ECLI:NL:GHDHA:2023:2266

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
BK-22/01356
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van [Y] wegens het ontbreken van een schriftelijke machtiging van de belanghebbende. De Heffingsambtenaar had eerder de waarde van een onroerende zaak vastgesteld en de daaropvolgende aanslagen opgelegd. [Y] had bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de benodigde machtiging ontbrak. De Rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna [Y] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de machtiging die [Y] had overgelegd niet door de belanghebbende zelf was ondertekend, wat volgens de wet vereist is. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat er geen toereikende machtiging was overgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van beroep en de gevolgen van het ontbreken van een geldige machtiging. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01356

Uitspraak van 7 november 2023

in het geding tussen:

[Y] , beweerdelijk namens [X] te [Z] , belanghebbende,

en
de directeur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie, Heffing en Waardebepaling, de Heffingsambtenaar,
( […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 6 december 2022, nummer ROT 21/3543.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 497.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslagen).
1.2.
[Y] heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
[Y] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[Y] heeft op 7 september 2023 en 18 september 2023 nadere stukken ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 september 2023. Op de zitting zijn de zaken met de nummers BK-22/01350 tot en met BK-22/01361 en BK-23/00031 behandeld. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2.
[Y] heeft bij brief van 27 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen. Bij het bezwaarschrift is als bijlage een e-mail van 26 maart 2021 gevoegd van belanghebbende:
“Via […] heb ik een mail ontvangen betreft uw dienstverlening. Tot heden heb ik altijd netjes betaald en eigenlijk nog nooit een bezwaar aangetekend.
Vandaar mijn mail en in de bijlage het aanslagbiljet.
Alvast bedankt voor uw tijd en ik hoor graag snel van u.”
2.3.
Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft de Heffingsambtenaar aan [Y] een ontvangstbevestiging gezonden. In deze ontvangstbevestiging is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Uw bezwaarschrift namens [belanghebbende] met betrekking tot de aanslag met nummer [aanslagnummer] hebben wij in goede orde ontvangen, deze kunnen wij echter nog niet in behandeling nemen. De machtiging ontbreekt waaruit blijkt dat u bevoegd bent om namens uw cliënt een bezwaarschrift in te dienen.
Graag ontvangen wij deze machtiging binnen twee weken. Wanneer u dit niet doet zal uw bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.4.
Bij e-mail van 21 april 2021 heeft de Heffingsambtenaar aan [Y] een herinnering gezonden. In die herinnering is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“ [aanslagnummer] [de onroerende zaak] [belanghebbende]
(…)
Goedemorgen,
(…)
Ook graag voor bovenstaande bezwaren controleren of u de machtiging al heeft verstuurd en zo niet dit dan graag als nog doen.”
2.5.1.
Bij e-mail van 17 mei 2021 heeft de Heffingsambtenaar het onder 2.4 vermelde verzoek herhaald:
“Goedemiddag,
Volgens mij missen er nog wat machtigingen. Kijk je administratie er nog eens op na. (…)”
2.5.2.
Bij e-mail van 20 mei 2021 heeft de Heffingsambtenaar het onder 2.4 vermelde verzoek nogmaals herhaald:
“Goedemorgen,
Graag voor 28 mei a.s. de administratie in orde maken. Van de volgende adressen missen de machtigingen nog en denk ook aan de huurcontracten.
(…)
[aanslagnummer] [de onroerende zaak] [belanghebbende] (…)”
2.6.
De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 3 juni 2021 bij één geschrift uitspraak op bezwaar gedaan op zowel het bezwaar van belanghebbende als de bezwaren van zeventien andere belastingplichtigen. De bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“U stuurde ons bezwaarschriften tegen de aanslagen lokale belastingen 2021 met aanslagnummers:
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. [belanghebbende]
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
 [aanslagnummer] t.n.v. (…)
Deze zijn binnen de wettelijke termijn van zes weken verzonden. Hoewel u diverse malen de gelegenheid heeft gekregen om uw bezwaarschriften te voorzien van een machtiging, heeft u hier geen gebruik van gemaakt. Daarom voldoen uw bezwaarschriften niet aan de eisen van de wet en zijn deze niet-ontvankelijk. Toch hebben wij uw bezwaarschriften ambtshalve in behandeling genomen. U kunt niet in beroep gaan tegen deze ambtshalve besluiten.
Van uw verzoek om gehoord te worden is afgezien, omdat uw bezwaar niet-ontvankelijk is (art. 7:3 Awb).

Beslissing

Ik verklaar uw bezwaren niet-ontvankelijk en handhaaf de voor onderhanden objecten vastgestelde waarden, die staan vermeld op de aanslagen. Ook handhaaf ik de aanslagregels, vermeld op bovengenoemde aanslagbiljetten gemeentelijke heffingen 2021. Deze aanslagen dienen binnen de aangegeven perioden betaald te worden.
U verzoekt in uw bezwaarschriften om een kostenvergoeding. Nu de aanslagen gehandhaafd blijven, wordt niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geformuleerd. Ik wijs uw verzoek om een kostenvergoeding in de bezwaarprocedure dan ook af.”
2.7.
[Y] heeft bij brief van 8 september 2021, ingekomen bij de Rechtbank op 22 september 2021, een machtiging overgelegd die is ondertekend door [naam] . De machtiging is ondertekend in “februari/maart/april 2021”. Bij deze brief is een e-mail van 27 april 2021 gevoegd van belanghebbende:
“(…)
Uiteraard allereerst bedankt voor het behandelen en bezwaar betreft de werkzaamheden.
Als ik u mail goed begrijp is dat het verschil van het teveel te betalen van de WOZ/OZB dan aan u wordt overgemaakt.
Dan is mijn volgende vraag eigenlijk, als dit het geval is, wat is dan het bedrag wat het bezwaar heeft opgeleverd?”
2.8.
Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de griffier bij brief van 10 januari 2023 [Y] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 7 februari 2023, onder meer, een op zijn naam gestelde volmacht over te leggen. In dezelfde brief is erop gewezen dat indien niet wordt voldaan aan dit verzoek het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.9.
Bij brief van 11 januari 2023 heeft [Y] de griffier het volgende bericht:
“(…)
De volmacht van onze klant -én voor zover van toepassing de relevante informatie van de KvK- bevindt zich reeds in uw dossier én wel in het deel dat afkomstig is van de Rechtbank. Vide de op één-na-laatste alinea op de achterzijde van uw voormeld epistel. We gaan toch niet nodeloos “dubbel werk” doen? Bent u nu zó volledig en geheel én al akkoord?”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft in één uitspraak voor zowel belanghebbende als tien andere belastingplichtigen het volgende geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eisers en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Op grond van Artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Op grond van Artikel 6:6 Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
8. Nu verweerder eisers herhaaldelijk in de gelegenheid heeft gesteld de machtigingen over te leggen en eisers tot aan de zitting niets hebben aangevoerd dat betrekking heeft op het niet tijdig overleggen van de machtigingen en ter zitting uitsluitend zonder onderbouwing heeft gesteld dat hij de machtigingen tijdig aan verweerder heeft overgelegd, is het beroep ongegrond.
9. In de pas tijdens de zitting ingenomen stelling van eisers dat verweerder in belastingzaken niet in één uitspraak op bezwaar op alle bezwaren tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van alle eisers mocht beslissen, ziet de rechtbank geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
10. Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding. Verweerder heeft de bezwaren van eisers ontvangen op 19 maart 2021 (ROT 21/3530, ROT 21/3533) respectievelijk 29 maart 2021 (ROT 21/3536, ROT 21/3538, ROT 21/3539, ROT 21/3542) respectievelijk 31 maart 2021 (ROT 21/3543, ROT 21/3544) respectievelijk 7 april 2021 (ROT 21/3547, ROT 21/3548) respectievelijk 8 april 2021 (ROT 21/3549, ROT 21/3550). De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.1.
[Y] heeft in het hogerberoepschrift en de nadere stukken (door hem onder meer “pinpoint brieven” genoemd) volstaan met het aanvoeren van algemeen geformuleerde vragen en grieven waarvan vele niet van toepassing zijn in de onderhavige zaak. Daarom heeft de voorzitter ter zitting aan [Y] gevraagd welke hogerberoepsgronden hij concreet in dit geschil aanvoert en verder of hij ermee instemt dat al het andere wat hij in de gedingstukken aanvoert, niet in de beoordeling van het geschil wordt betrokken. Daarop heeft [Y] verklaard dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op de hierna onder 4.1.2 genoemde punten.
4.1.2.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of:
  • i) het hoger beroep ontvankelijk is; en zo ja,
  • ii) het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet overleggen van een machtiging.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing naar de Heffingsambtenaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. Verder verzoekt belanghebbende een proceskostenvergoeding.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1.1.
Op grond van artikel 6:5, lid 1, letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het tenminste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met indiener gedoeld op degene die voor zichzelf beroep instelt of namens wie beroep wordt ingesteld (HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876, BNB 2021/117).
5.1.2.
Artikel 8:24, lid 2, Awb luidt als volgt:
“2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.”
5.1.3.1. Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.1.3.2. Ingevolge artikel 6:24 Awb zijn artikelen 6:5 en 6:6 Awb ook van toepassing op de procedure in hoger beroep.
5.1.4.
De Hoge Raad heeft op 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44, met betrekking tot de toepassing van artikel 6:6 Awb het volgende geoordeeld:
“3.3.2. Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
3.3.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.4.
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is.”
5.2.1.
Vast staat dat [Y] in beroep een machtiging heeft overgelegd die is ondertekend door [naam] . In hoger beroep is bij brief van 10 januari 2023 (zie 2.8) [Y] de gelegenheid geboden een op zijn naam gestelde volmacht over te leggen. De brief vermeldt dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Bij brief van 11 januari 2023 (zie 2.9) heeft [Y] verwezen naar de in beroep overgelegde machtiging, maar die machtiging is niet ondertekend door belanghebbende. [Y] heeft ter zitting van het Hof enkel verklaard dat [naam] mogelijk de partner van belanghebbende is. Gesteld noch gebleken is dat de ondertekenaar van de machtiging medebelanghebbende is als bedoeld in artikel 26a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarom dient ervan te worden uitgegaan dat de machtiging niet toereikend is om hoger beroep in te stellen.
5.2.2.
De stelling van [Y] dat de overgelegde e-mails tussen belanghebbende en [Y] van 26 maart 2021 en 27 april 2021 (zie 2.2 en 2.7) moeten worden aangemerkt als een machtiging, faalt. Op grond van artikel 3:60, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 3:79 BW verleent een volmachtgever de bevoegdheid om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten aan een ander middels volmacht. Op grond van artikel 3:66, lid 1, BW treft een door de gevolmachtigde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in naam van de volmachtgever verrichte rechtshandeling in haar gevolgen de volmachtgever. De bevoegdheden van de gevolmachtigde worden begrensd door het doel waarvoor de volmacht is verleend. Voornoemde e-mails van 26 maart 2021 en 27 april 2021 bevatten geen opdracht van belanghebbende aan [Y] om namens hem rechtshandelingen te verrichten ten aanzien van de beschikking en de aanslagen. Zelfs als hieruit al zou kunnen worden afgeleid dat [Y] bevoegd was om bezwaar te maken tegen de beschikking en de aanslagen, volgt hieruit niet dat [Y] bevoegd is om beroep of hoger beroep in te stellen.
Slotsom
5.3.
Gelet op het voorgaande dient, bij gebreke van bewijs van een toereikende machtiging, ervan te worden uitgegaan dat het hoger beroep niet bevoegd is ingesteld. Het hoger beroep is om die reden niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 7 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.