ECLI:NL:GHDHA:2022:885

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.269.709/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure: Vaststelling schade als gevolg van bodemverontreiniging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een schadestaatprocedure waarin de hoogte van de schade als gevolg van bodemverontreiniging door de heer [erflater] wordt vastgesteld. De appellant, in zijn hoedanigheid als executeur en erfgenaam van [erflater], is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de kantonrechter die de schadevergoeding aan de Gemeente Rotterdam, Stichting Laurens en Sint Laurensfonds heeft vastgesteld. De procedure is voortgevloeid uit eerdere arresten waarin de aansprakelijkheid van [erflater] voor de verontreiniging van verschillende percelen grond is vastgesteld. De appellant betwist de hoogte van de schade en de toewijzing van bepaalde kosten door de kantonrechter. Het hof heeft de bezwaren van de appellant in grote lijnen verworpen, met uitzondering van enkele specifieke kostenposten die in mindering zijn gebracht op de schadevergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant aansprakelijk is voor de kosten van sanering en andere schadeposten die voortvloeien uit de bodemverontreiniging, en heeft de schadebedragen voor de Gemeente, Stichting Laurens en Sint Laurensfonds vastgesteld op respectievelijk € 132.035,84, € 298.674,45 en € 73.879,87. De proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van de appellant, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.269.709/01
Zaaknummer rechtbank : 5556157 CV EXPL 16-49465 en 6008616 CV EXPL 17-17696
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van
[appellant] , in zijn hoedanigheid van executeur en enig (beneficiair) erfgenaam in de nalatenschap van [erflater],
wonend in [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.J.H. Kijne uit Vlaardingen,
tegen

1.Gemeente Rotterdam,

zetelend in Rotterdam,
2.
Stichting Laurens(als rechtsopvolger van Stichting Stadzicht)
,
gevestigd in Rotterdam,
3.
Sint Laurensfonds,een rechtspersoonlijkheid bezittende kerkelijke instelling,
gevestigd in Rotterdam,
verweerders in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de Gemeente, Stichting Laurens, Sint Laurensfonds, en gezamenlijk de Gemeente c.s.,
advocaat: mr. E.H.P. Brans uit Den Haag.

1.De zaak in het kort

1.1.
In eerdere procedures is vastgesteld dat [appellant] aansprakelijk is voor de verontreiniging van verschillende percelen grond. In deze schadestaatprocedure gaat het om de vraag hoe hoog de schade is.

2.Verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het procesdossier van de procedure bij de kantonrechter, waaronder het tussenvonnis van 4 mei 2018 en het eindvonnis van 14 juni 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 september 2019;
- de memorie van grieven van [appellant] , met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel van de Gemeente c.s., met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] ;
- de akte (na memorie van antwoord) houdende producties van [appellant] ;
- de antwoordakte tevens akte uitlaten producties van de Gemeente c.s., met producties;
- de akte (uitlating producties), houdende productie, van [appellant] ;
- de antwoordakte tevens akte houdende overlegging productie van de Gemeente c.s.;
- de antwoordakte (uitlating productie) van [appellant] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
De aan elkaar grenzende kadastrale percelen Gemeente [gemeente] , Sectie B, nummers [nummer 1] (nu [nummer 2] ), [nummer 3] en [nummer 4] zijn gelegen aan de [adres] (hierna respectievelijk: perceel [nummer 1] , perceel [nummer 3] en perceel [nummer 4] ).
3.2.
De zakenrechtelijke situatie voor de percelen is, voor zover in deze procedure van belang, als volgt:
  • perceel [nummer 1] is eigendom van Sint Laurensfonds, belast met een recht van erfpacht verleend aan Stichting Laurens;
  • perceel [nummer 3] is eigendom van de gemeente Rotterdam;
  • perceel [nummer 4] is eigendom van Sint Laurensfonds.
3.3.
Van 1935 tot 1964 heeft de vader van de heer [erflater] (laatstgenoemde wordt hierna genoemd: [erflater] ) de percelen [nummer 1] en [nummer 4] gebruikt c.q. gehuurd. Hij exploiteerde daar een verfbussenreinigingsbedrijf.
3.4.
Van 1964 tot 1980 heeft [erflater] op de percelen [nummer 3] en [nummer 4] een vatenreinigingsbedrijf geëxploiteerd. Hij huurde perceel [nummer 3] van de Gemeente en perceel [nummer 4] van Sint Laurensfonds. [erflater] heeft perceel [nummer 4] op enig moment (zonder toestemming van de verhuurder) onderverhuurd aan een persoon die daar een automobielbedrijf uitoefende.
3.5.
Als gevolg van (onder andere) de wijze van exploiteren van het verfbussenreinigingsbedrijf en het vatenreinigingsbedrijf is de bodem van de percelen [nummer 1] , [nummer 3] en [nummer 4] verontreinigd geraakt.
3.6.
In het arrest van 13 maart 2012 [1] heeft het hof Den Haag beslist over de aansprakelijkheid van [erflater] voor de schade geleden door Sint Laurensfonds. Op grond hiervan staat vast dat [erflater] :
- aansprakelijk is voor alle schade die
Sint Laurensfondslijdt en zal lijden wegens verontreiniging van bodem en grondwater van perceel [nummer 4] en het gemarkeerde deel van perceel [nummer 1] , welke schade in elk geval omvat de kosten van onderzoek naar de omvang en sanering van de verontreiniging en de wettelijke rente daarover.
3.7.
In het arrest van 26 mei 2015 [2] heeft het hof Den Haag beslist over de aansprakelijkheid van [erflater] voor de schade geleden door de Gemeente en Stichting Laurens. Op grond van hiervan staat vast dat [erflater] :
  • jegens
  • jegens
3.8.
In 2018 heeft de bodemsanering plaatsgevonden. De sanering is uitgevoerd door Verheij Infra B.V. (hierna: Verheij Infra) en is begeleid door BK Ingenieurs B.V. (hierna: BK Ingenieurs).
3.9.
[erflater] is op 28 juli 2019 overleden. [appellant] is executeur en enig (beneficiair) erfgenaam.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1.
In deze schadestaatprocedure gaat het om het vaststellen van de schade die de Gemeente, Stichting Laurens en Sint Laurensfonds hebben geleden. Sint Laurensfonds heeft in deze procedure in de inleidende dagvaarding [3] aangegeven dat zij geen schade heeft geleden als gevolg van de bodemverontreiniging op perceel [nummer 1] omdat afgesproken is dat erfpachter Stichting Laurens de saneringskosten voor dit perceel voor haar rekening neemt. Dit betekent dat de vaststelling in het arrest van het hof Den Haag van 13 maart 2012 dat [erflater] aansprakelijk is voor de schade die Sint Laurensfonds lijdt en zal lijden wegens verontreiniging van het gemarkeerde deel van perceel [nummer 1] in deze schadestaatprocedure geen rol meer speelt.
4.2.
De vorderingen in de procedure bij de kantonrechter waren na wijziging van eis, kort weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt:
-
Sint Laurensfondsheeft gevorderd dat de rechter de door haar geleden schade vaststelt op € 92.950,17, te vermeerderen met wettelijke rente;
-
Stichting Laurensheeft gevorderd dat de rechter de door haar geleden schade vaststelt op € 314.453,16, te vermeerderen met wettelijke rente;
-
de Gemeenteheeft gevorderd dat de rechter de door haar geleden schade vaststelt op € 144.832,08, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 14 juni 2019:
- de door
Sint Laurensfondsgeleden schade vastgesteld op
€ 90.250.17, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de door
Stichting Laurensgeleden schade vastgesteld op
€ 296,162,46, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de door
de Gemeentegeleden schade vastgesteld op
€ 132.872,78, te vermeerderen met wettelijke rente.
[erflater] is daarnaast veroordeeld in de proceskosten.
4.4.
Op de gevorderde bedragen heeft de kantonrechter de volgende bedragen in mindering gebracht:
  • De herplantingskosten van € 30.250,-- (inclusief btw) zijn niet toegewezen, omdat deze kosten zodanig ver afstaan van de bodemverontreiniging, dat deze niet als een gevolg van de bodemverontreiniging kunnen worden aangemerkt. De Gemeente c.s. hadden van deze kosten € 18.290,70 toegerekend aan Stichting Laurens en € 11.959,30 aan de Gemeente en de kantonrechter heeft deze bedragen in mindering gebracht op de aan Stichting Laurens en de Gemeente toegewezen schade.
  • Van de vordering van Sint Laurensfonds is € 2.700,-- niet toegewezen. Dit omdat het hof Den Haag in zijn arrest van 13 maart 2012 [erflater] al had veroordeeld tot betaling aan Sint Laurensfonds van een bedrag van € 2.700,-- (incl. btw) wegens de kosten voor de verwijdering van de betonverharding.

5.Geschil in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen (het principaal hoger beroep) omdat hij het niet eens is met de beslissing van de kantonrechter. Hij wil, kort gezegd, dat het hof de vorderingen van de Gemeente c.s. alsnog afwijst, althans matigt.
5.2
De bezwaren van [appellant] richten zich alle tegen overwegingen van de kantonrechter in het eindvonnis van 14 juni 2019. De bezwaren zien in hoofdlijnen op het volgende:
(1) de Gemeente c.s. mochten de sanering niet zelf uitvoeren zonder voorafgaande machtiging van de rechter;
(2) de Gemeente c.s. hebben meer grond gesaneerd dan de oppervlakte verontreinigde grond waarvoor [erflater] aansprakelijk is gehouden;
(3) de toewijzing van allerlei afzonderlijke schadeposten klopt niet.
5.3
Ook de Gemeente c.s. zijn in hoger beroep gekomen (het incidenteel hoger beroep). Zij zijn het er niet mee eens dat de kantonrechter de herplantingskosten van € 30.250,- heeft afgewezen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Principaal hoger beroep
Vooraf: de arresten in de hoofdzaak
6.1
[appellant] heeft gewezen op verschillen in de beslissingen in de twee hoofdzaken, te weten in de zaak van Sint Laurensfonds (het arrest van 13 maart 2012, zie hiervoor bij 3.6) en die van de Gemeente en Stichting Laurens (het arrest van 26 mei 2015, zie hiervoor bij 3.7). In de eerste zaak is bepaald dat [erflater] aansprakelijk is voor alle schade die Sint Laurensfonds
lijdt en zal lijdenwegens verontreiniging van bodem en grondwater van (onder meer) perceel [nummer 4] ,
welke schade in elk geval omvat de kosten van onderzoek naar de omvang en de sanering van de verontreiniging, terwijl in de tweede zaak alleen is bepaald dat [erflater] jegens de Gemeente en Stichting Laurens aansprakelijk is voor de
geleden schadeals gevolg van de verontreiniging van perceel [nummer 3] en gedeelten van perceel [nummer 1] . Volgens [appellant] betekent dit dat hij in de tweede zaak niet aansprakelijk is voor schade die is geleden na het arrest van 26 mei 2015 en ook niet voor kosten van onderzoek of sanering van de verontreiniging.
6.2
Het hof verwerpt dit verweer. De formulering dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die de Gemeente en Stichting Laurens hebben geleden als gevolg van de bodemverontreiniging, houdt in dat hij alle kosten moet vergoeden die nodig zijn om de verontreiniging ongedaan te maken. De schade als gevolg van de bodemverontreiniging was geleden op het moment dat het arrest van 26 mei 2015 werd gewezen. Dat de feitelijke bodemsanering daarna heeft plaatsgevonden en dat de kosten daarvan na dat arrest zijn gemaakt, maakt dat niet anders. Evenmin is relevant dat de kosten van onderzoek en van sanering niet expliciet zijn genoemd in het arrest van 26 mei 2015. Die kosten vallen onder de schade die is geleden als gevolg van de bodemverontreiniging.
Sanering door de Gemeente c.s.
6.3
[appellant] betoogt dat de Gemeente c.s. de bodemsanering niet zelf hadden mogen laten uitvoeren. Er is sprake van reële executie in de zin van artikel 3:299 BW. De Gemeente c.s. hadden hiervoor aan de rechter een machtiging moeten vragen en dat hebben zij niet gedaan. Dat betekent volgens [appellant] dat de kosten van de sanering niet op hem verhaald kunnen worden.
6.4
Dit verweer gaat niet op. Een eigenaar/erfpachter van een perceel heeft het recht om zelf de vervuiling van zijn perceel aan te pakken. [appellant] heeft als rechtsopvolger van de voormalige huurder/gebruiker die de vervuiling heeft veroorzaakt, geen recht op grond waarvan hij kan eisen dat hij de bodemsanering zelf mag laten uitvoeren. [appellant] is verplicht om de door de eigenaar/erfpachter geleden schade te vergoeden. Dat betekent dat hij de kosten van de in opdracht van de Gemeente c.s. uitgevoerde sanering dient te vergoeden voor zover die kwalificeren als schade ten gevolge van de verontreiniging waarvoor de rechtsvoorganger van [appellant] in de hoofdprocedures aansprakelijk is gehouden. Van reële executie als bedoeld in artikel 3:299 BW is geen sprake en de uitvoering van de bodemsanering door de Gemeente c.s. is - anders dan [appellant] meent - niet in strijd met de beslissingen in de hoofdprocedures waarin is uitgemaakt dat [erflater] aansprakelijk is voor de schade. Dat [appellant] heeft laten weten dat hij er belang bij heeft om de sanering zelf uit te laten voeren, althans om de facturen op zijn naam laten stellen, zodat hij de saneringskosten zakelijk kan aftrekken en de btw kan terugvorderen, maakt nog niet dat hij daar rechtens aanspraak op kan maken. De omstandigheid dat de Gemeente c.s. de grond zelf hebben laten saneren tijdens de schadestaatprocedure is ook niet in strijd met de goede procesorde. De conclusie is dat het hof de stelling van [appellant] dat de kosten van de in opdracht van de Gemeente c.s. uitgevoerde sanering niet op hem kunnen worden verhaald verwerpt.
6.5
Subsidiair heeft [appellant] betoogd dat van de door de kantonrechter toegekende schade in ieder geval de btw van € 90.123,87 niet voor zijn rekening gebracht kan worden. Het oordeel van het hof dat de Gemeente c.s. zelf tot sanering mochten overgaan en dat [appellant] geen recht had om dat zelf te doen of om te eisen dat de facturen op zijn naam worden gesteld, brengt mee dat het hof ook dit argument van [appellant] verwerpt. De btw over de toe te kennen schadeposten is gewoon schade die [appellant] moet vergoeden.
Gesaneerd grondoppervlak waarvoor [appellant] aansprakelijk is
6.6
[appellant] heeft een plattegrond overgelegd waarop te zien is welk grondoppervlak is ontgraven in het kader van de bodemsanering [4] . Volgens [appellant] is dat oppervlak groter dan het vervuilde grondoppervlak waarvoor [appellant] aansprakelijk is. In de eerste plaats is een groter deel van perceel [nummer 1] ontgraven. In de hoofdprocedure is geoordeeld dat de aansprakelijkheid van [erflater] ziet op de gearceerde gedeelten van de twee plattegronden die zijn weergegeven in de bijlagen 2.8 en 2.9 van het Nader Onderzoek ter plaatse van de [adres] nummer 961805 van april 1996 [5] . De afgravingen op perceel [nummer 1] hebben echter ook plaatsgevonden buiten die gearceerde gedeelten. Voor de kosten van daarvan is [appellant] niet aansprakelijk. In de tweede plaats is ook een stuk grond afgegraven dat grenst aan perceel [nummer 4] en perceel [nummer 1] . Ook dat valt niet onder het verontreinigde grondoppervlak waarvoor [erflater] in de hoofdprocedure aansprakelijk is gehouden. Tot zover het standpunt van [appellant] .
6.7
De Gemeente c.s. hebben hiertegenover het volgende aangevoerd. Voor perceel [nummer 1] geldt dat de verwijzing naar de hiervoor genoemde bijlagen 2.8 en 2.9 geen betrekking heeft op de gearceerde gedeelten, maar op een ruimer stuk dat is aangegeven met de dik gedrukte zwarte lijnen [6] . Ook als dat niet zo zou zijn, dan geldt voor de sanering van de grond die buiten het gearceerde gedeelte is gelegen en van het stuk grond dat grenst aan de percelen [nummer 4] en [nummer 1] , dat [appellant] ook daarvoor aansprakelijk is. In de hoofdprocedures is [erflater] immers veroordeeld tot vergoeding van schade als gevolg van de verontreiniging van de percelen [nummer 4] , [nummer 3] en het betreffende gedeelte van perceel [nummer 1] . Tijdens de uitvoering van de bodemsanering is gebleken dat als gevolg van de verontreiniging van de percelen [nummer 4] , [nummer 3] en het vervuilde gedeelte van perceel [nummer 1] waarvoor [erflater] in de hoofdprocedure aansprakelijk is gehouden, ook een aangrenzend gedeelte van de bodem ernstig verontreinigd was geraakt. Ook die verontreiniging maakt deel uit van het door de rechtsvoorgangers van [appellant] veroorzaakte geval van verontreiniging aan de [adres] en [appellant] is op grond van de arresten van 13 maart 2012 en 26 mei 2015 ook daarvoor aansprakelijk.
6.8
Vaststaat dat in de hoofdprocedure is geoordeeld dat [erflater] aansprakelijk is voor de vervuiling van de gedeelten van perceel [nummer 1] zoals aangegeven in bijlage 2.8 en 2.9 van het Nader Onderzoek ter plaatse van de [adres] nummer 961805 van april 1996. Uit de overwegingen van het arrest van 26 mei 2015 blijkt duidelijk dat met die gedeelten wordt verwezen naar de gearceerde gedeelten van die plattegronden (zie de rechtsoverwegingen 3.27, 3.28 en 3.32 in dat arrest). De stelling van de Gemeente c.s. dat het gaat om het ruimere zwart omlijnde gebied van perceel [nummer 1] wordt dan ook verworpen.
6.9
Het hof is van oordeel dat [appellant] ook aansprakelijk is voor de sanering van het deel van perceel van [nummer 1] dat buiten het gearceerde oppervlak is gelegen en van het afgegraven stuk grond dat grenst aan de percelen [nummer 4] en [nummer 1] . Dit op grond van het volgende. In de hoofdprocedure van de Gemeente en Stichting Laurens tegen Pieter van de Gaag is in het dictum voor recht verklaard dat hij aansprakelijk is voor de schade
als gevolgvan de verontreiniging van perceel [nummer 3] en het gemarkeerde deel van perceel [nummer 1] . In de hoofdprocedure van Sint Laurensfonds tegen [erflater] is in het dictum voor recht verklaard dat hij aansprakelijk is voor de schade
wegensverontreiniging van perceel [nummer 4] . Beide formuleringen houden in dat [erflater] ook aansprakelijk is voor de sanering van de grond die vervuild is geraakt als gevolg van de verontreiniging van de stukken grond die in de hoofdprocedure met name zijn genoemd. Elders in de vonnissen en arresten die in hoofdprocedure zijn gewezen valt geen beslissing te lezen inhoudend dat de schade die kan worden gevorderd beperkt is tot de bodemverontreiniging op of in de percelen [nummer 4] en [nummer 3] zelf en het gearceerde gedeelte van perceel [nummer 1] zelf. [appellant] heeft niet weersproken dat het niet gearceerde gedeelte van perceel [nummer 1] en het ontgraven stuk grond dat grenst aan perceel [nummer 4] en [nummer 1] verontreinigd zijn geraakt ten gevolge van de verontreiniging van de wel genoemde grondoppervlakken. Daarmee is dat causaal verband komen vast te staan. [appellant] is dus aansprakelijk voor de saneringskosten van het gehele ontgraven grondoppervlak.
6.1
[appellant] heeft ook betoogd dat zijn aansprakelijkheid is beperkt tot de sanering van grond waarvoor de interventiewaarden zijn overschreden. Hij verwijst daarbij naar de omstandigheid dat uit de legenda bij de twee plattegronden met daarop de hiervoor besproken gearceerde gedeelten van perceel [nummer 1] blijkt dat die gedeelten zien op de oppervlakten waarvoor de grondverontreiniging (met koper, lood, zink) respectievelijk de grondwaterverontreiniging (met ethylbenzeen, xylenen, minerale olie en/of naftaleen) zich boven de interventiewaarden bevinden. Het hof verwerpt dit argument. In de arresten (in combinatie met de vonnissen) die in de hoofdprocedure zijn gewezen valt namelijk niet te lezen dat de bodemsanering waarvoor [erflater] aansprakelijk is, beperkt moet worden tot dat oppervlak waarvoor de verontreiniging zich boven de interventiewaarde bevindt. Ook is er geen rechtsgrond waaruit volgt dat de aansprakelijkheid voor vervuilde grond daartoe beperkt moet worden: een eigenaar/erfpachter kan eisen dat bodemverontreiniging die door toedoen van een derde is ontstaan ongedaan wordt gemaakt, ongeacht of die verontreiniging zich wel of niet boven een bepaalde interventiewaarde bevindt.
Afzonderlijke schadeposten
6.11
De schade die de kantonrechter heeft toegewezen, bestaat uit de volgende onderdelen (alle bedragen inclusief btw):
- kosten voor aanvullende milieukundige bodemonderzoeken die in 2013/2014 zijn uitgevoerd ter voorbereiding van de sanering: € 49.841,12;
- kosten voor het opstellen van het bestek en saneringsplan, waarvoor ook berekeningen en andere ‘engineeringkosten’ zijn gemaakt: € 33.795,30;
- kosten van de (milieukundige) begeleiding tijdens de uitvoering: € 63.751,27;
- kosten voor de uitvoering van de bodemsanering: € 371.897,12.
6.12
[appellant] heeft in hoger beroep verschillende bezwaren geformuleerd tegen de toekenning van deze bedragen. Het hof bespreekt die hierna per rubriek.
-
kosten aanvullend bodemonderzoek
6.13
Volgens [appellant] moeten de kosten van de in 2013/2014 gedane aanvullende bodemonderzoeken van € 49.841,12 voor rekening van de Gemeente c.s. blijven. Deze onderzoeken waren volgens hem namelijk onnodig. In de periode van 1982 tot en met 2009 zijn er minimaal 9 bodemonderzoeken verricht. Op grond van die onderzoeken heeft de deskundige Griffioen in 2011 op de pagina’s 22-23 van zijn rapport [7] geconstateerd dat de betreffende verontreiniging feitelijk immobiel is. Daarom kon bij de sanering worden volstaan met de al bestaande bodemonderzoeken: alle noodzakelijke informatie was al uitgebreid beschikbaar. Daarnaast zijn de kosten volgens [appellant] hoog en niet redelijk, mede gezien de eerder uitgevoerde negen onderzoeken.
6.14
Het hof verwerpt deze verweren. De Gemeente c.s. hebben de noodzaak van dit nadere onderzoek afdoende toegelicht. Zij hebben gesteld dat de houdbaarheid van bodemonderzoeken niet meer is dan 4-5 jaar, omdat de verontreinigingssituatie kan wijzigen vanwege onder meer regenval, grondwaterstromingen, grondwateronttrekkingen en grondverzet in de omgeving. Dat alle geconstateerde verontreiniging immobiel zou zijn blijkt volgens het hof ook niet uit het door [appellant] aangehaalde rapport van Griffioen. De Gemeente c.s. hebben er terecht op gewezen dat het in dit geval ook gaat om verontreiniging van het grondwater, wat niet als immobiele verontreiniging kan worden aangemerkt. Voor wat betreft de kosten van het nadere onderzoek hebben de Gemeente c.s. uitgelegd dat die zo hoog zijn omdat de situatie ter plekke erg complex was in de zin dat intensief veld- en analytisch onderzoek nodig was. Het hof is van oordeel dat de hoogte van de kosten daarmee voldoende is onderbouwd. De conclusie is dat deze door de Gemeente c.s. gemaakte kosten nodig waren om tot sanering over te kunnen gaan. Daarmee is het schade die door [appellant] vergoed moeten worden.
-
kosten opstellen bestek en saneringsplan
6.15
Het hof overweegt dat het opstellen van een bestek en saneringsplan nodig was om de bodemsanering uit te kunnen voeren. In de memorie van grieven bij nr. 101 geeft [appellant] een opsomming van de werkzaamheden die BK Ingenieurs in het kader van deze algemene kostenpost in rekening heeft gebracht, waaraan hij alleen in het algemeen toevoegt dat dit “geen redelijke kosten ter vaststelling van de schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b” zijn. Dat is geen voldoende concrete betwisting van de stelling dat de kosten van deze verrichte werkzaamheden als schadeposten aangemerkt moeten worden.
6.16
[appellant] heeft verder aangevoerd dat BK Ingenieurs aanzienlijke fouten in haar advisering heeft gemaakt, omdat zij de kosten van sanering eerst op € 814.000,-- raamde, terwijl na de uitgevoerde sanering bleek dat de saneringskosten maar € 374.000,-- bedroegen, dus 46% van het eerder geraamde bedrag. Als [appellant] al kosten voor het opstellen van het bestek en saneringsplan moet vergoeden, dan moeten die volgens hem overeenkomstig verlaagd worden tot 46% van het gevorderde bedrag van € 33.795,30.
6.17
Het hof is van oordeel dat de Gemeente c.s. hiertegenover goed hebben toegelicht waarom geen sprake is van fouten van BK Ingenieurs. De Gemeente c.s. hebben er allereerst op gewezen dat de vergelijking tussen € 814.000,-- en € 374.000,-- niet correct is. Zij hebben terecht opgemerkt dat dat laatste bedrag alleen de kosten omvat van de aannemer die de sanering heeft uitgevoerd en dat daarbij – net als bij het eerste bedrag [8] – nog kosten van bodemonderzoek, begeleiding etc. moeten worden opgeteld. Bij een vergelijking moet het tweede bedrag dan ook worden gesteld op € 552.235,41. Het verschil is dus minder. Verder hebben de Gemeente c.s. toegelicht dat de kosten van de sanering uiteindelijk lager zijn uitgevallen dan eerder geraamd, omdat is gekozen voor een minder kostbare en minder vergaande saneringsvariant (met als resultaat dat er verontreiniging is achtergebleven en er een gebruiksbeperking geldt voor het terrein), en dat de kosten ook nog eens zijn meegevallen vanwege de marktomstandigheden op het moment van de aanbesteding en de scherpe inschrijvingen. Al met al heeft [appellant] zijn verweer dat sprake is van fouten van BK Ingenieurs onvoldoende onderbouwd. Zijn standpunt dat deze kostenpost daarom moet worden verminderd gaat dus om die reden al niet op.
-
kosten milieukundige begeleiding
6.18
[appellant] betoogt dat hij het bedrag van € 63.751,27 (inclusief btw) voor milieukundige begeleiding van de saneringswerkzaamheden door BK Ingenieurs niet verschuldigd is. Hij betwist de noodzaak van de werkzaamheden en de kosten.
6.19
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet betwist dat het Besluit bodemkwaliteit vereist dat bodemsaneringen uitgevoerd moeten worden onder begeleiding van een milieukundige. Daarmee vormen de kosten die daarvoor moesten worden gemaakt schade die door [appellant] vergoed moet worden. De Gemeente c.s. hebben een kostenspecificatie overgelegd van de concrete werkzaamheden die BK Ingenieurs in dit kader heeft verricht [9] . De Gemeente c.s. hebben verder toegelicht dat BK Ingenieurs alleen bij ‘kritische werkzaamheden’, waarbij haar milieukundige begeleiding vereist was, werkzaamheden heeft verricht. Het hof is van oordeel dat de Gemeente c.s. de kosten van milieukundige begeleiding hiermee afdoende hebben onderbouwd en dat de algemene betwisting van [appellant] daartegenover onvoldoende is. Het bedrag van € 63.751,27 is dus terecht toegewezen.
-
kosten uitvoering bodemsanering
6.2
De bodemsanering is uitgevoerd door Verheij Infra. Zij heeft daarvoor in totaal een bedrag van € 374.597,12 in rekening gebracht, waarvan de kantonrechter € 371.897,12 heeft toegewezen. De Gemeente c.s. hebben gesteld, en door [appellant] is niet weersproken, dat Verheij Infra de opdracht tot sanering heeft gekregen na een aanbesteding, waarbij Verheij Infra als economisch meest voordelige inschrijver is geselecteerd uit een groep van vijf kandidaten. Verheij Infra heeft de door haar in rekening gebrachte kostenposten verder gedetailleerd onderbouwd: de Gemeente c.s. hebben als productie 31 een gedetailleerde staat van afrekening overgelegd met termijnstaten [10] .
6.21
[appellant] heeft van zijn kant bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van de kosten van de verwijdering van asbest, banden, vaten en ander afval dat op de percelen lag. Het hof overweegt hierover dat kostenposten alleen kunnen worden toegewezen voor zover die voldoende verband houden met de situatie waarvoor in de hoofdprocedure de aansprakelijkheid van [erflater] is vastgesteld. De twee hoofdprocedures (die van Sint Laurensfond en die van de Gemeente en Stichting Laurens) hadden betrekking op verontreiniging van de grond zelf en van het grondwater, waardoor bodemsanering noodzakelijk was, en niet op afval en andere zaken die
op het terreinlagen. Dat betekent dat de aansprakelijkheid van [appellant] voor stukken asbesthoudend materiaal, banden, vaten en ander afval dat op het terrein lag in deze schadestaatprocedure om die reden niet voor toewijzing vatbaar is. De discussie over de vraag of die zaken wel of niet op het terrein aanwezig waren op het moment dat [erflater] de percelen opleverde is dan ook niet relevant.
6.22
Het vonnis van de kantonrechter kan op dit punt dan ook niet in stand kan blijven. De kosten die verband houden met verwijdering van asbesthoudend materiaal en ander afval dat
opde percelen aanwezig was, kunnen in deze procedure niet worden toegewezen. Het hof zal daarom de kostenposten ‘handpicking asbest’ en ‘schonen terrein’, die [appellant] in de memorie van grieven voor de drie afzonderlijke percelen heeft betwist, niet toewijzen. Dit betekent dat de volgende bedragen
in minderingmoeten worden gebracht op de bedragen die de kantonrechter heeft toegewezen [11] :
-
Sint Laurensfonds, inzake perceel [nummer 4] : (€ 210,-- + € 134,80 =)
€ 344,80;
-
Stichting Laurens, inzake perceel [nummer 1] : (€ 780,-- + € 500,03 =)
€ 1.280,03;
-
de Gemeente, inzake perceel [nummer 3] : (€ 510,-- + € 326,94 =)
€ 836,94.
6.23
[appellant] heeft er verder bezwaar tegen gemaakt dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor kosten van verwijdering van betonverharding, tegels, bakstenen, beplanting en bomen. Volgens hem was er geen beplanting en bestrating aanwezig op het moment dat [erflater] de percelen opleverde. In 1981 heeft [erflater] perceel [nummer 3] en nagenoeg het hele perceel [nummer 1] ontruimd. Dat het terrein toen leeg en onbegroeid is opgeleverd blijkt volgens [appellant] uit een door hem overgelegde luchtfoto uit die tijd [12] . In september 2010 heeft [erflater] perceel [nummer 4] en de gemarkeerde smalle strook van perceel [nummer 1] leeg opgeleverd. Volgens [appellant] blijkt dat uit een door hem overgelegde foto die is opgenomen in een taxatierapport van oktober 2010 [13] .
6.24
Ten aanzien van de bestrating met beton(tegels) en bakstenen overweegt het hof als volgt. Het verweer van [appellant] houdt in dat na de ontruiming van de percelen, beton en andere bestrating zou zijn aangebracht. Dat is echter niet onderbouwd en is ook niet gebleken uit de stukken. Uit de luchtfoto die [appellant] heeft overgelegd valt niet op te maken dat op de percelen [nummer 3] en [nummer 1] geen bestrating aanwezig is. Voor perceel [nummer 4] geldt dat het hof in zijn arrest van 13 maart 2012 in de hoofdprocedure heeft vastgesteld dat [erflater] in 1964 daar betonverharding heeft aangebracht (zie rechtsoverweging 5 van dat arrest). Dat hij die verharding op enig moment voor de ontruiming zou hebben verwijderd, heeft [appellant] niet gesteld. Uit de hiervoor genoemde foto van dit perceel (en van een kleine strook van perceel [nummer 1] ) valt ook niet te zien dat geen sprake is van betonverharding – integendeel zelfs. Het hof oordeelt dan ook dat [appellant] aansprakelijk is voor kostenposten in verband met de verwijdering van beton en andere bestrating op het terrein dat gesaneerd is: verwijdering was nodig om de grond te kunnen afgraven. Ook de kosten voor het (weer) aanbrengen van trottoirbanden en straatbakstenen na de grondsanering zijn voor rekening van [appellant] .
6.25
Het hof is van oordeel dat [appellant] ook aansprakelijk is voor de kosten van het verwijderen van bomen, beplanting en andere begroeiing. Weliswaar was de begroeiing niet (volledig) aanwezig op het moment van ontruiming van de percelen door [erflater] , maar niet bestreden is dat die begroeiing in de jaren daarna daar is ontstaan als gevolg van een natuurlijk proces, in de periode dat partijen verwikkeld waren in het geschil over de bodemverontreiniging. Die begroeiing komt daarmee voor risico van [appellant] . Die beplanting moest verwijderd worden om de bodem te kunnen afgraven, en de kosten daarvan zijn voor rekening van [appellant] . De kosten van herplanting komen hieronder bij de bespreking van het incidentele hoger beroep aan de orde.
6.26
[appellant] heeft ook de eenmalige kosten van € 3.726,68 (onderdeel van de ‘staartkosten’) betwist omdat die niet waren gespecificeerd en toegelicht. Daarop hebben de Gemeente c.s. in de memorie van antwoord uitgelegd waar die kosten op zien. Het gaat om kosten die de aannemer eenmalig maakt en die niet zijn meegenomen in het bestek. Zij zijn afhankelijk van de omvang van het hele werk en zijn niet toe te rekenen aan een (eenheid) resultaatsverplichting. Het hof is van oordeel dat de Gemeente c.s. hiermee die kosten afdoende hebben onderbouwd. Ook deze kosten moet [appellant] dus vergoeden.
6.27
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van totaal € 10.975,48 die zijn opgevoerd op de ‘termijnstaat overschrijdingen’. Volgens hem is niet duidelijk gemaakt waarom die overschrijdingen noodzakelijk waren en waarom die voor rekening van [appellant] moeten komen. Het hof stelt vast dat Verheij Infra in de termijnstaten achter de eindafrekening een gedetailleerde opsomming heeft gegeven van de posten waarop deze kosten zien [14] . De Gemeente c.s. hebben in de memorie van antwoord uitgelegd dat het hier gaat om onverwachte/onvoorziene kostenposten; zo was er een grotere hoeveelheid rijplaten en grond noodzakelijk dan voorzien in het bestek. Het hof is van oordeel dat de Gemeente c.s. voldoende hebben onderbouwd dat deze kosten noodzakelijk waren en verband hielden met de sanering. [appellant] is voor deze kosten aansprakelijk.
6.28
Verder heeft [appellant] ook de ‘extra declaraties’ van totaal € 74.533,71 betwist. Dit bedrag is genoemd in de termijnstaten achter productie 31 [15] , en is verder gespecificeerd in het meerwerkoverzicht dat door de Gemeente c.s. is overgelegd als productie 29 [16] . Het hof komt hierna tot het oordeel dat de bezwaren van [appellant] hier op twee punten slagen (zie bij 6.29-6.32) en op de andere punten niet (zie 6.33).
6.29
Het hof begrijpt dat [appellant] in de memorie van grieven nrs. 122-123 het volgende aanvoert:
( a) Het hof Den Haag heeft in zijn arrest van 13 maart 2012 [erflater] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.700,-- (incl. btw) aan Sint Laurensfonds wegens kosten van de verwijdering van de betonverharding. In het meerwerkoverzicht (productie 29) zijn onder de punten 5 en 9 echter bedragen van € 1.044,37 en € 4.744,30 (beide excl. btw) opgenomen voor het verwijderen en afvoeren van de betonnen vloer op het terrein van Sint Laurensfonds. Die bedragen moeten worden afgewezen.
( b) In het meerwerkoverzicht (productie 29) is onder punt 6 de post ‘aanbrengen straatwerk i.p.v. betonvloer’ opgenomen voor een bedrag van € 9.686,95 (excl. btw). Dat gaat over het weer aanbrengen van bestrating op perceel [nummer 4] , het perceel van Sint Laurensfonds. In het arrest van 13 maart 2012 is [erflater] juist veroordeeld om te betonverharding op dit perceel te verwijderen. Er is geen grondslag om de bestratingskosten voor rekening van [appellant] te laten komen.
De Gemeente c.s. hebben op deze punten niet gereageerd.
6.3
Met betrekking tot punt (a) overweegt het hof als volgt. Sint Laurensfonds heeft in de hoofdprocedure gevorderd dat [erflater] haar een bedrag van € 2.700,-- betaalt voor de verwijdering van de betonverharding, en het hof heeft dat bedrag in zijn arrest van 13 maart 2012 toegewezen. Het hof begrijpt uit dat arrest dat Sint Laurensfonds dat bedrag vorderde omdat [erflater] had nagelaten om bij beëindiging van de huurovereenkomst het gehuurde in de vereiste staat (zonder betonverharding) op te leveren. Het hof is van oordeel dat de verwijdering van de betonverharding op het perceel van Sint Laurensfonds hiermee is afgedaan, en dat Sint Laurensfonds in deze schadestaatprocedure inzake de bodemsanering zonder nadere toelichting (die niet is gegeven) geen aanspraak kan maken op (extra) kosten van deze verwijdering. Sint Laurensfonds heeft in ieder geval een bedrag van totaal (€ 1.044,37 + € 4.744,30 =) € 5.788,67 excl. btw gevorderd voor het verwijderen van de betonverharding. Inclusief 21% btw komt dat uit op € 7.004,29. Dat gehele bedrag moet worden afgewezen. De kantonrechter heeft het bedrag van € 2.700,-- al afgetrokken van het door Sint Laurensfonds gevorderde bedrag. In lijn met wat het hof hiervoor heeft overwogen, moet daarbovenop ook nog het bedrag van (€ 7.004,29 -/- € 2.700,-- =) € 4.304,29 in mindering worden gebracht op het aan Sint Laurensfonds toe te wijzen bedrag.
6.31
Omdat vaststaat dat [erflater] verplicht was om het perceel van Sint Laurensfonds op te leveren zonder betonverharding, valt niet in te zien waarom [appellant] gehouden zou zijn om de kosten te dragen voor de bestrating die na de verwijdering van de betonverharding is aangebracht. Omdat de Gemeente c.s. niets heeft ingebracht tegen het hiervoor beschreven argument (b), gaat het hof ervan uit dat het bedrag van € 9.686,95 (excl. btw) in zijn geheel betrekking heeft op de bestrating van het perceel van Sint Laurensfonds. Vermeerderd met 21% btw komt dit op een bedrag van € 11.721,21. Ook dit bedrag moet in mindering worden gebracht op het aan Sint Laurensfonds toe te kennen bedrag.
6.32
Overwegingen 6.30 en 6.31 hebben tot resultaat dat in totaal een bedrag van (€ 4.304,29 + € 11.721,21 =)
€ 16.025,50 in minderingmoet worden gebracht op het bedrag dat de kantonrechter aan
Sint Laurensfondsheeft toegewezen.
6.33
De overige bezwaren van [appellant] met betrekking tot de ‘extra declaraties’ falen. De grootste kostenpost is ‘meerkosten op de stortkosten van de verontreinigde grond’ voor een bedrag van € 45.953,31. De Gemeente c.s. hebben toegelicht dat, anders dan ingeschat bij het bestek, de grond zodanig zwaar verontreinigd bleek te zijn dat deze niet reinigbaar was, dat de grond alleen gestort kon worden en dat de kosten daarvan hoog zijn. Daarmee is voldoende onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt in het kader van de bodemsanering. De Gemeente c.s. hebben verder toegelicht dat aanbrengen van een drain en drainput noodzakelijk was vanwege de aanwezigheid van verontreinigd grondwater en dat de post ‘op meerdere plaatsen saneren dan vooraf bekend’ te maken heeft met het feit dat gedurende de uitvoering van de werkzaamheden bleek dat op sommige plaatsen verdere sanering noodzakelijk was dan vooraf bekend was. [appellant] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd en begrijpelijk bestreden.
6.34
De algemene opmerking van [appellant] dat het werk aanbesteed was en gegund was tegen een bepaalde aanneemsom en dat de meerkosten daarom niet voor rekening van [appellant] kunnen komen, gaat niet op. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat de Gemeente c.s. niet gehouden waren de meerkosten van de sanering te betalen. Daarmee is gegeven dat [appellant] ook deze kosten moet vergoeden.
6.35
Om het in rekening gebrachte meerwerk in context te plaatsen, merkt het hof nog het volgende op. De aanneemsom bedroeg € 288.200,-- (excl. btw). Tegenover de posten ‘overschrijdingen’ van € 10.975,48 (excl. btw) en ‘extra declaraties’ van € 74.533,71 (excl. btw) die door Verhey Infra in rekening zijn gebracht, staat een post van € 64.124,79 (excl. btw) aan ‘onderschrijdingen’. Per saldo bedroeg het in rekening gebrachte meerwerk dus € 21.384,40 (excl. btw). [17]
6.36
Voor zover het hof hiervoor bepaalde posten niet afzonderlijk heeft besproken, geldt het volgende. Als [appellant] de door de Gemeente c.s. gespecificeerde kostenposten wil betwisten, is het aan hem om concreet en voldoende onderbouwd te stellen dat in rekening gebrachte werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, dat de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als (noodzakelijke) saneringskosten of dat de berekende kosten te hoog en niet redelijk zijn. Daaraan heeft [appellant] voor die posten niet voldaan.
Wettelijke rente
6.37
[appellant] betoogt dat hij geen wettelijke rente verschuldigd is over de aan de Gemeente en de Stichting Laurens toe te wijzen bedragen omdat in de hoofdzaak in het vonnis van 27 maart 2013 noch in het arrest van 26 mei 2015 is beslist dat [erflater] wettelijke rente verschuldigd is.
6.38
Dit bezwaar gaat niet op. In de hoofdprocedure is voor recht verklaard dat [erflater] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de verontreiniging, nader op te maken bij staat. In de schadestaatprocedure kan vervolgens de wettelijke rente als schadepost worden gevorderd en toegewezen. Dat in de hoofdprocedure geen melding is gemaakt van wettelijke rente, maakt niet dat dit niet kan.
Conclusie en proceskosten
6.39
De conclusie is dat het principale hoger beroep van [appellant] voor een deel slaagt: de aan de Gemeente c.s. toe te wijzen bedragen zullen worden verminderd met de hiervoor bij 6.22 en 6.32 genoemde bedragen. Voor het overige falen de bezwaren van [appellant] .
6.4
[appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principale hoger beroep.
Incidenteel hoger beroep
6.41
De Gemeente c.s. stellen dat de kosten van het herplanten van bomen moeten worden vergoed. Zij onderbouwen dat als volgt. Voordat met de saneringsactiviteiten kon worden aangevangen, dienden de op de percelen [nummer 3] en [nummer 1] aanwezige bomen gekapt te worden. Hiervoor was een kapvergunning nodig. Op grond van de voorwaarden uit de kapvergunning bestaat een verplichting tot herplanting. De kosten van de herplant zijn dan ook een gevolg van de bodemverontreiniging. Zonder de bodemverontreiniging was de kap van bomen en de herplant immers niet noodzakelijk geweest.
6.42
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat er bomen verwijderd moesten worden om tot sanering van de bodem over te kunnen gaan. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, komt de verwijdering van de op de vervuilde grond ontstane begroeiing, dus ook van de bomen, voor rekening en risico van [appellant] (zie hiervoor bij 6.25). De Gemeente c.s. hebben de kapvergunning overgelegd. [18] Daaruit blijkt dat er (ten behoeve van de bodemsanering) 12 bomen gekapt mogen worden en dat daarbij een herplantplicht wordt opgelegd. Daarmee is naar het oordeel van het hof gebleken dat ook de herplant van de 12 bomen voldoende verband houdt met de bodemsanering, en dat [appellant] de kosten daarvan als schade moet vergoeden.
6.43
De Gemeente c.s. hebben aanvankelijk een bedrag van € 30.250,-- gevorderd voor herplantkosten. In hoger beroep hebben zij een stuk overgelegd getiteld ‘werkomschrijving herinrichting terrein Stadzicht’ dat volgens de Gemeente c.s. een specificatie bevat van de werkzaamheden die binnen de ‘stelpost beplanting en bomen’ zijn uitgevoerd. Het totaal bedrag komt volgens deze specificatie uit op een bedrag van totaal € 28.672,49 (excl. btw). De Gemeente c.s. hebben naar aanleiding van dit stuk gesteld dat de het herplanten van de 12 bomen (zie post 143) € 3.133,90 (excl. btw) heeft gekost. Dit komt neer op een bedrag van € 3.792,02 incl. 21% btw.
6.44
Het hof stelt vast dat de door de Gemeente c.s. overgelegde specificatie van de herinrichting van het terrein posten omvat die niets te maken hebben met het herplanten van bomen. Alleen voor het herplanten van de weggehaalde bomen hebben de Gemeente c.s. onderbouwd dat dat voldoende verband houden met de bodemsanering. De kosten daarvan zal [appellant] als schade moeten vergoeden. Het hof stelt de kosten daarvan vast op € 3.792,02 (incl. btw). [appellant] heeft van zijn kant een stuk overgelegd van een door hem geraadpleegd hoveniersbedrijf, waarin staat dat de kosten van het planten van de 12 bomen maximaal € 2.700,-- (incl. btw) bedragen. Het hof verwerpt het verweer van [appellant] dat daaruit blijkt dat het bedrag van € 3.792,02 bovenmatig is. De verklaring van een hovenier dat de kosten (€ 2.700,-- : 12 =) € 225,-- per boom zouden bedragen in plaats van de door de Gemeente gestelde (€ 3.792,02 : 12 =) € 316,-- per boom is daarvoor onvoldoende. Het verschil is namelijk niet zo groot dat het door de Gemeente c.s. geclaimde bedrag als bovenmatig moet worden beschouwd.
6.45
Uit de kapvergunning blijkt dat die ziet op het “kappen aan de kadastrale locatie (…) [nummer 2] ”. Dat is de huidige aanduiding van perceel [nummer 1] . [appellant] heeft erop gewezen dat het dus alleen gaat over bomen op dit perceel. De Gemeente c.s. hebben dat niet weersproken. Het hof gaat er daarom van uit dat de kosten van herplant ten bedrage van € 3.792,02 moeten worden toegerekend aan Stichting Laurens. Dat betekent dat het door de kantonrechter aan
Stichting Laurenstoegewezen bedrag moeten worden
vermeerderdmet
€ 3.792,02.
6.46
De conclusie is dat het incidentele hoger beroep voor een beperkt bedrag slaagt. Het hof zal de proceskosten van het incidentele hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Conclusie principaal en incidenteel hoger beroep
6.47
De beslissing van de kantonrechter kan niet in stand blijven voor zover het de vaststelling van de bedragen aan schade betreft. De door de kantonrechter toegewezen bedragen zullen moeten worden verminderd met de bij 6.22 en 6.32 genoemde bedragen en vermeerderd met het bij 6.45 genoemde bedrag. De toe te kennen bedragen komen daarmee uit op het volgende:
-
Sint Laurensfonds:(€ 90.250,17 - € 344,80 - € 16.025,50 =)
€ 73.879,87;
-
Stichting Laurens: (€ 296.162,46 - € 1.280,03 + € 3.792,02 =)
€ 298.674,45;
-
de Gemeente: (€ 132.872,78 - € 836,94 =)
€ 132.035,84.
Het hof zal het eindvonnis van de kantonrechter in zoverre vernietigen en opnieuw beslissen. De beslissingen van de kantonrechter over de wettelijke rente (inclusief de datum waarop deze is gaan lopen), de proceskosten van de procedure in eerste aanleg (inclusief nakosten) en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad blijven in stand.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2019
maar alleen voor zover het de vaststelling van de bedragen van de schade betreft;
  • en opnieuw rechtdoende (voor wat betreft de vaststelling van de bedragen aan schade):
  • stelt de door
  • stelt de door
  • stelt de door
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principale hoger beroep, tot op heden aan de zijde de Gemeente c.s. begroot op € 5.382,- aan griffierecht en € 4.851,- voor de kosten van de advocaat (1 punt x tarief VII), en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan;
- compenseert de proceskosten van het incidentele hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, S.A. Boele en B.M.P. Smulders, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 24 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

3.Inleidende dagvaarding van Sint Laurensfonds, nr. 3.1.
4.Productie 3 bij memorie van grieven.
5.Productie 4 bij memorie van grieven.
6.Zie productie 4 bij memorie van grieven. De dikke zwarte lijnen zijn in productie 33 bij de memorie van grieven aangegeven met de dikke rode lijnen.
7.Productie 16, door Sint Laurensfonds overgelegd bij akte houdende overlegging producties van 8 juni 2017.
8.Zie productie 9 bij de inleidende dagvaarding in de procedure tussen Sint Laurensfonds en [erflater] .
9.Productie 21, door de Gemeente c.s. overgelegd bij akte van 12 juli 2018; de eerste vier posten onder punt 1 vallen niet onder milieukundige begeleiding en zijn op deze post in mindering gebracht, zie nr. 2.7 van deze akte.
10.Productie 31 bij akte overlegging producties van de Gemeente c.s. van 6 september 2016.
11.Zie memorie van grieven nr. 81, 83 en 84.
12.Productie 5 bij memorie van grieven.
13.Productie 6 bij memorie van grieven.
14.Zie bladnr. 6 van de termijnstaten achter de eindafrekening, onderdeel van productie 31 bij de akte houdende overlegging producties van de Gemeente c.s. van 6 september 2018.
15.Zie bladnr. 7 van de termijnstaten achter de eindafrekening, onderdeel van productie 31 bij de akte houdende overlegging producties van de Gemeente c.s. van 6 september 2018
16.Zie “productieverantwoording totaal overzicht” van Verhey Infra, productie 29 bij de akte houdende overlegging producties van de Gemeente c.s. van 6 september 2018.
17.Zie bladnr. 6 van de termijnstaten achter de eindafrekening, onderdeel van productie 31 bij de akte houdende overlegging producties van de Gemeente c.s. van 6 september 2018.
18.Productie 35 bij memorie van antwoord.