ECLI:NL:GHDHA:2023:1565

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
200.298.449/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van schenkingen door echtgenoot zonder toestemming van andere echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van schenkingen door [appellante] aan [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [appellant], die getrouwd zijn, en [geïntimeerde], de dochter van [appellant] en zijn ex-partner [moeder]. De schenkingen, gedaan door [appellant] aan [geïntimeerde] tijdens het huwelijk met [appellante], zijn aangevochten op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek, die vereisen dat voor dergelijke schenkingen de toestemming van de andere echtgenoot nodig is. Het hof heeft vastgesteld dat de schenkingen zijn gedaan zonder de vereiste toestemming van [appellante]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er een schenkingsovereenkomst vóór het huwelijk tot stand was gekomen, maar het hof oordeelt dat deze stelling niet voldoende is onderbouwd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart dat de schenkingen rechtsgeldig zijn vernietigd. [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van de geschonken bedragen aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.298.449/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/596763 / HA ZA 20-477
arrest van 15 augustus 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
en
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
appellanten,
hierna ook gezamenlijk te noemen: appellanten,
advocaat: mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam.

1.Procesverloop in hoger beroep

Bij exploot van 16 juli 2021 zijn appellanten in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 19 mei 2021, hierna: het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven hebben appellanten tien grieven aangevoerd en producties overgelegd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden en producties overgelegd.
Appellanten hebben op 22 februari 2022 een akte in het geding gebracht en aanvullend twee producties overgelegd.
Geïntimeerde heeft op 22 maart 2022 een antwoord akte in het geding gebracht.
Op verzoek van appellanten heeft op 18 augustus 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Zij hebben daarvoor hun procesdossier overgelegd. Aanwezig waren: appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en geïntimeerde via een videoverbinding, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd. Door appellanten is een akte genomen.
Het hof wijst arrest op het voor de mondelinge behandeling overgelegde procesdossier, aangevuld met de ter zitting genomen akte en de pleitnotities van beide advocaten.
In verband met het vertrek van mr. Olland heeft na de mondelinge behandeling een rechterswissel plaats gevonden. Partijen zijn hiervan op de hoogte gesteld, met toezending van het proces-verbaal van de zitting op 19 mei 2023. Zij hebben geen nieuwe mondelinge behandeling verzocht.

2.Feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
[geïntimeerde] is de dochter van [appellant] en [moeder] (hierna: [moeder] ). Het huwelijk tussen de ouders is op 8 juni 2016 geëindigd door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 22 februari 2016.
2.3
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van [appellant] en [moeder] behoorde een woning, gelegen aan [adresgegevens] (hierna: de woning).
2.4
[appellant] is op 25 oktober 2017 gehuwd met [appellante] .
2.5
[appellant] , [moeder] en [geïntimeerde] hebben op 7 december 2017 een schriftelijke koopovereenkomst ondertekend met betrekking tot de woning, waarbij de woning door [appellant] en [moeder] aan [geïntimeerde] is verkocht voor een bedrag van € 240.000,-. Deze koopovereenkomst is opgemaakt door notariskantoor [notariskantoor] .
2.6
Op dezelfde datum is een door dit notariskantoor opgemaakte overeenkomst van schenking ondertekend (hierna: schenkingsovereenkomst), waarin is opgenomen dat de ouders ( [appellant] en [moeder] ) een bedrag van € 100.000,- aan [geïntimeerde] schenken ten behoeve van de aankoop van de woning. [appellant] schenkt een bedrag van € 73.000,- en [moeder] een bedrag van € 23.000,-.
2.7
De woning is op 1 februari 2018 geleverd aan [geïntimeerde] .
2.8
[appellant] , [moeder] en [geïntimeerde] hebben op 15 maart 2018 een vaststellingsovereenkomst inzake verkoopopbrengst en schenking gesloten (hierna: vaststellingovereenkomst).
2.9
Bij brieven van 27 januari 2020 en 19 februari 2020 is namens [appellante] met een beroep op de artikelen 1:88 juncto 1:89 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vernietiging van de schenkingen ingeroepen.

3.Het geschil in het kort

3.1
In deze procedure gaat het om de vraag of [appellante] twee schenkingen door [appellant] aan [geïntimeerde] heeft mogen vernietigen. Een schenking, gedaan tijdens het huwelijk, is vernietigbaar indien deze is gedaan zonder toestemming van de andere echtgenoot en [appellante] stelt dat zij geen toestemming heeft gegeven voor deze twee schenkingen. [geïntimeerde] stelt daar tegenover dat vóór het huwelijk van appellanten een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [appellant] verplicht was tot deze schenkingen, zodat de toestemming van [appellante] niet nodig was. De rechtbank heeft [geïntimeerde] in het gelijk gesteld en de vorderingen van appellanten afgewezen. Het hof komt echter tot het oordeel dat het vóór het huwelijk van appellanten tot stand komen van een overeenkomst met de strekking zoals gesteld door [geïntimeerde] , niet is komen vast te staan.

4.Verloop van de procedure in eerste aanleg en geschil in hoger beroep

4.1
Appellanten hebben bij inleidende dagvaarding, kort samengevat, gevorderd:
- voor recht te verklaren dat [appellante] de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van € 62.792,05 en de verleende gift als gevolg van de te lage koopsom van € 10.000,-, dan wel € 5.000,-, op grond van artikel 1:89 lid 1 BW juncto 1:88 lid 1 sub b BW rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd dan wel genoemde giften te vernietigen ex artikel 1:88 lid 1 sub b BW als zijnde niet gebruikelijke en bovenmatige giften;
- [geïntimeerde] te veroordelen voornoemde giften terug te betalen aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
kosten rechtens.
4.2
Geïntimeerde heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:[appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak zal worden veroordeeld om te voldoen aan eisers, dan wel een zodanig bedrag toe te wijzen als de rechtbank juist acht;
subsidiair:te verklaren voor recht dat [appellant] ten opzichte van [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel de schenkingsovereenkomst had moeten nakomen, en gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade, nader op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
kosten rechtens.
4.3
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
in conventie en reconventie:
- de vorderingen afgewezen;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4
Appellanten vorderen in hoger beroep, met wijziging van hun eis, dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van schenking I: schenking van € 62.792,05:
1.1.
primair:voor recht te verklaren dat [appellante] de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende
gift van € 62.792,05 op grond van artikel 1:89 lid 1 BW jo. 1:88 lid 1 sub b BW op 27 januari (het hof begrijpt: 2020) rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
1.2.
subsidiair:de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van € 62.792,05 te vernietigen als zijnde gedaan zonder de daartoe benodigde toestemming van [appellante] ex artikel 1:88 lid 1 sub b BW;
1.3.
meer subsidiair:de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van € 62.792,05 te vernietigen als zijnde gedaan onder invloed van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden;
1.4.
primair, subsidiair en meer subsidiair:[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van
€ 62.792,05 aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van schenking II: te lage koopsom
2.1.
primair:voor recht te verklaren dat [appellante] de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van €10.000,- althans €5.000,- op grond van artikel 1:89 lid 1 BW jo. 1:88 lid 1 sub b BW op (het hof begrijpt) 19 februari 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
2.2.
subsidiair.de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van €10.000,- althans € 5.000,- te vernietigen als zijnde gedaan zonder de daartoe benodigde toestemming van [appellante] ex artikel 1:88 lid 1 sub b BW;
2.3.
meer subsidiair:de door [appellant] aan [geïntimeerde] verleende gift van €10.000,- althans
€ 5.000,- te vernietigen als zijnde gedaan onder invloed van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden;
2.4.
primair, subsidiair en meer subsidiair:[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van €10.000,- althans € 5.000,- aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding
tot aan de dag der algehele voldoening;
4.5
Geïntimeerde voert verweer en vordert dat het hof:
primair het bestreden vonnis bekrachtigt;
subsidiair alsnog de reconventionele vordering toewijst.

5.Beoordeling van het hoger beroep

Juridisch kader
5.1
In artikel 1:88 BW is het toestemmingsvereiste voor giften tijdens huwelijk opgenomen. Dit artikel houdt in dat voor het verrichten van bepaalde in dat artikel geregelde rechtshandelingen door de ene echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot nodig is. Ingevolge lid 3 van voornoemd artikel zijn er aan de toestemming in het geval van een schenking, welke rechtshandeling vormvrij is, geen vormvoorschriften verbonden. Is er een rechtshandeling verricht zonder toestemming van de ander, terwijl deze toestemming wel nodig was, dan kan degene wiens toestemming niet is verkregen de rechtshandeling vernietigen (artikel 1:89 lid 1 BW). Vernietiging heeft terugwerkende kracht, hetgeen betekent dat partijen in de situatie moeten worden gebracht waarin zij zouden hebben verkeerd wanneer de rechtshandeling nooit plaats had gevonden. Degene die een beroep op de vernietigingsgrond heeft gedaan kan ook de daaruit voortvloeiende rechtsvorderingen instellen (artikel 1:89 lid 5 BW). Het toestemmingsvereiste is in de wet opgenomen om de echtgenoten, in het belang van het gezin, tegen elkaar te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen die gezien het onderwerp of de aard daarvan een groot financieel risico met zich brengen.
5.2
Toestemming is op grond van artikel 1:88 BW onder meer vereist voor het doen van giften, met uitzondering van de gebruikelijke of niet bovenmatige giften. Of een gift gebruikelijk of niet bovenmatig is hangt af van de omstandigheden zoals de hoogte van de gift en de financiële positie van de echtgenoten. Onder een gift is hier te verstaan elke materiële bevoordeling, die tevens een rechtshandeling is. Ingevolge het tweede lid van artikel 1:89 BW speelt bij het doen van een gift de goede trouw van de wederpartij geen rol bij het inroepen van de vernietigbaarheid.
5.3
Er is echter geen toestemming vereist indien de echtgenoot die de gift doet daartoe verplicht was op grond van een voorgaande rechtshandeling, waarvoor de toestemming van de andere echtgenoot niet was vereist (artikel 1:88 lid 2 BW).
Toestemming van [appellante] vereist?
5.4
Het gaat in deze procedure om twee giften dan wel schenkingen, door appellanten aangeduid als schenking I en schenking II. Schenking I betreft een bedrag van € 62.792,05 aan [geïntimeerde] , de omvang van dit bedrag is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Dit bedrag is door [appellant] aan [geïntimeerde] geschonken, teneinde de koopprijs van de woning te kunnen voldoen. Schenking II betreft een bedrag van € 10.000,-, de schenking ligt besloten in het feit dat de woning voor een te lage koopprijs aan [geïntimeerde] is verkocht. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel appel ingesteld en heeft niet gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat ook ten aanzien van de te lage koopsom sprake is van een gift, zodat dit in hoger beroep vaststaat. Als niet betwist staat verder vast dat het bij deze giften niet gaat om gebruikelijke, niet bovenmatige giften.
Verder is niet meer in geschil dat [appellante] geen toestemming heeft gegeven voor de schenking in de schenkingsovereenkomst van 7 december 2017, terwijl zij toen al was getrouwd met [appellant] . Ook de koopovereenkomst, waarin de koopprijs van de woning is overeengekomen en de daaruit voortvloeiende gift aan [geïntimeerde] besloten ligt, dateert van 7 december 2017. Ook deze gift is dus tijdens het huwelijk gedaan.
5.5
[appellant] heeft bij akte van 22 februari 2022 nog naar voren gebracht dat hij de schenkingsovereenkomst niet heeft ondertekend en de daarop geplaatste handtekening, die van hem afkomstig zou zijn, is vervalst.
Nog afgezien van het feit dat onduidelijk is welk rechtsgevolg deze stelling moet hebben – in de door [appellant] ondertekende vaststellingovereenkomst wordt naar deze schenkingsovereenkomst verwezen – is deze stelling naar het oordeel van het hof te laat naar voren gebracht. Grieven tegen het bestreden vonnis moeten in de memorie van grieven worden aangevoerd. Het hof gaat aan deze nieuwe stelling voorbij.
5.6
De conclusie is dat [appellant] tijdens het huwelijk met [appellante] twee giften aan [geïntimeerde] heeft gedaan, waarvoor de toestemming van [appellante] is vereist. [appellante] kan een beroep doen op de vernietiging van deze giften. Dit betekent in beginsel dat [geïntimeerde] de genoemde bedragen aan appellanten verschuldigd is.
Schenkingsovereenkomst vóór of op 21 september 2017?
5.7
Dit is anders indien [appellant] voor zijn huwelijk met [appellante] al een overeenkomst tot schenking met [geïntimeerde] is aangegaan. [geïntimeerde] stelt dat vóór 21 september 2017 een mondelinge schenkingsovereenkomst tussen [appellant] en haar tot stand is gekomen, en dat alle betrokkenen op deze datum de notaris opdracht hebben gegeven om de overeenkomsten op te maken (memorie van antwoord, randnummer 10). De overeenkomst tot schenking hield in dat [appellant] [geïntimeerde] een zodanig bedrag zou schenken dat zij in staat zou zijn de woning over te nemen (pleidooi in hoger beroep).
Zij stelt dat dit blijkt uit de navolgende feiten en omstandigheden (proces-verbaal 1e aanleg):
- in mei 2017 heeft [appellant] een voorstel tot schenking van het bedrag in de spaarhypotheek gedaan;
- in september 2017 is in een gesprek tussen de buurman, een broer van [geïntimeerde] – [broer] – en [appellant] de overeenkomst tot stand gekomen;
- op 21 september 2017 was er een afspraak met de notaris op verschillende tijden. [geïntimeerde] is daar met haar moeder geweest en [appellant] met haar broer. De notaris zou de schenkingsovereenkomst gaan opstellen;
- de financiële situatie was toen duidelijk; de schenking zou maximaal € 100.000,- worden en [geïntimeerde] wist dat zij een hypotheek kon krijgen van € 90.000,-;
- de woning, die te koop stond via een makelaarskantoor, is daarna door [appellant] uit de verkoop gehaald.
5.8
[appellant] betwist dat al in september 2017 een overeenkomst van schenking tot stand zou zijn gekomen. In het bijzonder betwist hij dat hij op 21 september 2017 bij de notaris is geweest. Over het gesprek met de buurman en zijn zoon heeft hij in 1e aanleg het volgende verklaard;
“Het is inderdaad zo dat mijn zoon en buurman in september 2017 bij mij zijn gekomen om te praten over de schenking. Zij hebben mij toen overgehaald om mijn dochter de woning te laten kopen en dat ik haar daarbij zou helpen door middel van de spaarhypotheek. Ik heb de verkoop van de woning op dat moment stopgezet. Het waren gevoelige tijden en ik wilde van de problemen af zijn. Ik heb mij niet bemoeid met de afspraken rond de bank en de notaris.”
En hij heeft verder nog verklaard:
“Ik heb wel gezegd dat ik zou helpen, maar ik wilde eerste weten wat mijn dochter kon lenen en wat ik dan moest bijleggen. Dat is pas later bekend geworden”.
5.9
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat in september 2017 overeenstemming bestond over hoe de verkoop en financiering van de woning er op hoofdlijnen uit zou gaan zien, te weten dat [geïntimeerde] de woning zou financieren met een eigen hypotheek die werd aangevuld met het opgebouwde bedrag uit de spaarhypotheek van haar ouders. Binnen de reikwijdte van deze afspraken konden vervolgens de exacte bedragen worden bepaald die benodigd waren voor de financiering van de woning door [geïntimeerde] , hetgeen uiteindelijk met de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. De in september 2017 gemaakte afspraken hoefden in de periode daarna enkel verder te worden uitgewerkt, maar de essentialia van de overeenkomst waren al afgestemd tussen partijen. De rechtbank concludeert dat in september 2017 tussen [geïntimeerde] en [appellant] een afdwingbare schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de schenkingen I en II en dat toestemming van [appellante] niet meer was vereist.
5.1
De eerste twee grieven van appellanten zijn gericht tegen deze overwegingen van de rechtbank.
5.11
Het hof volgt de rechtbank niet in haar oordeel.
[geïntimeerde] beroept zich op een in september 2017 overeengekomen schenkingsovereenkomst. Op haar rust dan ook de stelplicht en bewijslast met betrekking tot deze overeenkomst.
5.12
De stellingen van [geïntimeerde] impliceren dat al in september 2017 overeenstemming was over een gift van [appellant] aan haar van € 10.000,-, door uit te gaan van een (te) lage koopprijs voor de woning.
Gesteld nog gebleken is echter dat in september 2017 tussen alle partijen – ook met [moeder] – overeenstemming was over een koopprijs van € 240.000,-. In de koopovereenkomst is een bedrag van € 248.000,- opgenomen, dat handmatig is gecorrigeerd naar € 240.000,-. Dit wijst erop dat pas ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomst op 7 december 2017 de definitieve koopsom tussen partijen is vastgesteld. Op dit punt heeft [geïntimeerde] dan ook niet voldaan aan haar stelplicht.
5.13
Het hof is van oordeel dat datzelfde geldt ten aanzien van de schenking van het bedrag van € 62.792,05 ten behoeve van de aankoop van de woning. [geïntimeerde] stelt dat in het gesprek in september tussen [appellant] , de buurman en haar broer de schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen. Haar onderbouwing over de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en hoe de financiële afwikkeling zou zijn vertoont echter veel onduidelijkheden en tegenstrijdigheden. Het hof wijst op de volgende punten:
- Vast staat dat [geïntimeerde] zelf geen contact heeft gehad met [appellant] voorafgaand aan het gesprek tussen [appellant] , haar broer en de buurman in september 2017, en dat zij zelf niet aanwezig was bij dat gesprek. Gesteld noch gebleken is dat haar broer gemachtigd was om als haar vertegenwoordiger op te treden. In zijn verklaring (productie 7 bij conclusie van antwoord in reconventie van appellanten) noemt de broer alleen dat hij als getuige aanwezig geweest, niet dat hij namens [geïntimeerde] optrad. Hij verklaart daarin overigens ook dat de afspraken ook een afspraak met betrekking tot de partneralimentatie inhielden. Indien [appellant] al via de broer een aanbod tot schenking heeft willen doen in dit gesprek, blijft onduidelijk op welk tijdstip [geïntimeerde] dit heeft aanvaard;
- de schenkingsovereenkomst is een overeenkomst tussen enerzijds [appellant] en [moeder] en anderzijds [geïntimeerde] . Uit de stellingen van [geïntimeerde] blijkt echter niet op welke wijze [moeder] vóór 21 september 2017 betrokken is bij de totstandkoming van de overeenkomst. Daarbij is van belang dat het bedrag in de spaarhypotheek zou worden aangewend voor de schenking. [appellant] en [moeder] waren ieder voor de helft gerechtigd tot dit bedrag. Bij de schenking, zoals die schriftelijk is vastgelegd in de overeenkomst van 7 december 2017 en vervolgens in de vaststellingsovereenkomst, heeft [appellant] een aanzienlijk groter bedrag aan [geïntimeerde] geschonken dan [moeder] . Onduidelijk is hoe en wanneer deze afspraak over de aandelen van de beide ouders in de schenking tot stand zou zijn gekomen;
- uit de stelling van [geïntimeerde] blijkt niet dat daadwerkelijk duidelijkheid bestond over de hoogte van de benodigde financiële bijdrage van [appellant] . Zij stelt dat zij wist tot welk bedrag zij een hypothecaire lening kon verkrijgen, maar gesteld noch gebleken is dat zij [appellant] hierover heeft geïnformeerd. Door het ontbreken van deze informatie kon er in september geen duidelijkheid zijn over een concreet bedrag van de schenking;
- [geïntimeerde] heeft verklaard dat er op 21 september 2017 een afspraak was bij de notaris. Zij was daar met haar moeder en [appellant] was daar met haar broer. Ze hadden op dezelfde dag een afspraak maar op verschillende tijden (proces-verbaal eerste aanleg). Zij hebben de notaris toen opdracht gegeven de schenkingsovereenkomst op te stellen. Dat [appellant] op 21 september 2017 bij de notaris is geweest is door hem gemotiveerd weersproken. Uit de correspondentie met het notariskantoor blijkt niet dat [appellant] daarin is meegenomen. Dit is in strijd met de stelling van [geïntimeerde] dat ook [appellant] opdracht zou hebben gegeven tot het opmaken van de overeenkomsten. Ook uit de urenstaat van het notariskantoor blijkt niet dat tussen het kantoor en [appellant] contact is geweest in de periode voor de schenkingsovereenkomst. Daarbij komt dat [geïntimeerde] zelf tegenstrijdig verklaart over deze afspraak: in een schriftelijke verklaring (productie 1 bij de incidentele conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie) verklaart zij alleen telefonisch contact te hebben gehad op 21 september 2017 met het notariskantoor. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven aangevoerd, dat [geïntimeerde] tegenstrijdig verklaart over de gestelde afspraak op 21 september 2017. [geïntimeerde] is hier vervolgens niet op ingegaan.
- in de overgelegde correspondentie van het notariskantoor van 26 oktober en 9 november 2017 aan [geïntimeerde] (productie 7 en 8 bij memorie van antwoord) blijkt niet van een opdracht tot het opstellen van een schenkingsovereenkomst; er wordt alleen gesproken over het opstellen van een koopovereenkomst.
5.14
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat [geïntimeerde] tegenover de gemotiveerde betwisting van appellanten niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Daarom zal het hof voorbijgaan aan haar bewijsaanbod. De eerste twee grieven van appellanten slagen; de overige grieven hoeven niet meer (afzonderlijk) te worden besproken.
5.15
Dit betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat de schenkingsovereenkomst tussen enerzijds [appellant] en [moeder] en anderzijds [geïntimeerde] pas op 7 december 2017 tot stand is gekomen. [appellant] had voor het doen van schenkingen de toestemming van [appellante] nodig. [appellante] komt de bevoegdheid toe om de schenkingen buitengerechtelijk te vernietigen. [geïntimeerde] moet de schenkingen I en II aan [appellant] , zoals appellanten hebben gevorderd, terugbetalen. Uit de tekst van artikel 1:89 lid 5 BW blijkt niet dat de bevoegdheid tot het vorderen van deze bedragen niet tevens aan [appellant] toekomt. Dit wordt bovendien bevestigd in een uitspraak van de Hoge Raad: indien een echtgenoot een beroep heeft gedaan op de vernietiging van een rechtshandeling zonder toestemming, kunnen zowel deze echtgenoot als degene die de rechtshandeling heeft verricht een beslissing verkrijgen over de gegrondheid van dit beroep (ECLI:NL:HR:2020:810). Ook de vordering tot vermeerdering van deze bedragen met de rente vanaf de dag der dagvaarding is toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft tegen dit onderdeel van de vorderingen geen verweer gevoerd.
Reconventie: onrechtmatige daad van [appellant] ?
5.16
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] , door tegenover de notaris te verzwijgen dat hij gehuwd was, de mogelijkheid tot het terugdraaien van de schenkingen open heeft willen houden. Hij heeft in ieder geval niet naar waarheid verklaard dat hij gehuwd was tegenover de notaris en daarmee onrechtmatig tegenover haar gehandeld. Haar schade komt overeen met de bedragen die zij moet terug betalen. [appellant] is gehouden deze schade aan haar te vergoeden.
Daarnaast beroept zij zich op de redelijkheid en billijkheid: zij mocht erop vertrouwen dat [appellant] de schenkingsovereenkomst zou nakomen.
5.17
Het hof overweegt als volgt. In de schenkingsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst is vermeld dat [appellant] ongehuwd is, terwijl hij toen al was getrouwd met [appellante] . [appellant] stelt dat hij niet betrokken is geweest bij de opstelling van de overeenkomsten en niet wist dat dit gegeven van belang was.
Voor zover [geïntimeerde] stelt dat [appellant] de notaris bewust onjuiste informatie heeft gegeven, is dit niet gebleken. Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de correspondentie van de notaris niet dat [appellant] betrokken was bij de opstelling van de overeenkomsten. Dit blijkt ook niet uit de urenstaat van de door het notariskantoor verrichte werkzaamheden. Het enkele feit dat [appellant] de notaris niet op deze onjuistheid heeft gewezen levert geen onrechtmatige gedraging tegenover [geïntimeerde] op. Het is in strijd met de beschermingsgedachte van artikel 1:88 BW dat dit gegeven ertoe zou leiden dat [appellant] , ondanks een gerechtvaardigd beroep op de vernietiging door zijn echtgenote, toch de financiële consequenties van de schenking moet dragen.
Het beroep op de redelijkheid en billijkheid leidt niet tot een ander oordeel. Dat de ontvanger van een gift te goeder trouw is staat niet aan de vernietiging hiervan in de weg (artikel 1:89 lid 2 BW).
5.18
Het hof zal de afwijzing van de vorderingen in reconventie – met aanvulling van de gronden – bekrachtigen.
Proceskosten
5.19
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de proceskosten gecompenseerd, omdat er sprake is van een familierelatie tussen partijen. Het hof is van oordeel dat daarom ook de proceskosten in hoger beroep moeten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Beslissing
Het hof :
vernietigt het bestreden vonnis voor zover de vorderingen in conventie zijn afgewezen en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat [appellante] de gift van € 62.792,05 van [appellant] aan [geïntimeerde] op 27 januari 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 62.792,05 aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart voor recht dat [appellante] de gift van € 10.000,- van [appellant] aan [geïntimeerde] van € 10.000,- op 19 februari 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 10.000,- aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de veroordelingen van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, E.A. Mink en J.B. Backhuijs en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.