4.2De man verzoekt het hof bij beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. De afspraken tussen partijen, zoals die zijn vastgelegd in het door hen op 10 september 2013 ondertekende convenant, die gaan over de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, welke afspraak tevens is overgenomen in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 september 2013, te wijzigen en wel als volgt:
a. Te bepalen dat de man ingaande 01-01-2019 gehouden was om een bedrag ter hoogte van maximaal € 1.525 per maand aan de vrouw te voldoen, op grond waarvan de vrouw over het jaar 2019 een bedrag van € 23.520 te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen;
b. Te bepalen dat de man ingaande 01-01-2020 gehouden was om een bedrag ter hoogte van maximaal € 900,- per maand aan de vrouw te voldoen, op grond waarvan de vrouw over het jaar 2020 een bedrag van € 32.064,- te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen;
c. Te bepalen dat de man ingaande 01-01-2021 gehouden was om een bedrag ter hoogte van maximaal € 510,- per maand aan de vrouw te voldoen, op grond waarvan de vrouw over het jaar 2021 een bedrag van € 38.023,- te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen;
d. Te bepalen dat ingaande 01-01-2022 de door de man te betalen bijdrage op nihil wordt bepaald, als gevolg waarvan de vrouw over het jaar 2022 een bedrag van € 44.920,- te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen, alsmede over de periode tot en met augustus 2023 een bedrag van € 31.013 te veel partneralimentatie heeft ontvangen;
e. Te bepalen dat de vrouw aan de man dient terug te betalen de hiervoor onder sub a t/m
d genoemde door de man aan de vrouw teveel betaalde partneralimentatie ter hoogte van € 169.610,- te vermeerderen met € 3.876,67 voor iedere maand dat de man, ingaande september 2023 en volgende de hiervoor genoemde maandelijkse bijdrage aan de vrouw heeft betaald, alsmede te vermeerderen met de wettelijke indexering over laatstgenoemd bedrag per 01-01-2024 voor zover daarvan sprake is, tot aan de datum van de door het hof te wijzen beschikking, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht (maar niet lager dan € 86.396,- te vermeerderen met € 3.876,67 voor iedere maand dat de man, ingaande september 2023 en volgende de hiervoor genoemde maandelijkse bijdrage aan de vrouw heeft betaald, alsmede te vermeerderen met de wettelijke indexering over laatstgenoemd bedrag per 01-01-2024 voor zover daarvan sprake is, tot aan de datum van de door het hof te wijzen beschikking);
f. en voorts te bepalen dat de vrouw over het door haar aan de man terug te betalen bedrag de wettelijke rente dient te voldoen ingaande 01-01-2019, althans ingaande zodanige datum als het hof juist acht;
II. te bepalen dat de vrouw aan de man dient terug te betalen de door de man aan de vrouw betaalde kostenveroordeling ter hoogte van € 4.074,- te vermeerderen met de wettelijke rente,
ingaande op de dag waarop de man het genoemde bedrag aan de vrouw heeft betaald althans een zodanige beslissing als het hof juist acht.