Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/583219 / HA ZA 19-1159
[verweerster], wonend in [woonplaats] ,
1.De zaak in het kort
2.Verdere procesverloop
3.Verdere beoordeling in hoger beroep
Contante omzet
Het hof neemt hierbij verder het volgende in aanmerking:
- De rechtbank heeft in het bestreden vonnis voorgerekend dat [appellante] vanaf haar zakelijke rekening (ten name van Saldo Solutions) betalingen aan de onderneming van [verweerster] en haar schuldeisers heeft gedaan tot een bedrag van € 18.814,51, terwijl zij in die periode van [betrokkene 1] niet meer dan € 12.000 heeft ontvangen. Als ervan wordt uitgegaan dat die € 12.000 van [betrokkene 1] was betaald ter financiering van de onderneming van [verweerster] , dan resteert nog steeds een substantieel verschil. [appellante] had daarvoor volgens de rechtbank geen verklaring gegeven. De gang van zaken is volgens de rechtbank echter wel te verklaren als ervan wordt uitgegaan, kort gezegd, dat [appellante] contante omzet van de strandtent ontving en achterhield. [appellante] heeft deze gedachtegang van de rechtbank bestreden door te wijzen op een betaling van Good Will Trading BV op haar Saldo Solutions-rekening van € 7.500 op 13 april 2017, die volgens haar ten behoeve van [verweerster] was gedaan (en met inbegrip van die ontvangst is het verschil tussen ontvangsten en uitgaven aanmerkelijk beperkter). De indirect bestuurder van Good Will Trading BV was volgens [appellante] een bekende van [verweerster] : haar spullen lagen opgeslagen in een loods van hem. De enkele stelling van [verweerster] dat zij deze Good Will Trading BV en (indirect) bestuurder niet kent ontkracht de genoemde concrete stellingname van [appellante] niet of in onvoldoende mate. In elk geval kan uit dit alles niet worden afgeleid dat [appellante] contante omzet van de strandtent heeft ontvangen en achtergehouden.
- Op 25 en 30 mei 2017 zijn op de zakelijke bankrekening van [verweerster] contante bedragen gestort: € 2.000 respectievelijk € 1.980. Voor dergelijke stortingen was volgens [verweerster] een pinpas nodig. Zij stelt dat zij niet over een pinpas beschikte. Ter onderbouwing van deze stelling wijst zij op een WhatsApp-conversatie tussen [appellante] en [verweerster] van 2 juni 2017, waarin [verweerster] schrijft, in reactie op de mededeling van [appellante] dat zij ( [verweerster] ) geen geld meer uit de kassa mag pakken: “Dan moet ik een pas hebben”. Dit wijst er volgens [verweerster] op dat zij niet over een pas beschikte, toen niet en ook niet kort daarvoor toen de stortingen werden gedaan (op 25 en 30 mei 2017). [appellante] beschikte wel over een pas. Het enkele feit echter dat [appellante] over een pas beschikte en [verweerster] op 2 juni 2017 schreef dat ze een pas moest hebben, maakt naar het oordeel van het hof niet aannemelijk dat [appellante] contante omzet heeft ontvangen en achtergehouden. Volgens [appellante] waren er meerdere passen in omloop. [verweerster] , op wier naam de bankrekening was gesteld, heeft het tegendeel niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Een ander dan [appellante] , met een andere pas dan die van [appellante] , zou dus de stortingen van 25 en 30 mei 2017 kunnen hebben gedaan. Hierbij zou logischerwijs bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2] , die naar zeggen van [verweerster] zelf regelmatig contante omzet uit de strandtent meenamen. Ook kan niet worden uitgesloten dat [verweerster] vóór 2 juni 2017 wel over een pas beschikte (en dat zij de stortingen zelf heeft gedaan).
- De bewindvoerder wijst er nog op dat volgens [verweerster] en anderen, [appellante] regelmatig in de strandtent aanwezig was. Daargelaten dat [appellante] zelf dit betwist (ze verklaart dat ze er in de periode tot 1 juni 2017 slechts enkele keren is geweest), zegt het op zichzelf niets over het meenemen en achterhouden van contante omzet.
4.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2021, voor zover daarin de vorderingen van [verweerster] zijn toegewezen en [appellante] in de proceskosten in conventie is veroordeeld en wijst deze vorderingen alsnog af;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.704,50 tot op heden en op € 163 voor het nasalaris, nog te verhogen met € 85 als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.