ECLI:NL:GHDHA:2022:368

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.302.429/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de verlenging van de schuldsaneringsregeling in het kader van de WSNP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de schuldsaneringsregeling van [appellant] met twee jaar werd verlengd vanwege tekortkomingen in de nakoming van de aanvullende sollicitatieverplichting. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat [appellant] niet aan zijn sollicitatieverplichtingen heeft voldaan, ondanks dat hij gemiddeld 30 uur per week werkte. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een grote tekortkoming, maar ziet aanleiding om de verlenging van de schuldsaneringsregeling te beperken tot één jaar in plaats van twee jaar. Het hof benadrukt dat de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing blijven tot het einde van de regeling. De beslissing van het hof leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft de termijn van de verlenging, en dat de nieuwe termijn van de schuldsaneringsregeling vier jaar bedraagt, eindigend op 12 oktober 2022. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.302.429/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/18/557 R

arrest van 17 januari 2022

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2018 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van 1 november 2021 heeft de rechtbank Rotterdam de schuldsaneringsregeling verlengd met twee jaar, waarbij is bepaald dat alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling onverkort van toepassing blijven. Tegen dit laatste vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 9 november 2021 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift.
Het hof heeft, naast het beroepschrift en het bestreden vonnis, aangehecht als productie 1, kennisgenomen van producties 2 t/m 4 van [appellant]. Dit zijn de processen-verbaal van de verhoren door de rechter-commissaris op 16 november 2020 en 21 mei 2021en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
Van J.M. Hoogland, de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling, heeft het hof de laatste stand van zaken ontvangen per 24 december 2021, met als bijlagen onder meer de openbare verslagen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022, waarbij zijn verschenen: [appellant], bijgestaan door mr. Van der Linden en mw. Hoogland, de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.

De beoordeling van het hoger beroep

1. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] een grote tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting heeft laten ontstaan aangezien hij niet fulltime heeft gewerkt en niet aanvullend heeft gesolliciteerd. Gelet op de verhoren die hebben plaatsgevonden moet [appellant] goed op de hoogte zijn geweest van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Dat tijdens het verhoor op 16 november 2020 is gesproken over een mogelijke financiële compensatie voor voornoemde tekortkoming doet aan het tekortschieten in die verplichting niet af. Dat de tekortkoming [appellant] niet te verwijten valt, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen door de tekortkomingen te herstellen gedurende de verlengde looptijd van die regeling.
2. De grieven en argumenten van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat.
2.1
Van een ‘grote’ tekortkoming is geen sprake. [appellant] heeft gedurende de schuldsanering gemiddeld 30 uur per week gewerkt. Hij werkt als koerier en is vier dagen per week beschikbaar om te werken, te weten van maandag tot en met donderdag. Op de vrijdagen is hij niet beschikbaar, omdat zijn echtgenote, die werkzaam is in de zorg, ook nachtdiensten draait en hij op vrijdag zorgt voor hun kind dat hij naar school brengt en ophaalt van school. Voor de vrijdag is er geen andere opvang voor handen.
2.2
Primair stelt [appellant] dat weliswaar sprake is van een tekortkoming in de aanvullende sollicitatieverplichting, maar dat die de tekortkoming hem niet kan worden verweten omdat hij bij het verhoor op 16 november 2020 door de (waarnemend) rechter-commissaris op het verkeerde been is gezet. Tijdens dat verhoor is namelijk alleen de financiële berekening van de benadeling van de schuldeisers in verband met het niet voltijds werken besproken. [appellant] is toen niet voorgehouden dat een financiële compensatie niet afdeed aan de sollicitatieverplichting. Op 21 mei 2021 heeft een tweede verhoor plaatsgevonden waarbij is afgesproken dat [appellant] zijn sollicitatiebewijzen aan de bewindvoerder diende toe te sturen. Verder is afgesproken dat de bewindvoerder in het eindverslag een standpunt zal innemen over de consequenties van de tekortkoming in de sollicitatieverplichting over de gehele looptijd met daarbij een berekening van het financiële nadeel van deze tekortkoming voor de schuldeisers, alsmede een inschatting geeft of het mogelijk is voor [appellant] om dat bedrag binnen een verlenging van de schuldsaneringsregeling in te lopen. [appellant] heeft het voorgaande zo begrepen dat hij niet meer hoefde te solliciteren en dat het verzuim van de aanvullende sollicitatieverplichting door middel van een financiële vergoeding zou worden gecompenseerd. [appellant] is tijdens de verhoren niet medegedeeld dat de tekortkoming in de sollicitatieverplichting niet hersteld kan worden door een financiële compensatie. In het bestreden vonnis is de rechtbank voorbijgegaan aan deze voorstelling van zaken aan [appellant] tijdens de verhoren en de bij hem gewekte verwachtingen. Gezien de ernst daarvan zou de consequentie volgens [appellant] moeten zijn dat hem zonder verlenging de schone lei wordt verleend.
2.3
Voor zover het hof toch van oordeel is dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming, stelt [appellant] zich (subsidiair) op het standpunt dat die tekortkoming gezien de hiervoor vermelde omstandigheden tijdens de verhoren, buiten beschouwing moet worden gelaten op grond van art. 354 lid 2 Fw. Mocht het hof geen toepassing geven aan dit wetsartikel dan verzoekt [appellant] het hof (uiterst subsidiair) om de termijn van de verlenging te beperken. Daarbij is van belang dat er een nuance gemaakt wordt ten aanzien van de tekortkoming, aangezien [appellant] gedurende de schuldsaneringsregeling gemiddeld 30 uur per week heeft gewerkt en er voor hem een aanvullende sollicitatieverplichting bestond van slechts zes uur per week.
3. In de schriftelijke reactie van de bewindvoerder staat centraal dat [appellant] vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling op de verplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting, is gewezen, maar dat dat niet heeft geleid tot nakoming van die verplichting. Met een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling is hem de mogelijkheid geboden om die regeling alsnog tot een goed einde te brengen. Daarbij is ook van belang dat aannemelijk is dat de schuldsaneringsregeling voor het einde van de verlengde looptijd voor beëindiging kan worden voorgedragen omdat naar verwachting alle schuldeisers kunnen worden voldaan. Het verschil tussen de schuldenlast van [appellant] en het salaris bewindvoerder enerzijds en het saldo op de boedelrekening anderzijds bedraagt € 9.749,20. Omdat er gezien de hoogte van het gezamenlijke inkomen van [appellant] en zijn echtgenote een relatief hoog af te dragen bedrag is, kan dit verschil worden ingelopen. De bewindvoerder heeft vernomen dat [appellant] nu al voldoende - (nog) niet afgedragen – financiële middelen heeft om de boedelrekening tot het benodigde bedrag aan te vullen.
4. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij over voldoende middelden beschikt om de boedelrekening aan te vullen zodat alle schulden kunnen worden voldaan, maar dat doet er volgens hem niet aan af dat hij, alle omstandigheden in aanmerking nemende, met name de bij hem gewekte verwachtingen, de schone lei verdient zonder verlenging en dat hij, zo begrijpt het hof, de middelen waarover hij beschikt niet af hoeft te dragen aan de boedel.
5. Het hof stelt voorop dat niet ter discussie staat dat [appellant] de (aanvullende) sollicitatieverplichting niet is nagekomen. [appellant] heeft ook niet gemotiveerd betwist dat hij op die verplichting is gewezen tijdens de toelatingszitting bij de rechtbank, bij het huisbezoek door de bewindvoerder en vervolgens nog meerdere keren schriftelijk in de openbare verslagen en de begeleidende brieven. Tijdens het verhoor – gehouden op 16 november 2020 – is blijkens het proces-verbaal van dat verhoor (de nadere berekening van) het bedrag dat de schuldeisers door de tekortkoming in de sollicitatieverplichting zijn misgelopen aan de orde gekomen en heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat de verlenging van 16 maanden ter compensatie van de tekortkoming in de sollicitatieverplichting kan worden verkort indien [appellant] na oktober 2021 het ‘gemiste’ bedrag in de boedel kan brengen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 november 2020 volgt naar het oordeel van het hof niet dat [appellant] er van uit mocht gaan dat hij vrijgesteld was of zou worden van de sollicitatieverplichting. [appellant] mocht aan het proces-verbaal in ieder geval niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij een schone lei zou krijgen zonder een verlenging, en dus zonder gedurende een extra termijn aanvullende inspanningen te verrichten. Het betoog van [appellant] faalt alleen al om deze redenen.
Bovendien is [appellant] ook na 16 november 2020 nog op de sollicitatieverplichtingen gewezen. De bewindvoerder heeft [appellant] in een brief van 10 mei 2021 er (nogmaals) op gewezen dat de “
sollicitatieplicht van kracht blijft zolang u niet door de rechter-commissaris bent vrijgesteld”. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van het tweede verhoor, gehouden op 21 mei 2021, dat met [appellant] is besproken dat hij “
de komende maanden alle verplichtingen die voorvloeien uit de schuldsaneringsregeling [dient] na te komen, en dient de bewindvoerder schriftelijke stukken aan te leveren van de verrichte sollicitaties”. [appellant] had zich in ieder geval toen moeten realiseren dat de sollicitatieverplichting nog steeds voor hem gold. Tot het alsnog nakomen van de sollicitatieverplichting heeft dit niet geleid. Van de Brink heeft daar tijdens de mondelinge behandeling bij het hof over gezegd dat hij wel enkele telefonische sollicitaties heeft gepleegd, maar dat hem daaruit bleek dat het niet mogelijk is om een aanvullende baan voor zes uur te krijgen. Het doen van “formele” (schriftelijke) sollicitaties was om die reden volgens hem niet zinvol.
6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de sollicitatieverplichting. Er bestaat in deze omstandigheden evenmin aanleiding om de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing te laten. Ook als juist is dat [appellant] op enig moment telefonische sollicitaties heeft gedaan, maakt dat het voorgaande niet anders. Het is immers tijdens de looptijd van de regeling niet aan [appellant] om zelf te bepalen hoeveel uren hij kan werken of wanneer het wel of niet zinvol is om te solliciteren. [appellant] heeft verder aangevoerd dat hij een vrijstelling van de sollicitatieverplichting had kunnen krijgen wegens de zorg voor jonge kinderen. Een vrijstelling heeft hij echter nooit gevraagd. Er kan dan niet achteraf van uit gegaan worden dat die wel verleend zou zijn. Het hof neemt daarbij nog in overweging dat moet worden aangenomen dat [appellant] hulp had kunnen krijgen bij het doen van een dergelijk verzoek; hij heeft immers een beschermingsbewindvoerder.
7. Het hof ziet wel aanleiding om het meest subsidiaire verzoek toe te wijzen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de overige verplichtingen wel goed zijn nagekomen, dat [appellant] gedurende de schuldsaneringsregeling een substantieel aantal uren per week (25-30) heeft gewerkt, de echtgenote van [appellant], op wie de schuldsaneringsregeling eveneens van toepassing is geweest, de schone lei heeft gekregen en dat de schulden [appellant] grotendeels kunnen worden voldaan uit de bedragen die aan de boedel zijn afgedragen. Het hof zal de termijn van de verlenging op een jaar stellen, wat met zich brengt dat de schuldsaneringsregeling eindigt op 12 oktober 2022. De schuldsaneringsregeling kan eerder worden beëindigd indien de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zijn voldaan (art. 350 lid 3 sub a Fw). Naar het hof begrijpt zijn de omstandigheden inmiddels zo dat dit op korte termijn aan de orde zal zijn. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij de beëindiging zal aanvragen zodra alle schulden en het bewindvoerderssalaris zijn voldaan.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, maar alleen voor wat betreft de termijn van de verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het hof wijst [appellant] erop dat alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling, inclusief de – aanvullende – sollicitatieverplichting, onverkort van toepassing blijven tot het einde van die regeling.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2021 voor wat betreft de termijn van de verlenging;
- wijzigt de termijn van de schuldsaneringsregeling in die zin dat deze vier jaar bedraagt en daarmee eindigt op 12 oktober 2022;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam ter voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. Kuipers, D.A. Schreuder en M.T. Nijhuis, en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 17 januari 2022 in aanwezigheid van de griffier.