ECLI:NL:GHDHA:2023:1443
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om medebelanghebbendebeschikkingen op basis van de Wet WOZ
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van verzoeken om medebelanghebbendebeschikkingen door de Heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De belanghebbende, een erfgenaam van de overleden heer [A], had verzocht om beschikkingen voor de belastingjaren 2019 en 2020 met betrekking tot onroerende zaken. De Heffingsambtenaar had deze verzoeken afgewezen, omdat de belanghebbende geen concreet belang had aangetoond. De Rechtbank Rotterdam had deze afwijzing bevestigd in een eerdere uitspraak op 21 januari 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2023 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich beriep op eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het belang van erfgenaamschap. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had afgewezen, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de gevraagde beschikkingen. Het Hof benadrukte dat de belanghebbende, als erfgenaam, weliswaar een fiscaal belang had, maar dat er al reguliere beschikkingen waren afgegeven op naam van de erven van [A].
Het Hof concludeerde dat de afwijzing van de Heffingsambtenaar niet in strijd was met het fairplaybeginsel en dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde medebelanghebbendebeschikkingen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.