ECLI:NL:GHDHA:2024:1106

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
2200115522
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen invoer van 3776 kg cocaïne en witwassen van criminele herkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 3776 kilogram cocaïne en het plegen van witwassen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, maar het Openbaar Ministerie had in hoger beroep een zwaardere straf geëist van 9 jaar en een geldboete van €50.000. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een grootschalig cocaïnetransport vanuit Costa Rica. De verdachte had een essentiële rol als inklaarder en transporteur, waarbij hij informatie deelde over de aankomst van containers en de douaneprocedures. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en aan gewoontewitwassen van bijna €1.000.000. De verdediging voerde aan dat de herkomst van de geldbedragen legaal was, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van de gelden. Het hof heeft de gevangenisstraf gematigd tot 5 jaar en 9 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast is de verbeurdverklaring van de woning van de verdachte en andere in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001155-22
Parketnummer: 10-960144-19
Datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 april 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1 en 2, voor zover betreffende zaaksdossier [adres 1], gedachtestreepje 1, zaaksdossier [adres 2], gedachtestreepje 1, zaaksdossier Austria, gedachtestreepjes 1 en 2, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, één en ander als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van de verdachte
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van onderdelen van het onder 2 ten laste gelegde, te weten: - zaaksdossier [adres 1], gedachtestreepje 2,
- zaaksdossier [adres 2], gedachtestreepje 2,
- zaaksdossier Austria, gedachtestreepje 3.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3776 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2015 tot en met 8 september 2020, te Delft, in elk geval in Nederland, en/of te Luxemburg en/of te Innsbruck, althans in Oostenrijk
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp(en), te weten:
(zaaksdossier [adres 1])
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 644.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop een woning (appartement) met adres [adres 1] te Delft; en/of
(zaaksdossier [adres 2])
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 307.578,11, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop van een woning (appartement) met adres [adres 2] te Delft; en/of
(zaaksdossier Austria)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 18.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aflossing van een lening bij de Interbank; en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 18.500,00, aangewend voor de aankoop van een voertuig, te weten een BMW X3 ([kenteken 1])
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/o[ verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp(en) is/was en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
en/of
dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de/het hiervoor genoemde voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- (deels) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met daarnaast een geldboete ter hoogte van
€ 50.000,-, subsidiair 285 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheidsverweer PGPSafe
Inleiding
In het onderzoek 26Sassenheim heeft de officier van justitie op 4 april 2017 een rechtshulpverzoek gedaan aan de bevoegde autoriteiten in Costa Rica voor een doorzoeking en het veiligstellen en kopiëren van een server die zich bevond in een datacentrum van een aldaar gevestigd bedrijf. Op deze server bevond zich de infrastructuur voor het routeren en versleutelen van
e-mailberichten van gebruikers van PGPSafe.net (hierna: ‘PGPSafe-berichten’).
Nadat de rechter te Costa Rica daartoe een machtiging had afgegeven, werd op 9 mei 2017 binnengetreden voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. Bij deze doorzoeking zijn in het datacentrum kopieën gemaakt van bestanden die zich op de server bevonden. Deze bestanden zijn later door de Costa Ricaanse autoriteiten ter beschikking gesteld aan het Nederlandse onderzoeksteam van 26Sassenheim.
Nadat in het onderzoek 26Sartell het vermoeden was ontstaan dat gebruikers van een aantal PGPSafe-accounts betrokken waren geweest bij (kort gezegd:) de gebeurtenissen in zaaksdossier Romp is toestemming gevraagd, en verleend, om de met betrekking tot deze accounts verkregen data in het onderzoek 26Sartell te gebruiken. Naar aanleiding hiervan heeft het openbaar ministerie in het onderzoek 26Sartell de beschikking gekregen over PGPSafe-data, waaronder die met betrekking tot het door de verdachte gebruikte account ‘[emailadres 1]’. Het gaat in wezen om versleutelde berichten die via dit account zijn ontvangen van, en gestuurd naar, andere PGPSafe-gebruikers. In het procesdossier is een weergave van die berichten opgenomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld [1] dat die PGPSafe-berichten van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim; subsidiair dient dit volgens de verdediging te leiden tot strafvermindering. Het hof begrijpt het betoog van de verdediging in dit verband aldus (kort gezegd:) dat het rechtshulpverzoek aan de Costa Ricaanse autoriteiten een deugdelijke grondslag ontbeerde, nu daarvoor geen voorafgaande machtiging was verleend door de rechter-commissaris, terwijl dit op grond van het bepaalde in artikel 125la Sv wel had gemoeten.
De advocaten-generaal stellen zich op het standpunt dat artikel 125la Sv niet van toepassing is op het onderhavige rechtshulpverzoek. Volgens hen is PGPSafe (PGPSafe.net) niet aan te merken als een ‘openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ zoals in dat artikel bedoeld. De advocaten-generaal menen dat de officier van justitie het rechtshulpverzoek dan ook terecht heeft gebaseerd op de in artikel 125i Sv opgenomen bevoegdheid, waarvoor geen voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris nodig is. Voor het geval toch sprake zou zijn van een vormverzuim stellen de advocaten-generaal subsidiair dat daaraan geen rechtsgevolg dient te worden verbonden omdat het vormverzuim niet heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek naar de verdachten in de zaak 26Sartell. Meer subsidiair stellen de advocaten-generaal dat met constatering van het vormverzuim kan worden volstaan.
Rechtsgevolgen eventueel vormverzuim in 26Sassenheim?
Hoewel toepassing van artikel 359a Sv (voor zover hier relevant) is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, sluit dit niet uit dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim dat niet bij het vooronderzoek tegen de verdachte is begaan. Ook in dat laatste geval kan een rechtsgevolg op zijn plaats zijn indien het betreffende vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit. In een dergelijk geval is de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg wordt verbonden aan het vormverzuim of de onrechtmatige handeling, en zo ja: welk rechtsgevolg, mede afhankelijk van de aard en de ernst van dat verzuim of die handeling. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaven die in de rechtspraak van de Hoge Raad zijn ontwikkeld met betrekking tot de verschillende rechtsgevolgen die aan een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden verbonden (ECLI:NL:HR:2020:1889).
Naar het oordeel van het hof moet een eventueel vormverzuim met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim worden geacht van bepalende invloed te zijn op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van hetgeen hem in het onderzoek 26Sartell ten laste is gelegd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat een onrechtmatigheid met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim kan worden geacht ook jegens de verdachte onrechtmatig te zijn, nu daardoor de beschikking is gekregen over zijn PGPSafe-berichten, wat raakt aan zijn privacybelangen. Ook wordt in aanmerking genomen dat uit het procesdossier en het requisitoir van de advocaten-generaal kan worden opgemaakt dat deze PGPSafe-berichten hebben te gelden als het voornaamste bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Anders dan de advocaten-generaal is het hof derhalve van oordeel dat, indien sprake is van een vormverzuim met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim, daaraan in de zaak tegen de verdachte wel degelijk een rechtsgevolg kan worden verbonden.
Dit brengt mee dat in onderhavige zaak de vraag voorligt of het ontbreken van een machtiging van de rechter-commissaris met betrekking tot het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
Vormverzuim?
Artikel 125la Sv beperkt de bevoegdheid van de officier van justitie tot kennisname en vastlegging van gegevens die bij een doorzoeking ter vastlegging van gegevens worden aangetroffen bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst en die niet voor deze bestemd of van deze afkomstig zijn. Voor dit geval bepaalt artikel 125la Sv bovendien dat de officier van justitie een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris behoeft.
De advocaten-generaal stellen zich op het standpunt dat artikel 125la Sv niet van toepassing is op het onderhavige rechtshulpverzoek omdat met de begrippen
‘openbaar telecommunicatienetwerk’ en/of ‘openbare telecommunicatiedienst’ slechts wordt gedoeld op aanbieders/diensten die vallen onder de Telecommunicatiewet, en derhalve niet (zo begrijpt het hof) op aanbieders van pretty good privacy-diensten, zoals PGPSafe.
Dit standpunt kan naar het oordeel van het hof niet worden aanvaard. In de wetsgeschiedenis van artikel 125la Sv is opgemerkt dat een bijzondere categorie van gegevens waarop de bevoegdheid van dit artikel van toepassing is, wordt gevormd door gegevens betreffende de inhoud van een e-mail die is opgeslagen bij een internetaanbieder. De wetgever beoogt aan deze gegevens dezelfde bescherming te bieden als aan (gesloten) poststukken (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 14). Naar het oordeel van het hof geldt die bescherming dan ook voor de
e-mailgegevens die zich bevonden op de door PGPSafe gebruikte server in Costa Rica. In het licht van de hierboven kort aangehaalde wetsgeschiedenis valt immers niet in te zien dat het voor de toepasselijkheid van artikel 125la Sv relevant is of dergelijke gegevens bij een ‘reguliere’ internetaanbieder worden aangetroffen, of (bijvoorbeeld) bij een aanbieder van pgp-diensten zoals PGPSafe. In beide gevallen gaat het om e-mails waarvan de inhoud blijkens de wetsgeschiedenis dezelfde bescherming verdient als die van (gesloten) poststukken.
Dit betekent dat PGPSafe naar het oordeel van het hof dient te worden aangemerkt als een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst in de zin van artikel 125la Sv, zodat voor het onderhavige rechtshulpverzoek een daaraan voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris was vereist. Nu deze machtiging ontbreekt is naar het oordeel van het hof sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Welk rechtsgevolg?
Bij de vraag of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan een vormverzuim moeten worden verbonden dient de rechter rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het veroorzaakte nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Tot slot is van belang dat – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv – het wettelijk stelsel zo moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. De rechtsgevolgen die door de rechter aan een vormverzuim kunnen worden verbonden zijn – oplopend in zwaarte – de constatering van het verzuim zonder rechtsgevolg, strafvermindering, bewijsuitsluiting, en in het uiterste geval de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. In dit kader overweegt het hof het volgende.
Het belang van het in het onderhavige geval geschonden voorschrift is gelegen in de bescherming van privacygevoelige gegevens (zoals e-mails) door voorafgaand rechterlijk toezicht op de verkrijging en het gebruik daarvan. Dergelijke gegevens verdienen bescherming, gelet op het in (onder meer) artikel 8 EVRM neergelegde fundamentele recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het gaat derhalve om een belangrijk voorschrift.
Daartegenover staat (met betrekking tot de ernst van het verzuim) dat naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een (doel)bewuste schending van het onderhavige voorschrift. Daarnaast geldt dat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop wijzen dat de rechter-commissaris in 26Sassenheim geen machtiging zou hebben verleend indien deze was gevraagd. Derhalve is niet aannemelijk dat het vormverzuim tot gevolgen heeft geleid die er niet waren geweest indien het voorschrift in artikel 125la Sv in acht was genomen.
Door het vormverzuim is het recht van de verdachte op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals (onder meer) gewaarborgd in artikel 8 EVRM, geschonden. Het daardoor concreet ontstane nadeel is naar het oordeel van het hof evenwel zeer beperkt, indien al aanwezig, gelet op de zeer summiere informatie die het PGPSafe-berichtenverkeer over het privé-leven van de verdachte heeft prijsgegeven. Er is derhalve in niet meer dan geringe mate inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het hof merkt ten slotte op dat de verdachte door het vormverzuim niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad; daarbij betrekt het hof dat het belang van de verdachte dat een gepleegd strafbaar feit niet wordt ontdekt, niet als een rechtens te respecteren belang kan worden aangemerkt.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande ziet het hof geen aanleiding voor bewijsuitsluiting of voor strafvermindering. Het hof zal dan ook volstaan met constatering van het verzuim. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is dit niet strijdig met het Unierecht (ECLI:NL:HR:2023:241, zie r.o. 6.12.2 e.v.).
Nadere bewijsoverwegingen
Identificatie
In het proces-verbaal van identificatie d.d. 2 oktober 2019 [2] zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat de verdachte de gebruiker was van het PGPSafe-emailadres [emailadres 1]. In hoger beroep zijn deze bevindingen en conclusie door de verdediging niet bestreden. Tevens heeft de verdachte in hoger beroep op 11 april 2024 verklaard dat hij de gebruiker is geweest van [emailadres 1]. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte de gebruiker was van dit PGPSafe-emailadres.
Zaaksdossier Scan (feit 1)
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar van plan was mee te doen met de invoer van drugs, maar dat hij feitelijk geen rol van betekenis heeft gespeeld bij de invoer van de tenlastegelegde container met cocaïne. Hij heeft nooit van de hoed en de rand geweten als het gaat om de bewuste container. De verdachte en zijn bedrijven zijn enkel zakelijk betrokken geweest bij de invoer van deze container.
Het hof verwerpt dit verweer onder verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen waaruit onder meer het volgende blijkt.
Op 10 november 2015 verschaft de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte 1] via PGPSafe informatie over de route van containers uit “Costa” (het hof begrijpt: Costa Rica) in de haven van Rotterdam en de gang van zaken rond het scannen van containers in het algemeen en een specifieke container in het bijzonder.
In april 2016 vinden diverse PGPSafe-chatgesprekken plaats waaraan de verdachte deelneemt. Het hof leidt uit deze gesprekken af dat de verdachte het opzet heeft om via zijn bedrijf en samen met anderen containers met cocaïne in te voeren.
Het hof wijst in dat kader op de chatgesprekken van april 2016 met de medeverdachte [medeverdachte 2]. Zo bericht de medeverdachte [medeverdachte 2] op 12 april 2016 om 21.02 uur aan de verdachte [verdachte]: “Afgelopen zondag (het hof begrijpt: zondag 10 april 2016) zijn er netjes weer 2 bakken (hof: containers) vertrokken. Heb straks de docs op de mail zal ik dan doormailen naar jullie. Vraagje, denk dat we binnen een paar weken gaan draaien. In principe hoef je de ananassen niet te vervangen. Heb je al een beetje gepland voor jezelf hoe je t aan kan pakken.” De verdachte antwoordt om 21.08 uur dezelfde dag: “Van de 3 bakken die nu op de terminal staan zijn er 2 op groen gezet en 1 op rood. Dat is goed gegaan. De 2MWCU container die as weekend binnen komen moet er ook 1 op groen gezet worden. Als het zover komt en er wordt gezet, ga ik alles in orde maken hier en stem ik het met jou nog af hoeveel er uit gaan. waarschijnlijk gaan we eind april begin mei werken.” De medeverdachte [medeverdachte 2] antwoordt om 21.15 uur aan de verdachte: “Oke top. Zoals t nu verloopt ben ik tevreden. We schakelen snel en kort en daar houd ik wel van. Als we dit zo vast kunnen houden hebben we een mooi lijntje lopen.” Later in dit gesprek, om 21.40 uur, vraagt de medeverdachte [medeverdachte 2] aan de verdachte hoe hij het vindt lopen. De verdachte antwoordt om 22.39 uur dat het goed loopt en “Moeten straks als er gezet is even het doornemen en dan komt het goed.” Het hof kan dit gesprek niet anders begrijpen dan dat er een paar weken na 12 april 2016 naast de ananassen nog iets anders ‘gezet’ zal gaan worden en dat de wijze van afhandeling van deze container door de douane belangrijk is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en zijn bedrijf op zakelijke wijze betrokken waren bij de inklaring van de tenlastegelegde container met ananassen en de verdere douane-afhandeling.
Naast het zakelijke email-verkeer over deze container heeft ook communicatie via PGPSafe chats plaats gevonden. Zo geeft de medeverdachte [medeverdachte 1] op 14 april 2016 om 03:14 uur de gegevens van dit transport door aan de verdachte: “Maersk newcastle 15may/30may”. Maersk is de rederij waarmee de tenlastegelegde container met ananassen vanuit Costa Rica is vervoerd naar Rotterdam. Maersk Newcastle is de naam van het motorschip waarmee de container is vervoerd. 30 mei 2016 is de datum waarop deze container in Rotterdam is aangekomen.
Op 30 mei 2016 wordt rond het middaguur bekend dat de container door de douane gescand is.
Om 14.48 uur wordt op die dag het volgende bericht verstuurd door de medeverdachte [medeverdachte 1]:
“…
Als die bak naar de kkr is gewoon afleveren bij het bedrijf kerel.
[naam 1] en [naam 2] allebei hun pgp in het water… (hof: onderstreping door verzender bericht)
Bij het bedrijf zullen ze er wel op klappen maar die weten nix …,
We gaan niemand laten pakken pff
Kkrtyfuszooi
Ik ben er ziek van.”
Om 16.32 uur op 30 mei 2016 herhaalt de medeverdachte [medeverdachte 1] deze instructie:
“…
Laat [naam 2] en [naam 1] hun pgp weggooien kerel. NU. Ze gaan daar 100% binnen klappen en de computer halen als ze pgps vinden is dat niet goed…
Regel NU.
Op 31 mei 2016 om 04.05 uur stuurt de medeverdachte [medeverdachte 1] het volgende PGPSafe-bericht:
“Scenario uithaal
In alle scenario’s is het volgende van toepassing;
Bak wordt opgehaald en weggereden van de terminal
Tussenstop voor controle van het zegel;
Waar de tussenstop gemaakt moet worden is voordat de vrachtwagen bij het beneluxplein is dit ivm de logica van de route ivm kapot zegel
naar het bedrijf heel zegel naar [naam 1] wie het zegel controleerd is de chauffeur of nog beter iemand anders die dat snel en sneaky doet terwijl de chauffeur een bak koffie pakt…
Doorrijden na de tussenstop.
Bij een zegel met een ander nummer of gelijmd zegel of andere kleur etcetc actie direct afblazen en bak afleveren bij het bedrijf
Bij een zegel wat perfect is doorrijden naar de loods van [naam 3]
Afkoppelen loods
Achteruit naar binnen en afkoppelen en weggaan om zo de chauffeur en dus ook [naam 1] “schoon” te houden er wordt wel tijd verloren met het manouvreren maar dit is de enige mogelijkheid in combinatie met de valse mail van het fruitbedrijf naar [naam 1] om bij eventuele arrestatie een opening te houden voor de advocaten om mensen vrij te krijgen.
Na het afkoppelen
(…)
Hierna
Na de constatering dat de container al leeggehaald is maar bij [naam 3] in de loods staat moet er gemaild worden met het bedrijf waar de container naar toe moet en hier word hij dan uiteindelijk afgeleverd.
BELANGRIJK
Dit alles kan alleen als er vals gemaild wordt namens het fruitbedrijf met een door onszelf gemaakte mail die lijkt op hun originele mail naar [naam 1] met de opdracht de container te parkeren tot nader order. Fruitman kan dan zeggen dat hij die mail nooit heeft gestuurd en [naam 1] kan zeggen dat hij opdracht kreeg om te handelen als hierboven beschreven. (…)”
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat hij ‘[naam 1]’ genoemd wordt en dat wanneer in de pgp-berichten over ‘[naam 1]’ gesproken wordt hij daarmee bedoeld wordt.
Het hof leidt uit het voorgaande en ook de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang verder het volgende af.
In april 2016 geeft de verdachte er blijk van bereid en in staat te zijn mee te doen met de invoer van drugs. Voorafgaand aan dit transport ontvangt de verdachte via PGPSafe informatie over de aankomst van de container. Het is de medeverdachte [medeverdachte 1] die deze informatie op die wijze geeft en niet een reguliere zakenpartner via de zakelijke bedrijfsemail. Wanneer de container gescand is wordt op 30 mei 2016 twee keer de dringende instructie herhaald dat ‘[naam 1]’, dus de verdachte, zijn pgp in het water moet gooien. Alle instructies zijn erop gericht sporen van betrokkenheid te wissen en ‘[naam 1]’ en de chauffeur ‘schoon’ te houden en ‘een opening te houden voor de advocaten om de mensen vrij te krijgen’. Deze instructies zouden zinloos zijn wanneer naar de mening van de medeverdachte [medeverdachte 1] de verdachte uitsluitend zakelijk betrokken was bij dit transport. Bezien in onderling verband en samenhang met de PGPSafe-gesprekken in november 2015 en april 2016 interpreteert het hof deze gesprekken als bewijs van strafbare betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van deze partij cocaïne.
Het ontbreken van verdere chatgesprekken met verdachte over dit transport merkt het hof niet als ontlastend aan gezien de dringende instructies die erop gericht zijn alle sporen te wissen en onder meer ‘[naam 1]’, dus de verdachte, schoon te houden.
Ook het verweer dat onvoldoende bewijs aanwezig is om medeplegen ten aanzien van dit transport aan te nemen wordt door het hof verworpen. Op 14 april 2016 ontvangt de verdachte van [medeverdachte 1] via PGPSafe bericht over dit transport. Uit de hiervoor geciteerde pgp-chat van 31 mei 2016 leidt het hof af dat indien de container door de douane geopend is geweest (blijkens afwijkingen in het zegel) de container rechtstreeks afgeleverd dient te worden bij het bedrijf dat de container besteld heeft. Indien het zegel intact is, gaat de container eerst naar de loods van [naam 3] (het hof begrijpt gezien de context van de gesprekken: [naam 1], de verdachte). In dat geval is immers de kans aanwezig dat de cocaïne nog in de container aanwezig is en veilig in deze loods uit de container gehaald kan worden. Bezien in combinatie met de zakelijke werkzaamheden ten behoeve van het inklaren van de container levert dit een voldoende nauwe en bewuste samenwerking op om medeplegen aan te kunnen nemen.
Feit 2: (Gewoonte)witwassen
Bij feit 2 gaat het om de vraag of bewezen kan worden dat de verdachte met de financiering van de aankoop van zijn woning te Delft ([adres 1]) ad € 644.000,-, van de aankoop van de woning van zijn schoonouders te Delft ([adres 2]) ad € 307.578,11, van de aflossing van een lening bij de Interbank ad € 18.000,- en van de aankoop van een BMW X3 genoemde bedragen heeft witgewassen en van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

Standpunt verdediging

De verdachte heeft verklaard dat de herkomst van de geldbedragen legaal is. Hij is dat echter nimmer nagegaan omdat hij aan [betrokkene 1] had gevraagd om te helpen bij de financiering. Via [betrokkene 1] is de verdachte in contact gekomen met [betrokkene 2] die een deel van de financiering voor zijn rekening heeft genomen. Nu de financiering heeft plaatsgevonden door private partijen die beroepshalve geen kredieten verstrekken en deze (grotendeels) is afgedekt met leningovereenkomsten heeft de verdachte in zijn ogen een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van de gelden en is het aan het openbaar ministerie om te bewijzen dat de verklaringen van de verdachte en van de getuigen niet kunnen kloppen. Twijfel aan de verklaring van de verdachte alleen is niet voldoende. Nu het openbaar ministerie niet in deze bewijsopdracht is geslaagd, dient vrijspraak te volgen.

Standpunt openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft betoogd dat de verdachte er niet in is geslaagd een concrete en min of meer verifieerbare verklaring te geven die niet hoogst onwaarschijnlijk is. Zij wijst daarbij onder meer op het feit dat voor geen van de leningen een zekerheid is gesteld, de feitelijke private financiers beroepshalve geen krediet verstrekken, de geldstromen om onduidelijke redenen via het buitenland verlopen en dat de in hoger beroep gehoorde getuigen elkaar tegenspreken. Voorts wijst zij op een bij de verdachte gevonden Excel-overzicht waarop bedragen staan vermeld die, gerangschikt in drie kolommen (“Betaald”, “Ontvangen”, “Verschil”), corresponderen met de verschillende bedragen die door verschillende financiers zijn verstrekt. Uit dit overzicht valt af te leiden dat de verdachte contante gelden aan [betrokkene 1] ter beschikking heeft gesteld waarna [betrokkene 1] er voor heeft gezorgd dat deze contante gelden als ogenschijnlijk afkomstig uit legitieme bronnen terecht kwamen bij de notarissen, Interbank en de verkoper van de BMW X3.

Overwegingen van het hof

Met betrekking tot het pand [adres 1]:
Op 11 december 2015 werd het pand [adres 1] te Delft door middel van een akte van levering bij de notaris geleverd aan de verdachte. De prijs bedroeg
€ 630.000,-. Uit het dossier (met name het schematisch weergegeven overzicht van geldstromen), valt af te leiden dat dit bedrag, plus een bedrag aan notariskosten, via de volgende geldstromen bij de notaris is binnengekomen:
50.000 op 9 december 2015 overgemaakt van de rekening van [verdachte]
96.000 op 10 december 2015 overgemaakt van de rekening van [verdachte]
250.000 op 30 november 2015 overgemaakt van een rekening van [bedrijfsnaam 1]
63.000 op 28 augustus 2015 overgemaakt van de Spaanse rekening van [verdachte]
185.000 op 26 november 2015 overgemaakt van de Spaanse rekening van [verdachte]
644
Bij de raadsheer-commissaris heeft getuige [betrokkene 1] verklaard dat [bedrijfsnaam 1] een vennootschap naar Zwitsers recht is waar [betrokkene 1] het bedrag van
€ 250.000,- had staan dat hij ten behoeve van de koop van [adres 1] aan de notaris heeft overgemaakt. De opdracht voor het doen van deze overboeking kwam van [bedrijfsnaam 1], dat een adres heeft op de British Virgin Islands.
Voorts valt uit het dossier af te leiden dat de eerste twee genoemde bedragen (tezamen € 146.000,-) zijn samengesteld uit de volgende geldstromen:
40.000 op 10 december 2015 overgemaakt van de rekening [bedrijfsnaam 2] naar de rekening van [verdachte]
35.000 op 2 december 2015 overgemaakt van de rekening [betrokkene 3] naar de rekening van [verdachte]
35.000 op 2 december 2015 overgemaakt van de rekening [betrokkene 2] naar de rekening van [verdachte]
18.000 op 2 respectievelijk 3 december 2015 werd respectievelijk € 9.456,- en € 8.544,- (tezamen € 18.000,-) overgemaakt van de rekening van [betrokkene 4] naar de rekening van [verdachte]
18.000 op 10 december 2015 overgemaakt van de bonusrenterekening van [verdachte] naar de ING rekening van [verdachte].
146
[betrokkene 1] heeft [verdachte] in contact gebracht met het bedrijf [bedrijfsnaam 2] in Innsbrück, Oostenrijk. [bedrijfsnaam 2] handelt in tegels. Niet gebleken is dat het door [bedrijfsnaam 2] op 10 december 2015 overgemaakte bedrag van € 40.000,- op enige grondslag, zoals een lening, is gebaseerd.
Datzelfde geldt voor het van [betrokkene 4] ontvangen bedrag (ad € 18.000,-) en voor het door [betrokkene 3], de broer van de verdachte, betaalde bedrag welk bedrag [betrokkene 3] op zijn beurt overigens op diezelfde dag had ontvangen van [betrokkene 2].
Daarnaast heeft [betrokkene 2] ook nog rechtstreeks
€ 35.000,- op de rekening van [verdachte] overgemaakt.
Het bedrag van € 63.000,- betreft volgens de verdachte “eigen geld” dat hij op zijn Spaanse rekening had staan. Over de herkomst van dit “eigen geld” heeft de verdachte geen nadere informatie verschaft.
Het bedrag van € 185.000,- heeft de verdachte op
19 november 2015 op zijn Spaanse rekening ontvangen vanaf een Tsjechische bankrekening op naam van [betrokkene 2]. Ten aanzien van dit bedrag heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat dit afkomstig was van de opbrengst van de verkoop – door [betrokkene 2] – van enkele appartementen die hij in Roemenië bezat. Een verklaring voor de reden dat dit bedrag via een Tsjechische rekening is betaald, is niet gegeven.
Tezamen met de eerder genoemde twee bijdragen van [betrokkene 2] van elk € 35.000,- heeft [betrokkene 2] in totaal € 255.000,- (185.000 + 35.000 + 35.000) gefinancierd. Uit het dossier volgt dat van [betrokkene 2] geen andere inkomsten bekend zijn dan die uit een bijstandsuitkering.
Het hof stelt vast dat de financiering van de [adres 1] op het eerste gezicht heeft plaatsgevonden door acht verschillende private (rechts)personen (verdachte, [betrokkene 3], [bedrijfsnaam 2], [betrokkene 1]/[bedrijfsnaam 1], [betrokkene 2], [bedrijfsnaam 3], [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5]) vanuit vijf verschillende landen (Nederland, Spanje, Oostenrijk, Tsjechië/Roemenië, Singapore). Geen van de betreffende (rechts)personen verleent bedrijfsmatig kredieten. Deze opeenstapeling van verschillende financieringsbronnen en landen is een schoolvoorbeeld van een witwas typologie en levert een verdenking van witwassen op.
Met betrekking tot [adres 2]:
Op 9 mei 2016 werd het pand [adres 2] te Delft door middel van een akte van levering bij de notaris geleverd aan [betrokkene 5 en 6], de schoonouders van de verdachte. De prijs bedroeg € 332.500,-. Door de verdachte is ten behoeve van dit pand aan de betreffende notaris in totaal € 307.578,11 overgemaakt. Uit het dossier (met name het schematisch weergegeven overzicht van geldstromen), valt af te leiden dat dit is gebeurd via de volgende geldstromen:
204.000 overgemaakt van de Spaanse rekening van [verdachte] aan de notaris
76.000 overgemaakt van de Luxemburgse rekening van [verdachte] aan de notaris
27.578,11 overgemaakt van de Nederlandse rekening van [verdachte] aan de notaris
307.578,11
Genoemd bedrag van € 204.000,- was afkomstig van [bedrijfsnaam 2] en werd in drie porties (van respectievelijk 74.000,-, 60.000,- en 70.000,-) door [verdachte] op 25, 28 en 29 april 2016 op zijn Spaanse rekening ontvangen.
Het bedrag van € 76.000,- was eveneens afkomstig van [bedrijfsnaam 2] en werd door [verdachte] op 27 april 2016 op zijn Luxemburgse rekening ontvangen.
[bedrijfsnaam 2] heeft in totaal derhalve € 280.000,- aan [verdachte] overgemaakt.
Deze 280.000 euro blijkt te zijn samengesteld uit de volgende geldstromen:
183.250 contant gestort op de rekening van [bedrijfsnaam 2]
30.800 vanaf privé-rekening van [betrokkene 7] en [betrokkene 8], aandeelhouder respectievelijk bestuurder van [bedrijfsnaam 2], naar rekening van [bedrijfsnaam 2] overgeboekt
52.100 storting dagomzet op de rekening van [bedrijfsnaam 2]
34.000 overgemaakt van de rekening [betrokkene 1] naar de rekening van [bedrijfsnaam 2]
300.15
De 183.250 kwam tot stand door 12 stortingen op eigen rekening (143.300) en 4 contante stortingen via een geldautomaat (39.950,-). Deze stortingen werden verricht in de periode van 21 tot en met 29 april 2016.
De 30.800 kwam tot stand via twee overboekingen op
29 april 2016 (respectievelijk 4.800 en 26.000).
De storting van 52.100 vond eveneens plaats in de periode van 21 tot en met 29 april 2016, via 4 stortingen via een geldautomaat. De 34.000 heeft betrekking op twee overboekingen op 22 en 28 april 2016 (respectievelijk 10.000 en 24.000).
Van het bedrag van € 27.578,11 dat door [verdachte] op
6 mei 2016 naar [bedrijfsnaam 6] is overgemaakt vanaf zijn Nederlandse ING rekening, is € 27.000,- afkomstig van [betrokkene 3] die ditzelfde bedrag op 5 mei 2016 ontving van [betrokkene 1].
Het hof stelt vast dat de financiering van [adres 2] op het eerste gezicht heeft plaatsgevonden door vijf verschillende private (rechts)personen (verdachte, [betrokkene 3], [bedrijfsnaam 2], [betrokkene 7]/[betrokkene 8], [betrokkene 1]) vanuit twee verschillende landen (Nederland, Oostenrijk). Geen van de betreffende (rechts)personen verleent bedrijfsmatig kredieten. Deze opeenstapeling van verschillende financieringsbronnen en landen levert naar het oordeel van het hof een verdenking voor witwassen op.
700
Bij een zoeking in een vakantiechalet van de verdachte is een usb-stick gevonden met daarop een Excelsheet-overzicht. De verdachte heeft verklaard dat dit overzicht door hem is gemaakt ten behoeve van zijn eigen administratie. Het overzicht laat verschillende ronde bedragen zien, verdeeld over drie kolommen respectievelijk genaamd “Betaald”, “Ontvangen” en “Verschil”.
Verschillende bedragen uit de kolom “Betaald” komen overeen met bovengenoemde transacties. Zo kan € 700.000 met als omschrijving “Oostenrijk” wijzen op het ‘betalen’ van 7 pakjes van elk € 100.000. Zowel in de kolom “betaald” als de kolom “Ontvangen” komt de vermelding “Spanje € 185.000” voor. Dit levert ten minste een sterk vermoeden op dat door [verdachte] 185.000 aan [betrokkene 1] contant is betaald en dat hetzelfde bedrag door
[betrokkene 2] op de Spaanse rekening van [verdachte] is overgemaakt.
Voorts vermeldt de kolom “Betaald” de omschrijving “[betrokkene 1] € 250.000”. In de kolom “Ontvangen” keert het bedrag van € 250.000 terug. Dit levert ten minste een sterk vermoeden op dat [verdachte] € 250.000 contant aan [betrokkene 1] heeft gegeven, welk bedrag hij vervolgens via diens [bedrijfsnaam 1] per bank heeft terugontvangen.
De kolom “Betaald” vermeldt “Notaris € 644.000”, hetgeen er op duidt dat de betalingen, waaronder de genoemde bedragen van € 185.000 en € 250.000, zijn gebruikt voor de financiering van het pand [adres 1].
Op de derde regel van het overzicht staat bij de kolom “betaald” “[betrokkene 1] € 30.000” en in de kolom “Ontvangen” “€ 12.000 (was € 18.000)” en “Is 2x € 9.000,00 gestort naar Interbank”. Hieruit rijst ten minste het sterke vermoeden dat [verdachte] 30.000 euro aan [betrokkene 1] heeft betaald, waaruit [betrokkene 1] voor hem de resterende lening van € 18.000 van Interbank heeft betaald. Deze afbetaling vond plaats, zo heeft de verdachte verklaard, teneinde een einde te maken aan een BKR registratie waardoor het voor [verdachte] mogelijk zou zijn een hypotheek bij een bank te krijgen.
Ook ten aanzien van de betaling aan Interbank is derhalve sprake van een vermoeden van witwassen.
In chatsessies tussen [betrokkene 1] en [verdachte] in februari en maart 2016 is te lezen dat er onenigheid is over het betalen – door [betrokkene 1] – van € 18.000,- ten behoeve van de koop (na inruil) van een BMW X3 voor de partner van [verdachte], [betrokkene 9]. De auto is op 8 februari 2016 op naam van [betrokkene 9] gezet, maar [betrokkene 1] talmt met het betalen en dat wordt hem door [verdachte] kwalijk genomen. Uiteindelijk meldt [betrokkene 1] op 14 maart 2016 dat de auto is betaald.
Het hof concludeert dat ook ten aanzien van de betaling van de BMW X3 sprake is van een verdenking van witwassen.
In een chatsessie van 9 januari 2016 zegt [verdachte] tegen [betrokkene 1] het volgende:
“Hey vriendje, wanneer wordt de lening gedaan? Kan ik alles weer opnemen om het bij de notaris te krijgen. Het zou fijn zijn als je van mijn eigen anders wat teruggeeft”
Ook dit wijst erop dat [verdachte] zijn geld contant bij [betrokkene 1] heeft ‘ingeleverd’ teneinde het vervolgens via hem of een door hem te vragen derde per bank weer terug te krijgen.
Het hof wijst ten slotte nog op pgp-chatgesprekken tussen [verdachte] en onder meer medeverdachte [medeverdachte 1] over ene Amsterdamse [betrokkene 10]. Ontdekt is dat [verdachte] ook op documenten ten behoeve van Amsterdamse [betrokkene 10] als inklaarder/transporteur van containers wordt vermeld. [verdachte] wordt eraan herinnerd dat die Amsterdamse [betrokkene 10] “ons” voor die 300 te pakken heeft genomen en hij wordt erop gewezen (hij krijgt op z’n Hollands gezegd op z’n donder) dat hij daarmee de lijn en container van [medeverdachte 1] (waaronder de import van de container uit het Romp en Scan onderzoek) op het spel zet. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] een vertrouwensrelatie heeft met [medeverdachte 1]. Dit wordt ook bevestigd door het gegeven dat [verdachte] zich kennelijk vrij voelt om aan [medeverdachte 1], die duidelijk de lijnen uitzet en de leider van de drugstransporten is, zonder veel omhaal te vragen of deze hem 300.000 wil lenen om het mogelijk te maken dat zijn schoonouders het pand [adres 2] kunnen kopen. Opvallend is voorts dat [medeverdachte 1] dit niet weigert, maar zegt dat hij zijn mensen zal laten kijken of dit voor elkaar gemaakt kan worden en uit verschillende chats blijkt dat [medeverdachte 1] hier daadwerkelijk enige moeite in steekt. De vrijheid die [verdachte] voelde om het verzoek aan [medeverdachte 1] te doen en het gegeven dat [medeverdachte 1] niet zonder meer weigerde maken het aannemelijk dat zij op dat moment reeds wisten wat zij aan elkaar hadden.
Tegenover al het vorengaande heeft de verdachte niet veel meer ingebracht dan dat een groot deel van de financiering gedekt is met leningen en de financiering “dus” legaal was. Zowel de met [bedrijfsnaam 2] afgesloten leningsovereenkomst als de overeenkomsten met [betrokkene 2] wijken echter af van hetgeen bij dit soort overeenkomsten gebruikelijk is. Zo worden de leningen volgens [verdachte] al snel (binnen een half jaar tot een jaar) weer terugbetaald, maar is de looptijd van de leningen 5 jaar. Voor geen van de leningen is enige zekerheid gesteld, terwijl het toch om substantiële bedragen gaat – dit is volstrekt ongebruikelijk. En voorts heeft [verdachte] op geen van de leningen tot op heden enige rente of aflossing betaald en hebben de leningverstrekkers daar geen enkel punt van gemaakt. De advocatenbrief die op 29 mei 2020, enkele jaren na het aangaan van de lening, namens [bedrijfsnaam 2] is verzonden acht het hof in dit opzicht betekenisloos, al was het maar omdat er niet gebleken is dat er (vervolgens) verder enige actie is ondernomen.
Al met al is het hof van oordeel dat de verklaring die de verdachte over de
herkomstvan het geld heeft gegeven niet duidt op een legale herkomst. Ten aanzien van een aanzienlijk deel van de geldstromen is na nader onderzoek gebleken dat deze afkomstig zijn van contante stortingen. Het hof concludeert dan ook dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen die de verdachte heeft gebruikt voor de financiering van [adres 1], [adres 2] en de BMW X3 en voor de aflossing van de Interbank lening afkomstig waren uit een misdrijf en dat de verdachte door omzetting van die geldbedragen witwashandelingen heeft gepleegd.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan de melder die de anonieme MMA-melding heeft gedaan over de verdachte als getuige te doen horen. Deze melding houdt in dat de verdachte betrokken zou zijn bij drugs-transporten en geld zou witwassen. Dit verzoek is gedaan onder de voorwaarde dat het hof deze melding (als schriftelijk bescheid) zou gebruiken in de bewijsvoering van het tenlastegelegde. Aangezien het hof deze melding niet gebruikt voor het bewijs, is de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet vervuld en behoeft het verzoek geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3776 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaine,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 4 mei 2015 tot en met 8 september 2020, te Delft, in elk geval in Nederland, en
/ofte Luxemburg en
/ofte Innsbruck,
althans in Oostenrijk
tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
),
althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp
(en
), te weten:
(zaaksdossier [adres 1])
- een
of meergeldbedrag
(en)van in totaal EUR 644.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop
vaneen woning
(appartement)met adres [adres 1] te Delft; en
/of
(zaaksdossier [adres 2])
- een
of meergeldbedrag
(en)van in totaal EUR 307.578,11, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop van een woning (appartement) met adres [adres 2] te Delft; en
/of
(zaaksdossier Austria)
- een
of meergeldbedrag
(en)van in totaal EUR 18.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aflossing van een lening bij de Interbank; en
/of
- een
of meergeldbedrag
(en)van in totaal EUR 18.500,00, aangewend voor de aankoop van een voertuig, te weten een BMW X3 ([kenteken 1])
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp (en) is/was en/of wie bovenomschreven
voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
en
/of
dit/deze voorwerp
(en
) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/ofheeft omgezet
en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist
(en
)dat de
/hethiervoor genoemde voorwerp
(en
)- onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met daarnaast een geldboete ter hoogte van
€ 50.000,-, subsidiair 285 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat – in het geval van een bewezenverklaring – de vergelijking met de door het openbaar ministerie aangehaalde uitspraken ten aanzien van de strafmaat niet op gaat, omdat in die uitspraken sprake is van meerdere transporten, van deelname aan een organisatie of van recidive. Deze omstandigheden zijn in de zaak van de verdachte niet aan de orde. Verder wordt door het openbaar ministerie met een eis van 9 jaar onvoldoende rekening gehouden met de eveneens geëiste bijkomende straf van verbeurdverklaring van de gezinswoning, heeft het openbaar ministerie onvoldoende oog voor de persoon van de verdachte en ontbreekt in de eis het aspect tijdsverloop.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 3.776 kilogram cocaïne en aan het medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal bijna € 1.000.000,--.
De verdachte was samen met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] betrokken bij een cocaïnetransport afkomstig vanuit Costa Rica van bijna 4.000 kilogram. De rol van de verdachte was dat hij de lijn met containers die [medeverdachte 2] als fruitimporteur opzette, via zijn transport- en expeditiebedrijf begeleidde en met [medeverdachte 2] afstemde of het goed liep. De verdachte had een uitvoerende rol als inklaarder en transporteur. Daarnaast zorgde hij met zijn bedrijf voor het transport van de desbetreffende containers voor het uithalen van de lading. Hierdoor fungeerde hij als een essentiële schakel voor het cocaïnetransport. Via zijn bedrijven had de verdachte inzicht in specifieke (bedrijfsmatige)informatie over de haven die voor [medeverdachte 1] van grote waarde was. Gebleken is ook dat hij [medeverdachte 1] desgevraagd informeerde over de aankomst van de ‘bakken’ vanuit Costa Rica en of bepaalde containers op groen of rood staan en/of deze containers gescand zullen worden.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen en de rol van de verdachte bij uitstek aantoont hoezeer de verwevenheid van de onder- en bovenwereld in de internationale drugshandel vorm kan krijgen. Bonafide bedrijven en logistieke processen worden gebruikt en misbruikt om grootschalige invoer van verdovende middelen mogelijk te maken. Deze schakels zijn onmisbaar om de invoer succesvol te laten verlopen. Het is inmiddels een bekend gegeven dat aan dergelijke schakels grof geld wordt betaald, zodat het steeds makkelijker wordt personen te vinden die bereid zijn hun medewerking te verlenen. Het geld vindt uiteindelijk via deze tussenschakels en deze zogenaamde legitieme bedrijven weer zijn weg naar de bovenwereld.
Dat laatste is ook duidelijk naar voren gekomen bij het bewezenverklaarde (gewoonte)witwassen. De verdachte heeft met gelden van criminele herkomst zijn eigen woning, die van zijn schoonouders, een BMW en de afbetaling van een lening gefinancierd. Daar waar de verdediging stelt dat het feit lang geleden is, volgt het hof met de rechtbank dat ook in die zin niet helemaal, omdat hij ook nu nog steeds profiteert van deze investeringen. Met zijn handelen heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan het mogelijk maken en in stand houden van de invoer van en handel in cocaïne, een verslavende en voor de gezondheid schadelijke stof. Deze vormen van criminaliteit ontwrichten de maatschappij en de bestrijding daarvan kost ontzettend veel geld, geld dat door de belastingbetaler moet worden opgebracht.

Justitiële documentatie

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 29 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

De op te leggen straf

In het bijzonder gelet op de ernst van de feiten kan naar
het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten. Voor de bepaling van de hoogte van die gevangenisstraf wordt acht geslagen op de grootte van het transport, de essentiële rol die de verdachte daarbij speelde en het feit dat de verdachte zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van bijna € 1.000.000,--.
Het hof heeft hierbij gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman naar voren gebracht, geen aanleiding zijn om de op te leggen straf te matigen. De verdachte heeft immers bewust de keuze gemaakt om strafbare feiten te plegen en de consequenties daarvan zijn dan ook voor hemzelf.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Voor het daarnaast opleggen van een geldboete, zoals door de advocaten-generaal gevorderd, ziet het hof, geen aanleiding. Hoewel een geldboete op zich zonder nadere beperkingen kan worden gecombineerd met een gevangenisstraf en de boete er mede toe kan strekken om genoten voordeel af te romen ziet het hof vanwege de hoogte van de hierna op te leggen gevangenisstraf daartoe geen reden.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op het moment dat het hof arrest wijst nog voorlopig gehecht en het hof gaat derhalve uit van een redelijke termijn van 16 maanden in hoger beroep. De verdachte is op 20 april 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van 11 april 2022 in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 2 juli 2024. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met bijna 11 maanden overschreden.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek 26Sartell, een omvangrijk politie onderzoek waarbij meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en er in hoger beroep getuigen zijn verzocht en ook toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn in hoger beroep, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de hiervoor overwogen op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden matigen, en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 9 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep de verbeurdverklaring van de woning aan de [adres 1] gevorderd, nu deze woning aan verdachte toebehoort, gefinancierd is met crimineel geld en met betrekking tot deze woning het onder 2 bewezen feit is begaan.
Ook de onder 6 en 12 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten telefoons, dienen te worden verbeurdverklaard.
Naar mening van de advocaten-generaal kan van de woning aan het [adres 2] het klassiek strafvorderlijk beslag worden opgeheven.
Ten aanzien van de onder 7 tot en met 11 en 13 vermelde voorwerpen op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten telefoons, stellen de advocaten-generaal zich op het standpunt dat deze dienen te worden onttrokken aan het verkeer vanwege het feit dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang als bedoeld in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu het niet is gelukt bij de inhoud van deze telefoons te komen en de kans bestaat dat één of meerdere van deze telefoons encryptietelefoons betreffen, met daarop informatie met betrekking tot strafbare feiten.
De onder 4 en 5 vermelde voorwerpen op de beslaglijst, te weten horloges, kunnen naar mening van de advocaten-generaal aan de verdachte worden teruggegeven.
Ten aanzien van de onder 14 en 15 vermelde voorwerpen op de beslaglijst, te weten auto’s, is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gevorderd.
Verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat de onder 4, 5, 7 tot en met 11 en 13 op de beslaglijst vermelde voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, nu een relatie tot een strafbaar feit niet is vast te stellen.
Ten aanzien van de woning aan de [adres 1] verzoekt de raadsman het hof om, indien niet wordt overgegaan op verbeurverklaring, het klassiek beslag op te heffen.
De raadsman refereert zich voor het overige.
Hof
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de voorwerpen onder nummers 3 (registergoed [adres 1] te Delft), 6 en 12 (GSM’s), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu deze woning en deze telefoons aan de verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde hiermee is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Indien en voor zover het beslag op het registergoed [adres 2] te Delft, vermeld op de beslaglijst onder 2, dat aan de schoonouders van de verdachte toebehoort, nog niet is opgeheven, zal het hof de teruggave van dat goed aan hen gelasten.
De voorwerpen onder 4 en 5 behoren toe aan de verdachte. Nu het hof onvoldoende aanknopingspunten heeft om vast te stellen dat de bewezenverklaarde feiten geheel of
grotendeels door middel van of uit de baten van de feiten zijn verkregen, noch enige andere relatie met de feiten kan worden vastgesteld, zal het hof de teruggave gelasten ten aanzien van deze voorwerpen.
Met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen onder nummers 7 tot en met 11 en 13 op de beslaglijst overweegt het hof als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van politie d.d. 17 januari 2022, proces-verbaalnr. LERCB180004-1826 (gevoegd bij requisitoir in eerste aanleg) is bij onderzoek komen vast te staan dat geen wachtwoorden beschikbaar waren, danwel een andere mogelijkheid beschikbaar was om de GSM's te openen. Het is niet mogelijk gebleken de datagegevens te benaderen. Nu onbekend is wat de inhoud van deze GSM's
is bestaat de mogelijkheid dat deze GSM's en tablets van een encrypted-app zijn voorzien en mogelijk PGP-toestellen zijn, aldus de politie.
Anders dan door de advocaten-generaal is gevorderd zal het hof niet tot onttrekking aan het verkeer overgaan van deze GSM’s, nu naar het oordeel van het hof niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 36c Sr gestelde vereisten die voorwerpen vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer en evenmin dat aan de daarvoor in artikel 36d Sr gestelde voorwaarden is voldaan. De enkele mogelijkheid dat deze gegevensdragers van encryptie zijn voorzien acht het hof daartoe onvoldoende.
Ten aanzien van deze voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van de onder 14 en 15 vermelde voorwerpen op de beslaglijst, te weten auto’s, zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast, aangezien op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen rechthebbende kan worden vastgesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33a, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, te weten:
- zaaksdossier [adres 1], gedachtestreepje 2,
- zaaksdossier [adres 2], gedachtestreepje 2,
- zaaksdossier Austria, gedachtestreepje 3.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jarenen
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3 1.00 STK Onroerende registergoedere
[adres 1], te Delft
6 1.00 STK GSM zaktelefoon
IPHONE APPLE
619487 Digi iPhone Apple
12 1.00 STK GSM zaktelefoon Kl:zwart
DIGI Samsung
619479.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4 1.00 STK Horloge 3800.00
619480 horloge IWC leer bandje 3955658
5 1.00 STK Horloge 1900.00
619484 Horloge SWJSS 2825fl in doos.
7 1.00 STK GSM zaktelefoon
DIGI pgp
619532
8 1.00 STK GSM zaktelefoon Kl.zwart
DIGI PGP Samsung
619534
9 1.00 STK GSM zaktelefoon K1:wit
DIGI PGP I—phone
619535
10 1.00 STK GSM zaktelefoon K1:zwart
DIGI PGP Samsung
619536
11 1.00 STK GSM zaktelefoon
DIGI PGP I-phone
619537 met Guess hoesje
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
14 Toyota [kenteken 2]
15 BMW [kenteken 3].
Gelast de
teruggaveaan de schoonouders van de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 1.00 STK Onroerende registergoedere
[adres 2], te Delft
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. R. van der Hoeven en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
De griffier mr. C.B. Jans is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 juli 2024.

Voetnoten

1.De raadsman van de verdachte heeft zich voor het verweer met betrekking tot PGPSafe aangesloten bij, en verwezen naar, het verweer van mr. Reisinger in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3]
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2019 van de politie Landelijke Eenheid met nr. LERCB18004-0095 (blz. 1208 tot en met 1229 van het zaaksdossier Scan).