Uitspraak
Uitspraak van 4 april 2023
[X] ,belanghebbende, tegen de onder 1.1. vermelde uitspraak.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van het Hof. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin haar beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2019 ongegrond was verklaard. De belanghebbende stelde dat zij de beroepstermijn van zes weken had berekend vanaf de dag na de verzending van de uitspraak van de Rechtbank, en dat deze eindigde op 26 augustus 2022. Echter, het Hof oordeelde dat de termijn eindigde op 25 augustus 2022, en dat het hogerberoepschrift, dat op 26 augustus 2022 om 23:12 uur was ingediend, te laat was.
Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende, waaronder haar gebrek aan juridische scholing en haar keuze om te wachten met indienen tot zij een compleet hogerberoepschrift had, overwogen. Desondanks oordeelde het Hof dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De belanghebbende had kunnen nagaan of haar opvatting over de termijn juist was en had de keuze om een pro-forma hogerberoepschrift in te dienen. Het Hof verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, 6:11 en 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).