheer heeft gevoerd en dat erflaters niet in staat waren om rekening en verantwoording af te nemen. Het is aan [geïntimeerde 2] om het tegendeel te bewijzen, aldus [appellant] . Het hof is van oordeel, zoals hiervoor al is overwogen dat niet is komen vast te staan, ook voorshands niet, dat [geïntimeerde 2] het beheer over de financiën heeft gevoerd.
[appellant] biedt aan te bewijzen dat vader niet meer in staat was zelf betalingen te verrichten bij de boodschappen en geld te pinnen. Ook als de juistheid van deze stelling zou komen vast te staan, dan leidt dit op zich niet tot de conclusie dat vader niet zelf het beheer heeft gevoerd. Het bewijsaanbod kan dan ook in zoverre niet tot beslissing van de zaak leiden. Aan de beoordeling van deze stelling komt het hof niet toe omdat dan eerst moet komen vast te staan dat [geïntimeerde 2] het beheer heeft gevoerd over de financiën van vader. Dit is niet komen vast te staan en [appellant] heeft hierover dus geen bewijs aangeboden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van [appellant] .
Conclusie
20. Nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 2] het beheer voerde over de financiën van vader, is er geen grond voor het afleggen van rekening en verantwoording aan [appellant] . Het bewijsaanbod van [appellant] , te bewijzen dat vader ook niet meer in staat was om rekening en verantwoording af te nemen, wordt daarom gepasseerd. Deze vordering zal worden afgewezen.
Misbruik van omstandigheden?
21. [appellant] heeft nog aangevoerd dat ook in geval van misbruik van omstandigheden rekening en verantwoording (aan de erfgenamen) is verschuldigd. [appellant] heeft echter niet toegelicht waarom sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden en heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht. Dat betekent dat misbruik van omstandigheden geen grond vormt om een verplichting tot het afleggen door [geïntimeerde 2] van rekening en verantwoording aan de kinderen aan te nemen.
Onrechtmatig handelen; ongerechtvaardigde verrijking
22. [appellant] vordert subsidiair een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens moeder en vader. Meer subsidiair vordert hij voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 2] ongerechtvaardigd is verrijkt. [appellant] voert hiertoe aan dat [geïntimeerde 2] zonder recht of titel heeft beschikt over geld van haar ouders en zich vermogen van hen heeft toegeëigend. Dit is door [geïntimeerde 2] gemotiveerd betwist. [appellant] heeft deze betwisting verder niet gemotiveerd weerlegd. Dat is voldaan aan de grondslagen voor deze vorderingen is daarom niet komen vast te staan. Deze vorderingen, weergegeven hiervoor in zijn vorderingen onder 4) en 5), worden daarom afgewezen.
23. Het vorenstaande leidt ertoe dat ook de vordering van [appellant] , hiervoor in zijn vorderingen onder 4 6) weergegeven, zal afwijzen.
Vordering tot het door [geïntimeerde 2] overleggen van haar eigen bankafschriften
24. [appellant] vordert dat [geïntimeerde 2] bankafschriften verstrekt van haar eigen bankrekening. Het hof is van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. Indien [geïntimeerde 2] al rekening en verantwoording had moeten afleggen omdat zij het beheer over de financiën van vader heeft gevoerd, volgt daaruit niet een verplichting tot het overleggen van haar eigen bankafschriften.
Proceskosten
25. Het hof zal, nu partijen in een familierechtelijke verhouding tot elkaar staan, de proceskosten tussen hen compenseren. Het hof ziet onvoldoende gronden om [appellant] in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en A.C. Olland en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.