ECLI:NL:GHDHA:2023:1804

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
200.324.043/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens bedreiging van werkgever en familie; beoordeling van dringende reden en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag op staande voet van een werknemer, die door zijn werkgever was ontslagen wegens bedreiging van de zus van de werkgever en haar gezin. De werknemer, die psychische problemen had en zich ziek had gemeld, werd dagelijks gefilmd door de familie van de werkgever, wat leidde tot toenemende spanningen. Het hof oordeelde dat, in tegenstelling tot de kantonrechter, er geen dringende reden voor het ontslag was. Het hof concludeerde dat de werkgever onvoldoende had gedaan om de situatie te de-escaleren en dat de werknemer zich had laten provoceren door de voortdurende intimidatie. Het hof kende de werknemer een billijke vergoeding toe van € 5.000,- naast de transitievergoeding van € 2.233,45. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.324.043/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 10107515 HA VERZ 22-77
beschikking van 29 augustus 2023
inzake
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer] ,
advocaat: mr. A. Kara te Maastricht,
tegen
[werkgever] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [werkgever] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen.

1.De zaak in het kort

Werkgever heeft werknemer op staande voet ontslagen omdat werknemer de zus van werkgever en haar gezin heeft bedreigd toen zij in een auto langs zijn huis reden. Anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat er geen dringende reden is voor het ontslag op staande voet. Werknemer had zich ziekgemeld en kampte met psychische problemen, de bestaande familieverhoudingen waren al langer verstoord en raakten verder verstoord tijdens de periode van ziekte van werknemer, werknemer werd meerdere keren per dag vanuit de auto van de zus en haar gezin gefilmd en werkgever heeft onvoldoende gedaan heeft om dit te beletten en de gespannen situatie te de-escaleren. Het hof kent een billijke vergoeding toe aan werknemer.

2.Het geding

Bij beroepschrift met producties, ter griffie ingekomen op 6 maart 2023 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam team kanton (hierna: de kantonrechter) van 9 december 2022. [werkgever] heeft een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel en wijziging van het verzoek, met producties ingediend. Op 16 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en hun advocaten de zaak hebben toegelicht. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Bij e-mails van 13 juni 2023 hebben beide advocaten op het proces-verbaal gereageerd. Deze e-mails zijn aan het proces-verbaal gehecht. De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 juni 2023. Voorafgaand aan die zitting heeft mr. Kara aan het hof toegezonden een verweerschrift in incidenteel appel alsmede transcripties van geluidsopnames van gesprekken op 6 juni 2022 en 31 augustus 2022. Ter gelegenheid van de voortgezette mondelinge behandeling heeft mr. Jansma haar spreekaantekeningen zijdens [werkgever] overgelegd. Er is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

3.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:
3.1
[werkgever] is eigenaar van een horecazaak in [vestigingsplaats] .
3.2
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 18 maart 2019 bij [werkgever] in dienst, laatstelijk in de functie van manager. Sinds 1 januari 2022 is hij werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 38 uur per week. Het salaris van [werknemer] bedroeg laatstelijk € 1.911,79 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en emolumenten.
3.3
[werknemer] is getrouwd met [echtgenote werknemer] . Zij is de tante van [werkgever] .
3.4
[werknemer] heeft zich op 9 maart 2022 ziekgemeld.
3.5
[werkgever] heeft [werknemer] op 29 augustus 2022 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief heeft de gemachtigde van [werkgever] als reden voor het ontslag het volgende aangevoerd:
“Afgelopen vrijdag 26 augustus 2022 reden de zus van cliënt, haar man en hun 9- jarige zoontje bij u door de straat. U kent hen, zij kennen u. Op weg naar de woning zagen zij u de stoep vegen bij uw huis, en u zag hen. Zij zijn doorgereden naar huis en daarna weer vertrokken vanaf huis. Zij kwamen weer langs uw huis.
Toen zij de tweede keer langs uw huis kwamen, kwam u plotseling op de auto afgerend. U begon te schelden, spugen, u heeft gedreigd en uw middelvinger opgestoken. De zwager van cliënt, die de auto bestuurde, is doorgereden en heeft niet gereageerd.
Vervolgens bent u met een voorwerp in uw handen, een knuppel of een ijzeren stok of zoiets dergelijks, via het fietspad weer op hun auto afgerend. De zwager van cliënt is doorgereden, maar heeft direct de politie gebeld. U heeft daarmede niet alleen een 9-jarig jongetje heel bang gemaakt, het u bekende neefje van client, maar u heeft de familie van mijn cliënt, uw werkgever, heel veel angst aangejaagd, bang gemaakt, en gedreigd, zonder dat daarvoor enige reden aanwezig was.(…) ”.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[werkgever] heeft de kantonrechter - na vermeerdering van zijn verzoeken – verzocht om - kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang:
I. een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en [werkgever] bevoegd was de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden;
II. als het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (artikel 7:671b j˚ artikel 7:669 lid 1 en 3, aanhef en onder e BW), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b j˚ artikel 7:669 lid 1 en 3, aanhef en onder g BW), zonder toekenning van de transitievergoeding;
III. teruggave van de sleutels van de zaak en bedrijfskleding op straffe van een dwangsom;
IV. de gefixeerde schadevergoeding van € 2.350,93 ex art. 7:677 lid 2 en 3 BW met wettelijke rente;
V. [werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure met wettelijke rente.
4.2
[werknemer] heeft zich verweerd tegen het verzoek en - kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang - verzocht:
Primair
a. toelating tot de gebruikelijke werkzaamheden op straffe van een dwangsom;
b. wettelijke rente over de onder a. bedoelde kosten;
Subsidiair
a. betaling van een billijke vergoeding;
b. betaling van de gefixeerde schadevergoeding over de periode van 28 augustus 2022 tot 1 oktober 2022;
c. betaling van de transitievergoeding van € 2.233,45 bruto;
d. verstrekking van deugdelijke netto/bruto specificaties van de betalingen, op straffe van een dwangsom;
e. betaling van buitengerechtelijke kosten conform de staffel WIK;
f. betaling van de wettelijke rente van de bovengenoemde bedragen;
Primair en Subsidiair
a. doorbetaling van het salaris c.a.;
b. verstrekking van de bijhorende salarisspecificaties op straffe van een dwangsom;
c. betaling van de wettelijke verhoging van 50%;
d. betaling van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;
e. betaling van wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid;
f. veroordeling van [werkgever] in de kosten van de procedure vermeerderd met wettelijke rente.
4.3
De kantonrechter heeft in de beschikking - kort gezegd - geoordeeld dat er wel een dringende reden was voor het ontslag op staande voet maar dat het handelen van [werknemer] niet ernstig verwijtbaar was. De kantonrechter heeft:
  • voor recht verklaard dat [werkgever] bevoegd was om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden;
  • [werknemer] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van de beschikking aan [werkgever] de sleutels van de zaak en de nog in zijn bezit zijnde bedrijfskleding te overhandigen, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag of gedeelte van een dag dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000,-;
  • [werkgever] veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 2.233,45 bruto met rente;
  • de proceskosten gecompenseerd zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
  • alle overige verzoeken afgewezen.

5.Verzoeken in hoger beroep

5.1
[werknemer] heeft zijn verzoeken in hoger beroep gewijzigd en verzoekt het hof om:
Primair
- de beschikking te vernietigen, de arbeidsovereenkomst te herstellen en het verzoek van [werkgever] [het hof begrijpt: de verzoeken] in hoger beroep alsnog af te wijzen;
Subsidiair(voorwaardelijk)
- als het hof toch reden ziet te ontbinden [het hof begrijp: beëindigd te laten], aan [werknemer] (naast een transitievergoeding) een billijke vergoeding toe te kennen ex art. 7:683 lid 3 BW;
Primair en Subsidiair
- [werkgever] te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand dan wel in de kosten van de procedure in beide instanties.
5.2
[werkgever] concludeert in zijn verweerschrift in hoger beroep tot:
  • afwijzing van de verzoeken van [werknemer] en bekrachtiging van de beschikking met uitzondering van de veroordeling tot betaling van de transitievergoeding en - in incidenteel beroep - deze laatstgenoemde beslissing te vernietigen en [werknemer] te veroordelen de transitievergoeding terug te betalen;
  • [werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 2.350,93 bruto en een eventuele billijke vergoeding aan [werknemer] op nihil te stellen;
  • veroordeling van [werknemer] in de proceskosten van beide instanties.
Verder formuleert [werkgever] nog een aantal verzoeken voor het geval de arbeidsovereenkomst zal worden hersteld. Het hof zal deze hier niet vermelden, nu de arbeidsovereenkomst niet zal worden hersteld, zulks in verband met de uitkomst van deze procedure.
5.3
[werknemer] heeft bij verweerschrift in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [werkgever] en veroordeling van [werkgever] in de proceskosten.

6.Beoordeling

6.1
Ter beoordeling staat of [werknemer] terecht op staande voet is ontslagen. Aan het gegeven ontslag (rov. 2.5) ligt een incident in de familiesfeer ten grondslag. Daarin spelen (in ieder geval) een rol [werkgever] , zijn zus [zus werkgever] , zijn zwager (en echtgenoot van [zus werkgever] ) [zwager werkgever] , [echtgenote werknemer] (rov. 2.3) en [werknemer] .
6.2
[werknemer] bestrijdt dat er sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft ten onrechte als vaststaand feit aangenomen dat [werknemer] op 26 augustus 2022 scheldend en spugend op de rijdende auto van de familie [zus werkgever] zou zijn afgerend met een voorwerp in zijn hand. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte geen acht geslagen op de medische toestand van [werknemer] en onvoldoende meegewogen dat er ernstige spanningen waren in de familieverhoudingen en dat er sprake was van vooringenomenheid van de wijkagent, zodat een reëel alternatief – in de bewuste situatie naar de politie gaan – niet voorhanden was. Volgens [werknemer] rijden [zus werkgever] en [zwager werkgever] (de zus en zwager van [werkgever] ), in opdracht van [werkgever] , telkens meerdere keren per dag filmend met mobiele telefoon en/of dashcam langs het huis van [werknemer] , waarbij zij een mes of middelvinger tonen en wordt er gestopt om hem te filmen, louter om hem uit te lokken, te intimideren en lastig te vallen. In de avond van 22 mei 2022 is de vrouw van [werknemer] ernstig bedreigd en mishandeld door [werkgever] en zijn familie toen zij met de fiets alleen buiten was. De politie heeft hier onvoldoende mee gedaan. Ook betaalde [werkgever] na de ziekmelding het loon veelal niet op tijd. Dat leidde tot spanningen. [werkgever] heeft alles in het werk gesteld om de situatie te laten escaleren en om goedkoop van [werknemer] en de loonbetalingsverplichting tijdens ziekte af te komen. Hoor en wederhoor zijn niet toegepast voorafgaand aan het ontslag op staande voet. Bovendien was er wel degelijk een rechtvaardiging voor het handelen van [werknemer] : hij was ziek, had psychische problemen, zijn loon werd niet op tijd betaald, hij was het slachtoffer van bedreiging en stalking door zijn werkgever en had te kampen met stressklachten vanwege het feit dat hij geen erkenning kreeg voor deze problematiek, noch door de bedrijfsarts, noch door de politie. Verder heeft [werknemer] wel degelijk in de maand augustus 2022 de sleutels van de zaak per aangetekende post aan [werkgever] verzonden, maar deze heeft de sleutels niet opgehaald. [werknemer] is hersteld van zijn psychische klachten, maar kan nu nog niet werken in verband met een hernia.
6.3
Volgens [werkgever] heeft de ziekmelding van [werknemer] , net nadat hij een urenuitbreiding en een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had gekregen, tot een moeilijke (financiële) situatie voor [werkgever] geleid. [werkgever] moest de uren van [werknemer] opvangen (38 uur per week) en daarnaast zorgde de loondoorbetalingsverplichting voor de nodige financiële druk bij [werkgever] . [werknemer] achtte zich ondanks het initiële advies van de bedrijfsarts niet in staat om koffie te komen drinken of re-integratiewerkzaamheden te verrichten voor twee uur per dag. Dit leidde tot onbegrip bij [werkgever] die deze opstelling - gelet op het advies van de bedrijfsarts - niet kon volgen. De spanningen liepen op en dit leidde tot onterechte aangiftes van [werknemer] en zijn vrouw tegen [werkgever] en zijn familie. Het Openbaar Ministerie heeft de aangiftes niet in behandeling genomen omdat er in zijn visie geen sprake was van strafbare bedreigingen. De familie [zus werkgever] (bestaande uit de zus, [zus werkgever] , haar man [zwager werkgever] en hun 9-jarig zoontje) wonen vlakbij [werknemer] . Als zij naar huis rijden of vandaar vertrekken komen zij langs zijn huis. Nadat de aangiftes door [werknemer] hadden plaatsgevonden, is [werknemer] jegens de zus van [werkgever] boze gebaren gaan maken, zoals het opsteken van zijn middelvinger. Dit geeft haar een angstig gevoel, reden waarom zij een dashcam voor op de auto heeft aangeschaft. De familie [zus werkgever] heeft nog steeds veel last van het incident op 26 augustus 2022. Zij voelen zich ernstig bedreigd. Hun zoontje durft niet meer buiten te spelen. Er is sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet, te weten ernstige bedreiging van familieleden van de werkgever (art. 7:678 lid 2, aanhef en onder e BW). Onder deze omstandigheden kan van [werkgever] niet verwacht worden dat hij de arbeidsovereenkomst in stand houdt.
6.4
Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of de in de ontslagbrief van 29 augustus 2022 genoemde redenen voor het ontslag op staande voet een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. Als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De opzegging dient onverwijld te gebeuren in die zin dat de dringende reden zodanig is dat van de werkgever niet kan worden verwacht dat hij de arbeidsovereenkomst op reguliere wijze (door ontbinding) doet eindigen.
6.5
Op de ter zitting van 16 mei 2023 getoonde en met partijen besproken filmbeelden van het incident op 26 augustus 2022, gemaakt door [zus werkgever] , de zus van [werkgever] , blijkt dat, terwijl de auto van de familie [zus werkgever] langzaam door de straat rijdt, [werknemer] boos op de auto af komt rennen, naar de auto spuugt en als de auto wegrijdt, stopt en zijn middelvinger opsteekt. Of [werknemer] iets zegt en wat hij zegt of roept, is niet te zien of te horen. Partijen zijn het erover eens dat [zus werkgever] - als [werknemer] aan komt rennen - in het Turks “oprotten” zegt. Ook zijn partijen het erover eens dat het erop lijkt dat zij zodanig aan het filmen is dat zij verwacht dat [werknemer] eraan zal komen. Of [werknemer] weet dat ook de 9-jarige zoon van het echtpaar [zus werkgever] in de auto zit, valt niet uit de beelden op te maken. De auto rijdt daarna door en [werknemer] blijft achter. Van wat daarna is gebeurd, zijn geen beelden voorhanden. Evenwel blijkt uit de transcriptie van het gesprek dat [werknemer] en zijn vrouw op 31 augustus 2022 met de politie hebben en dat over het incident op 26 augustus 2022 gaat (voor 6.21 min), dat [werknemer] een stok of iets soortgelijks heeft gepakt om “hem” weg te jagen en dat hij achter de auto is aangerend. Dit sluit aan op het relaas van de familie [zus werkgever] dat [werknemer] een ijzeren staaf van een droogmolen heeft gepakt en daarmee opnieuw naar de auto is toegelopen. [werknemer] heeft ook verder niet gemotiveerd weersproken dat hij een tweede keer op de auto is afgerend met een ijzeren staaf in zijn hand. Het verweer dat hij zich het voorval thans als gevolg van zijn ziekte of ziektebeeld niet meer kan herinneren is daartoe onvoldoende. Het hof gaat er daarom van uit dat [werknemer] tot twee keer toe boos op de auto van de familie [zus werkgever] , met daarin de drie gezinsleden, is afgerend waarbij hij de eerste keer naar de auto heeft gespuugd en zijn middelvinger heeft opgestoken en de tweede keer op de auto is afgerend met een ijzeren staaf in zijn hand en daarmee heeft gedreigd, waarna de auto is weggereden. Het hof acht aannemelijk dat dit agressieve gedrag van [werknemer] beangstigend is geweest voor de familie [zus werkgever] en in het bijzonder voor het 9-jarige zoontje. Ook als [werknemer] gezien zou hebben dat vanachter het raam van de voorbijrijdende auto een mes of een middelvinger werd getoond, zoals hij stelt maar door [werkgever] wordt betwist, geldt dat hij zich niet had moeten laten provoceren maar had moeten blijven waar hij was. Het hof merkt op dat de auto ver van de poort van de woning van [werknemer] verwijderd was (volgens [werknemer] zo’n 15 meter) en er geen sprake was van een “ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding”. Hoewel het hof het gedrag van [werknemer] als een kwalijke vorm van eigenrichting aanmerkt, acht het hof echter geen dringende reden voor ontslag aanwezig. Daartoe geldt het volgende.
6.6
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst tussen [werkgever] als werkgever en [werknemer] als werknemer al voor het incident op 26 augustus 2022 ernstig onder druk was komen te staan door opgebouwde spanningen en wantrouwen in de (familie-)verhoudingen. Dit laat echter onverlet dat [werkgever] zich als goed werkgever tegenover [werknemer] en [werknemer] zich als goed werknemer tegenover [werkgever] behoorde te gedragen, waarbij zij beiden gelet op de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte van [werknemer] de adviezen van de arbo-arts in acht moesten nemen. De arbo-arts heeft naar aanleiding van het spreekuurcontact met [werknemer] op 30 mei 2022 en 30 juni 2022 geadviseerd dat er sprake was van een arbeidsconflict en dat [werknemer] niet in staat was een gesprek met zijn werkgever aan te gaan vanwege medische redenen. Op 28 juli 2022 heeft de arbo-arts zelfs geadviseerd dat er (helemaal) geen contactmoment meer moest plaatsvinden vanuit de werkgever richting [werknemer] . Tegen deze achtergrond had [werkgever] zich dan ook moeten onthouden van het aanspreken op het fietspad in de late avond (een uur of half elf ’s avonds) op 22 mei 2022 van de vrouw van [werknemer] , die daar toen alleen was, teneinde haar te vragen hoe het met [werknemer] ging. [werkgever] omschrijft deze gebeurtenis zelf als “een pittige bespreking tussen partijen waarbij enige stemverheffing heeft plaatsgevonden” en hij “een beetje boos werd” terwijl hij naar eigen zeggen wist dat hij als werkgever niet mocht vragen naar de aard van de ziekte van een werknemer. [werkgever] heeft dit alles bovendien laten filmen door zijn vrouw met haar telefoon “omdat zij de boel niet vertrouwde”. Nadat aanvankelijk alleen [werkgever] , zijn vrouw en hun zoontje bij deze ontmoeting aanwezig waren, hebben nadien nog (ten minste) zijn twee volwassen zussen (onder wie [zus werkgever] ) en zijn moeder zich bij het gezelschap gevoegd. Het hof kan zich op basis hiervan goed voorstellen dat de vrouw van [werknemer] zich hierdoor bedreigd heeft gevoeld en dat dit voor toenemende gevoelens van stress bij haar en bij [werknemer] heeft geleid. [werknemer] had in die periode blijkens de door hem overgelegde medische stukken, waaronder het huisartsenjournaal en de brief van zijn behandelaar van […] GGZ, te kampen met psychische problemen. Het hof is dan ook van oordeel dat het goed voorstelbaar is dat het [werknemer] door zijn psychische problemen en de opgelopen spanningen, in combinatie met het gegeven dat het kennelijk voor [zus werkgever] en haar man een gewoonte werd om [werknemer] telkens te filmen als zij met de auto voorbijreden, teveel is geworden waardoor hij zich op 26 augustus 2022 heeft laten provoceren tot het incident waarbij hij twee keer op de auto is afgerend, waarvan een keer met een staaf/stok in zijn hand. Het hof is van oordeel dat [werkgever] er in ieder geval voordien bij zijn zus en zwager op had moeten aandringen om [werknemer] niet (dagelijks een of meerdere keren) te filmen omdat dit een ernstige inbreuk op zijn privacy vormde. Niet gesteld of gebleken is dat [werkgever] serieuze pogingen heeft ondernomen om de kwestie - bijvoorbeeld met behulp van de arbo-arts - te de-escaleren. Dat had als goed werkgever wel van hem verwacht mogen worden. Gelet op de voorgaande omstandigheden is het hof van oordeel dat de handelwijze van [werknemer] op 26 augustus 2022 geen dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert.
6.7
Nu er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag moet het hof beoordelen of ingevolge het bepaalde in artikel 7:683 lid 3 BW de arbeidsovereenkomst moet worden hersteld of dat aan [werknemer] - zoals subsidiair door hem verzocht - een billijke vergoeding moet worden toegekend. Ter zitting is - opnieuw - gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen zo ernstig verstoord is geraakt dat herstel van de arbeidsovereenkomst geen reële optie meer is: partijen zijn in een allesoverheersend patroon terechtgekomen waarbij over en weer meldingen en aangiftes van bedreiging bij de politie worden gedaan, al dan niet door partijen zelf of hun familieleden; zij zijn ervan overtuigd dat de ander liegt, en zien zichzelf als slachtoffer van de handelwijze van de ander.
6.8
Voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding van art. 7:683 lid 3 BW geldt dat deze dient als alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst. Het ligt daarom in de rede dat de rechter de hoogte van deze vergoeding mede bepaalt aan de hand van de ‘waarde’ die de arbeidsovereenkomst voor de werknemer had (HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:955). De rechter moet bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst betrekken. Hij dient ook de overige omstandigheden in aanmerking te nemen, zoals de (mate van) eventuele verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werkgever dan wel het ontbreken daarvan. Ook de (overige) gezichtspunten genoemd in HR 30 juni 2017, NJ 2017/298 (New Hairstyle) kunnen toepassing vinden.
6.9
Toegepast op de situatie van [werknemer] komt het hof tot het volgende oordeel. Anders dan [werknemer] aanvoert, kan er niet van worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst nog lange tijd had kunnen worden voortgezet. Daarvoor waren er al te veel spanningen in de familieverhoudingen, in het bijzonder tussen de vrouw van [werknemer] en de zus en zwager van [werkgever] en later in de werkverhouding tussen [werkgever] en zijn enige werknemer [werknemer] . Het hof acht aannemelijk dat een door [werkgever] na het incident op 26 augustus 2022 ingesteld ontbindingsverzoek voldoende kans van slagen zou hebben gehad. Alsdan zou de arbeidsovereenkomst zijn doorgelopen tot het tijdstip waarop de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met in- achtneming van een termijn van een maand zou hebben ontbonden. [werknemer] zou over die periode recht hebben gehad op doorbetaling van loon. Zijn inkomstenderving bestaat dan uit het verschil tussen zijn loon en de verkregen ZW-uitkering van € 83,- per maand. Mogelijk zou de ziekte van [werknemer] aan ontbinding in de weg kunnen hebben gestaan, maar dat valt niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval zijn de behandelingen aangeslagen en was [werknemer] psychisch hersteld ten tijde van de zitting in hoger beroep. Wel had hij last van een hernia, welke klachten hij ook al voor aanvang van de arbeidsovereenkomst had. Het hof acht het verder aannemelijk dat mede gelet op de kwalijke – maar niet ernstig verwijtbare - handelwijze van [werknemer] op 26 augustus 2022 geen billijke vergoeding aan [werknemer] zou zijn toegekend. [werkgever] valt te verwijten dat hij gekozen heeft voor een ontslag op staande voet in plaats van de ontbindingsprocedure. [werknemer] had daardoor van de ene op de andere dag geen recht meer op loon, geen recht op WW-uitkering, terwijl hij ook nog arbeidsongeschikt was. Een causaal verband tussen de te late betalingen van het loon en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [werknemer] niet aannemelijk gemaakt en leidt niet tot een hogere billijke vergoeding. Dat geldt eveneens voor zijn overige verwijten waarvan het causaal verband niet aannemelijk is geworden. Dit een en ander in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat - naast de toegekende transitievergoeding van € 2.233,45 bruto - een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto redelijk is.
6.1
Onder 44 van het beroepschrift heeft [werknemer] het hof verzocht om de beschikking op het punt van het overhandigen van de sleutels van de zaak aan [werkgever] te herzien en het verzoek van [werkgever] ten aanzien van de sleutels af te wijzen. [werknemer] heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de sleutels niet meer in zijn bezit zijn en de afgifte inmiddels onmogelijk is. [werknemer] heeft deze ter verzending aan [werkgever] aangeboden bij Post NL. Volgens hem heeft Post NL de sleutels aangeboden aan [werkgever] , die ze niet heeft afgehaald, waarna ze door toedoen van Post NL zijn kwijtgeraakt. [werkgever] heeft dit niet betwist: hij heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat het feit dat het pakketje is verdwenen voor rekening van de verzender komt. [werkgever] heeft zich dus niet op het standpunt gesteld dat [werknemer] de sleutels nog in zijn bezit heeft. Onder deze omstandigheden zal het hof de vordering van [werkgever] aangaande de sleutels alsnog afwijzen.
6.11
Ook de in het incidenteel hoger beroep gedane verzoeken van [werkgever] wijst het hof af. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [werknemer] is geen sprake geweest. De lat daarvoor ligt hoog en wordt hier niet gehaald gelet op de omstandigheden die een rol hebben gespeeld voorafgaand aan het incident op 26 augustus 2022. Gezien het oordeel dat er geen dringende reden voor ontslag was, kan ook de gefixeerde schadevergoeding niet worden toegewezen.
6.12
Het hof zal voorbijgaan aan het door partijen aangeboden bewijs nu dit niet ziet op feiten die, indien zij komen vast te staan, tot een andere beslissing zullen leiden.
6.13
Het hof acht geen termen aanwezig om [werkgever] te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand nu [werknemer] zijn verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof zal [werkgever] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel beroep. De beschikking zal worden vernietigd wat betreft de verklaring voor recht en de proceskostenveroordeling.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beschikking van de Rechtbank Rotterdam team kanton van 9 december 2022, wat betreft de verklaring voor recht, het overhandigen van de sleutels van de zaak en de proceskostenveroordeling,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van een billijke vergoeding van € 5.000,- bruto;
  • veroordeelt [werkgever] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [werknemer] tot op 9 december 2022 begroot op € 600,- aan salaris advocaat;
  • bekrachtigt de beschikking voor het overige;
  • veroordeelt [werkgever] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 343,- aan verschotten en € 2.366,- aan salaris advocaat in principaal beroep en € 1.183,- aan salaris advocaat in incidenteel beroep;
  • wijst het overig verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, M.T. Nijhuis en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.