AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Intrekking van btw-identificatienummer met terugwerkende kracht en de gevolgen voor de aansprakelijkheid van de verkoper in intracommunautaire transacties
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een btw-identificatienummer met terugwerkende kracht. De appellant, een directeur van een Duitse vennootschap, had auto’s verkocht aan een Nederlandse afnemer zonder btw in rekening te brengen. De Nederlandse belastingdienst trok echter het btw-identificatienummer van de afnemer met terugwerkende kracht in, wat leidde tot aansprakelijkheid voor de appellant door de Duitse belastingautoriteiten voor de niet in rekening gebrachte btw. De appellant vorderde schadevergoeding van de Staat der Nederlanden, stellende dat de intrekking onrechtmatig was.
Het hof oordeelde dat de intrekking van het btw-identificatienummer met terugwerkende kracht niet in strijd was met het recht van de Europese Unie, aangezien de lidstaten de bevoegdheid hebben om maatregelen te nemen ter waarborging van de juiste belastingheffing. Het hof bevestigde dat de intrekking niet onrechtmatig was, omdat deze niet aan de appellant mocht worden tegengeworpen. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de rol van btw-identificatienummers in intracommunautaire transacties en de voorwaarden waaronder vrijstelling van btw kan worden verleend. Het hof concludeerde dat de appellant geen schade had geleden die aan de intrekking van het btw-identificatienummer kon worden toegeschreven, en dat de intrekking met terugwerkende kracht onder bepaalde omstandigheden een geschikt en proportioneel middel kan zijn.
Voetnoten
1.Richtlijn 2006/112/EG.
2.Nederland kende die voorwaarde overigens wel in art. 12 lid 2, letter a, onder 2˚ (oud) Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (UBOB).
3.ECLI:NL:PHR:2019:1385 onder 2.9; HvJEU 20 juni 2018, Enteco Baltic, C-108/17, rov. 51-52 (ECLI:EU:C:2018:473). 4.HvJEU 20 juni 2018, Enteco Baltic, C-108/17, rov. 51 (ECLI:EU:C:2018:473).
5.HvJEU 27 september 2012, VSTR, C-587/10, rov. 42 (ECLI:EU:C:2012:592); HvJEU 20 oktober 2016, Plöckl, C-24/15 rov. 35 (ECLI:EU:C:2016:791).
6.HvJEU 27 september 2012, VSTR, C-587/10 (ECLI:EU:C:2012:592); HvJEU 20 oktober 2016, Plöckl, C-24/15 rov. 42 (ECLI:EU:C:2016:791); HvJEU 9 februari 2017, Euro Tyre, C-21/16 (ECLI:EU:C:2017:106); HvJEU 20 juni 2018, Enteco Baltic, C-108/17, rov. 51-52 (ECLI:EU:C:2018:473).
7.HvJ 9 februari 2017, Euro Tyre, C-21/16, rov. 39-42 (ECLI:EU:C:2017:106); HvJEU 20 oktober 2016, Plöckl, C-24/15 rov. 42-46 (ECLI:EU:C:2016:791).
8.HvJEU 6 september 2012, Mecsek-Gabona, C-273/11 (ECLI:EU:C:2012:547).
9.Art. 131 Btw-richtlijn; HvJEU 27 september 2012, VSTR, C-587/10, rov. 44 (ECLI:EU:C:2012:592); HvJEU 20 oktober 2016, Plöckl, C-24/15 rov. 36 (ECLI:EU:C:2016:791).