ECLI:NL:GHDHA:2023:1100
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de WOZ-waarde van een onroerende zaak met betrekking tot de sloopwaardige staat van de woning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2019 vastgesteld op € 440.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 400.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardering en stelde dat de woning in een zodanig slechte staat verkeerde dat de waarde enkel op de grondwaarde moest worden bepaald. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2023 werd de zaak besproken, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de Heffingsambtenaar via MS Teams deelnamen. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 400.000 niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar bij de waardebepaling voldoende rekening had gehouden met de slechte staat en ligging van de woning. De stelling van de belanghebbende dat de woning als sloopwaardig moest worden aangemerkt, werd door het Hof verworpen, omdat de woning nog bewoond werd en dus niet als waardeloos kon worden beschouwd.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog had vastgesteld. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak werd op 1 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.