Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“10. Ingevolge de gebruikelijk-loonregeling van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting (Wet LB) wordt het loon van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen (wettekst 2017 en 2018):
a. 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
b. het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam of met het lichaam verbonden lichamen;
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de inhoudingsplichtige aannemelijk maken dat een lager loon in aanmerking moet worden genomen.
11. Niet in geschil is dat eiser een aanmerkelijk belang heeft in het uitzendbureau en dat eiser op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor het uitzendbureau. Dit betekent dat eiser in beginsel een gebruikelijk loon van ten minste € 45.000 in aanmerking moet nemen, tenzij eiser aannemelijk maakt dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is. Meer specifiek dient eiser daartoe aannemelijk te maken dat i) 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of ii) het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam of met het lichaam verbonden lichamen, minder bedraagt dan het genoemde bedrag van € 45.000.
12. Eiser is niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Zijn stelling dat zijn werkzaamheden voor het uitzendbureau eenvoudig en van bijkomstige aard waren, is daartoe onvoldoende. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Tot de gedingstukken behoort een “arbeidsovereenkomst dga” waarin is overeengekomen dat eiser de functie van directeur vervult, de werkzaamheden 40 uur per week verricht en daartoe een salaris van € 4.000 bruto per maand + 8% vakantietoeslag ontvangt. Uit deze arbeidsovereenkomst volgt dus dat sprake was van een fulltime functie. Eiser stond als directeur ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als gevolg dat ook de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden op eiser rustten. Ook de stelling dat voor 2018 een gebruikelijk loon in aanmerking genomen moet worden omdat eiser de onderneming in de loop van 2018 zou hebben overgedragen aan zijn oom, wordt niet onderbouwd door de gedingstukken. Eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden maar dat hier geen stukken van zijn. De inspecteur heeft de stelling van eiser gemotiveerd betwist onder verwijzing naar het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Gelet op het voorgaande heeft eiser onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag moet worden bepaald. Anders dan eiser betoogt is de mate waarin eiser het gebruikelijk loon daadwerkelijk heeft ontvangen of eiser in staat is om de daarover te betalen belasting te betalen, niet bepalend voor de hoogte van het gebruikelijk loon.
13. Eiser voert verder aan dat de financiële draagkracht van het uitzendbureau betaling van een loon van de wettelijke norm van € 45.000 niet toeliet. In de email van 22 september 2021 van eiser aan verweerder schrijft eiser onder verwijzing naar de bijgevoegde winst- en verliesrekeningen en balansen voor 2017 en 2018 dat de resultaten van het uitzendbureau respectievelijk € 20.302 (2017) en € 13.826 (2018) bedragen. Van een structurele verliessituatie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Dat eiser in de e-mail schrijft dat sprake is van structurele betalingsachterstanden bij het uitzendbureau en dat hij zelf ook schulden heeft, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook in aanmerking genomen dat uit de bij de e-mail opgenomen bijlagen hogere resultaten kunnen worden afgeleid, en dat eiser hier op zitting desgevraagd geen duidelijkheid over heeft kunnen verschaffen. Van een structurele verliessituatie is dus, anders dan in de uitspraak van 18 februari 2021 van de rechtbank Gelderland[1] waar eiser naar verwijst, geen sprake en er is dus ook geen reden het gebruikelijk loon van eiser te matigen.
14. Voor zover eiser met de stelling dat bij de voormalige bestuurder, zijn neef, een lager gebruikelijk loon van € 20.000 in aanmerking is genomen een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, volgt de rechtbank dit niet. Gesteld noch gebleken is op welke omstandigheid of situatie eiser doelt. Daarnaast heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat de persoonlijke situatie van eisers neef in belangrijke mate afwijkt van die van eiser in die zin dat de neef, anders dan eiser, naast zijn werkzaamheden voor het uitzendbureau ook betrokken was bij een eenmanszaak en dat de gewerkte uren mogelijk afwijken. Wat daar verder ook van zij, voor de vraag of sprake is van gelijke gevallen is niet komen vast te staan dat in de meerderheid van dergelijke gevallen op dezelfde wijze toepassing is gegeven aan de wet, zodat een beroep op de meerderheidsregel faalt. Eén geval levert nog geen meerderheid van gelijke gevallen op. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat in het geval van de neef sprake is geweest van begunstigend beleid, geldt dat hij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die een dergelijke conclusie rechtvaardigen.
15. Evenmin kan worden geoordeeld dat verweerder bewust het standpunt heeft ingenomen dat voor eiser een lager gebruikelijk loon zou gelden of dat verweerder bij eiser in redelijkheid de indruk heeft gewekt dat voor eiser ook een lager gebruikelijk loon in aanmerking zou worden genomen. Een dergelijk standpunt is de rechtbank ook overigens niet uit de gedingstukken gebleken. Anders dan eiser ter zitting heeft aangevoerd, was verweerder ook niet gehouden om eiser actief te informeren over de op eiser rustende verplichtingen. Het is immers niet aan verweerder om een belastingplichtige te adviseren over de fiscale gevolgen van diens handelingen of voornemens. Indien en voorzover eiser op enig moment niet meer over alle documentatie van het uitzendbureau beschikte, is dit een omstandigheid die voor zijn risico moet komen.
16. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht het inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen voor de jaren 2017 en 2018 heeft gecorrigeerd.
17. Nu het gelijk reeds hierom volledig aan verweerder is, behoeft de vraag of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast verder geen behandeling.
18. Dat de in rekening gebrachte belastingrente voor de onderhavige jaren te hoog is berekend dan wel op andere gronden dient te worden gematigd, is gesteld noch gebleken.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.