Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.JMN B.V. (voorheen Van Caem International B.V.genaamd),
2.Caribbean Shipstores N.V.
VCKG B.V.(rechtsopvolger onder algemene titel van
Van Caem Klerks Group B.V.)
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het tussenarrest van dit hof in het incident ex artikel 351 Rv van 31 mei 2022, waarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis deels is geschorst, en de daarin genoemde stukken,
- de memorie van grieven (hierna: MvG) van DelicaSea, met producties 48 tot en met 53;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering van eis (hierna: MvG/MvAinc), van Bacardi, met producties 98 tot en met 116;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel (hierna: MvAinc) van DelicaSea, met producties 54 tot en met 61;
- de op 19 juni 2023 door het hof ontvangen producties 117 tot en met 144 die Bacardi ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- aanvullende kostenopgaven van partijen.
- de dagvaarding van 20 december 2021, waarmee Bacardi in hoger beroep is gekomen van het (zelfde) vonnis;
- de memorie van grieven (hierna: MvG) van Bacardi, met producties 97 tot en met 113;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (hierna: MvG/MvAinc) van Van Caem c.s., met producties 49 tot en met 53;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel (hierna: MvAinc) van Bacardi;
- de producties 114 tot en met 137 die Bacardi ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
- aanvullende kostenopgaven van partijen.
3.Feitelijke achtergrond
product recallnoodzakelijk is, kan zij de eerste afnemers van haar producten traceren.
het tussenvonnis 2010). Daarin is onder meer geoordeeld dat Van Caem goederen voorzien van Bacardi-merken in de EER in het verkeer had gebracht zonder toestemming van Bacardi. Daarnaast is aan Van Caem te bewijzen opgedragen dat door haar opgeslagen gedecodeerde Bacardi producten voortdurend in T1-verband in voorraad waren gehouden.
het eindvonnis 201l) is onder meer geoordeeld dat Van Caem niet was geslaagd in haar bewijsopdracht. Dat leidde tot het oordeel dat Van Caem (ook) inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi door gedecodeerde Bacardi producten ter verhandeling in voorraad te hebben. De rechtbank Den Haag heeft als volgt beslist:
3.5. beveelt Van Caem om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk in de Gemeenschap op de Bacardi merken zoals opgesomd in overweging 2.2. van het tussenvonnis en meer in het bijzonder:
het tussenarrest 2014). Op 26 juli 2016 heeft het hof eindarrest gewezen in deze zaak
(hierna:
het arrest 2016).
- het stakingsbevel (in 3.5) beperkt tot Bacardi-producten die in de EER in het vrije verkeer zijn gebracht, dus die niet voortdurend een T1-status hebben gehad (hetgeen impliceert dat dit ook gold voor gedecodeerde producten);
- de veroordeling tot het doen van opgave (in 3.7) in die zin beperkt dat geen opgave hoeft te worden gedaan van inkoopprijzen, verkoopprijzen en winst over transacties waarbij Van Caem heeft gehandeld in niet-uitgeputte of gedecodeerde Bacardi-producten die onder een douaneschorsingsregeling of een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst en niet zijn uitgeslagen tot verbruik;
- de veroordeling tot betaling van schadevergoeding of winstafdracht aldus beperkt, dat geen winstafdracht verschuldigd is over transacties waarbij Van Caem heeft gehandeld in niet-uitgeputte of gedecodeerde Bacardi-producten die onder een douaneschorsingsregeling of een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst en niet zijn uitgeslagen tot verbruik.
het kortgedingvonnis 2012) in reconventie Van Caem veroordeeld tot het doen van opgave over de periode vanaf (na een herstelvonnis) 3 oktober 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom tot een maximum van € 500.000,-. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat voorshands moet worden aangenomen dat Van Caem haar inbreukmakend handelen heeft voortgezet, ook na betekening van het eindvonnis 2011.
het kortgedingvonnis 2013) in reconventie in dictumonderdeel 8.2 Van Caem veroordeeld
“om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Bacardi een schriftelijke opgave te doen die door een onafhankelijke forensische accountant zoveel mogelijk op juistheid en volledigheid is gecontroleerd:
4.Procedure bij de rechtbank
alle gedaagdenin de kosten ex artikelen 1019h en 237 Rv.
in de zaak tussen Bacardi en Van Caemde vorderingen i (verklaring voor recht dat Van Caem inbreuk heeft gepleegd na betekening van het eindvonnis 2011 en dwangsommen tot een bedrag van € 750.000,-- heeft verbeurd), ia, ib (verklaringen voor recht dat Van Caem de opgaveverplichtingen uit het eindvonnis 2011 en het kortgedingvonnis 2013 niet is nagekomen en in beide gevallen een dwangsom heeft verbeurd van € 500.000,--) en een (in beroep niet meer aan de orde zijnd) bevel tot afgifte van inbreukmakende Bacardi-producten ter vernietiging toegewezen. De overige vorderingen heeft de rechtbank afgewezen en de kosten gecompenseerd.
in de zaak tussen Bacardi en DelicaSeade vorderingen v tot en met ix toegewezen, met dien verstande dat zij de periode waarover opgave moet worden gedaan en winst moet worden afgedragen heeft beperkt, wat betreft de winstafdracht en opgave van de netto winst vanaf 17 juli 2015 en wat betreft de overige opgaven vanaf 1 januari 2014. DelicaSea is veroordeeld in de kosten van het geding.
in de zaken tussen Bacardi en VCKG en Bacardi en CSSde vorderingen afgewezen.
5.Omvang en beoordeling van het hoger beroep
- haar vorderingen in de zaken tegen CSS en VCKG in die zin beperkt heeft dat zij de periodes waarover opgave, winstafdracht en schadevergoeding wordt gevorderd heeft beperkt (vanaf 4 augustus 2015 wat betreft CSS en vanaf januari 2013 wat betreft VCKG);
- haar vorderingen in de zaak tegen VCKG die gebaseerd zijn op bestuurders-aansprakelijkheid van VCKG heeft gewijzigd als omschreven op pagina 88 MvG Bacardi;
- haar vorderingen in de zaak tegen DelicaSea heeft gewijzigd als omschreven in punten 11.5-11.7 in haar MvA/MvG inc.
Ad 2 tot en met 6: merkenrechtelijke vragen
- niet uitgeputte waren onder T2; en
- uitgeputte gedecodeerde waren, als voldaan is aan de in art. 15 lid 2 UMVo/2.23 lid 3 BVIE genoemde gegronde redenen, tenzij deze waren voortdurend op T1 staan.
te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs
zou kunnenbrengen. Ook is onvoldoende voor het aannemen dat het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat goederen in de EU in de handel worden gebracht dat de goederen worden aangeboden aan of verkocht aan een marktdeelnemer (hierna ook: de koper) die zich bezighoudt met parallelhandel. Ten slotte heeft het HvJEU overwogen dat de vestigingsplaats van de koper en de met die koper gemaakte afspraken niet relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokken goederen in de EU in de handel worden gebracht en dat dit moet blijken uit andere elementen.
For the invoices you have sent we will make a discount on the next order for all except for the transportcosts. Please find the offer attached, looking forward to receive your new order(productie 45 Bacardi)) inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi. De rechtbank overweegt daartoe dat daaruit blijkt dat DelicaSea na die mail moest weten dat de verkoop van Bacardi producten aan [persoon 1] noodzakelijkerwijs verhandeling in het vrije verkeer van de verkochte goederen in de EER impliceerde.
gevaar voor verhandelingen dat in de omstandigheden van dit geval door de verkopen door DelicaSea aan [persoon 1] (en Jannec) met alle kennis van de voorgenomen invoerhandeling en het actief daaraan bijdragen in casu aan het noodzakelijkerwijs-criterium is voldaan en zij zich dus hiertegen kan verzetten.
zijn recht tegenover een marktdeelnemer die de goederen aan een andere marktdeelnemer te koop aanbiedt of verkoopt niet[kan]
inroepen op de enkele grond dat deze de goederen vervolgens in de Gemeenschap in de handel zou kunnen brengen, op welk geval de vierde vraag, sub e, van de verwijzende rechter betrekking heeft’.
Deze overweging lijkt op het eerste gezicht steun te bieden aan het standpunt van DelicaSea omdat bedoelde vraag 4 sub e inhoudt of bij de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk bij het binnenbrengen van niet-uitgeputte merkgoederen in de EER op TI van belang is
‘de omstandigheid dat die waren door de in een lidstaat gevestigde handelaar te koop worden aangeboden of worden verkocht aan een buiten de EER gevestigde handelaar van wie de (parallel)handelaar weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij bedoelde waren zal doorverkopen of leveren aan eindverbruikers binnen de EER?’Ook stelt DelicaSea terecht dat wetenschap van, de bedoeling van en afspraken tussen niet-geautoriseerde wederverkopers voor de vraag of sprake is van inbreuk als bedoeld in de artikelen 9, lid 2, onder a, UMVo en 2.20, lid 2 sub a BVIE in het algemeen niet relevant zijn.
‘het te koop aanbieden of de verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokken goederen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht, moet blijken uit andere elementen’;
de enkele gronddat de koper deze goederen vervolgens in de Gemeenschap
in de handel zou kunnen brengenonvoldoende is om merkinbreuk aan te nemen en de vierde vraag, sub e van de verwijzende rechter daarop betrekking heeft, terwijl die vraag 4 sub e ziet op het geval dat de handelaar
weet of ernstige reden heeft te vermoedendat de koper de goederen in de EU in de handel
zal brengenen het mogelijk is dat het antwoord van het Hof van Justitie weliswaar ziet op de in vraag 4, sub e beschreven situatie dat (er een vermoeden is dat) de goederen door de koper de goederen in de handel zou
kunnenworden gebracht, maar niet tevens op de situatie dat (de handelaar weet dat) de koper (het vaste voornemen heeft) de goederen in de EU in de handel te brengen.
1. Moeten artikel 5, leden 1 en 3, sub c van de Merkenrichtlijn 2008 en artikel 9, leden 1 en 3, sub b UMVo 2009 aldus worden uitgelegd dat de begrippen ‘aanbieden’ en ‘in de handel brengen’ in die artikelen mede kunnen omvatten het te koop aanbieden respectievelijk verkopen van oorspronkelijke merkgoederen die niet door of met toestemming van de merkhouder in de EER zijn gebracht en die de douanestatus van niet-communautaire goederen hebben, wanneer de goederen te koop worden aangeboden en/of verkocht terwijl zij zijn geplaatst onder een regeling extern douanevervoer of de regeling douane-entrepot, indien de (potentiële) koper ten tijde van het te koop aanbieden/de verkoop het vaste concrete voornemen heeft die goederen in te voeren en in de handel te brengen in het Europese land waar de merkhouder een nationaal merkrecht heeft of de EU als de merkhouder een Uniemerk heeft (hierna tezamen aan te duiden als de EU) en er geen concrete aanwijzingen zijn om aan te nemen dat dit voornemen niet daadwerkelijk zal worden uitgevoerd?2.
Is voor de beantwoording van vraag 1 van belang of dit voornemen later ook daadwerkelijk is uitgevoerd?3. Is voor de beantwoording van vraag 1 van belang of deze (potentiële) koper al eerder dit soort goederen heeft ingevoerd en/of heeft verkocht in de EU?4.
Is voor de beantwoording van voorgaande vragen van belang of degene die deze merkgoederen te koop aanbiedt of verkoopt ten tijde van dat aanbieden en/of verkopen weet of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat zijn (potentiële) koper het vaste voornemen heeft die goederen in te voeren en in de handel te brengen in de EU en/of ze aan eindverbruikers te verkopen en/of ze daartoe naar een andere plaats in de EU te (doen) vervoeren?
nooit bestemdwaren voor verhandeling op die markt, omdat ze daar niet toegestaan zijn. In dit verband beroept Bacardi zich erop dat de merkhouder het recht heeft de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER te controleren.
3.2.2 Een verkoop van merkproducten in de EER door de merkhouder stelt de merkhouder in staat de economische waarde van zijn merk te realiseren en put daarom de rechten van de merkhouder uit. Anders dan de onderdelen aanvoeren, is voor het aannemen van uitputting niet relevant of de merkhouder het oogmerk had om de producten buiten de EER op de markt te brengen. Bedoelingen van en afspraken tussen partijen ten aanzien van bijvoorbeeld de bestemming van de producten staan niet aan uitputting in de weg. Evenmin is relevant dat de koper niet in de EER gevestigd is. Verder is niet van belang of de merkhouder de economische waarde van zijn merk daadwerkelijk heeft gerealiseerd en of de merkhouder met het oog op verdere verhandeling buiten de EER een lagere prijs heeft bedongen dan hij gedaan zou hebben bij verdere verhandeling binnen de EER. Het gaat erom dat de merkhouder de mogelijkheid heeft gehad de economische waarde van zijn merk te realiseren. Dat is het geval als de merkhouder zijn merkproducten in de EER verkoopt.
71 De inbreuk waarop een beroep kan worden gedaan is hetzij het in het vrije verkeer brengen van de goederen, hetzij het te koop aanbieden of verkopen ervan dat noodzakelijkerwijs verhandeling binnen de Gemeenschap impliceert.
42. (…) De rechtbank heeft de bewijslast van uitputting en de voortdurende T1-status van de Bacardi-producten op Van Caem gelegd. Van Caem heeft geen (gemotiveerd) bezwaar gemaakt tegen de bewijslastverdeling ten aanzien van de T1-status’.
redelijke vergoedingin artikel 9 lid 3 van de UMVo 207/2009, welke
wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegdeen dat toewijzing van winstafdracht zelfs toelaatbaar is als de inbreukmaker dit niet wist of behoorde te weten. Hiermee lijkt in strijd een hogere eis te stellen dan weten of behoren te weten voor toewijzing van winstafdracht, met name de eis dat de inbreukmaker te kwader trouw heeft gehandeld, althans te kwader trouw heeft gehandeld als uitgelegd in het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 2008. Ook het Nikolajeva-arrest bevestigt het uitgangspunt dat winstafdracht een minder vergaande maatregel is dan schadevergoeding, waarmee niet verenigbaar lijkt te zijn dat voor toewijzing van winstafdracht zwaardere eisen zouden gelden dan voor toewijzing van schadevergoeding. Ook als artikel 45 TRIPs-Verdrag (door het woordje “zelfs” in lid 2) aldus zou moeten worden uitgelegd dat lidstaten voor toewijzing van winstafdracht de eis mogen stellen dat de inbreukmaker weet of behoort te weten dat hij inbreuk pleegde, geldt nog dat het vereiste van kwade trouw, althans zoals uitgelegd door het Benelux-Gerechtshof, daarmee niet verenigbaar lijkt.
- of gedecodeerd waren
- of niet door of met toestemming van Bacardi in de EER waren gebracht.
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker(…)2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:a) de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;b) inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.
De Leden kunnen bepalen dat de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid hebben, tenzij dit niet in verhouding zou staan tot de ernst van de inbreuk, om de inbreukmaker te gelasten de houder van het recht in kennis te stellen van de identiteit van derden die betrokken zijn bij de produktie en distributie van de inbreukmakende goederen of diensten en van hun distributiekanalen.
dat zij betrekking hebben op door de rechter bewezen dan wel aannemelijk geachte merkinbreuken. Aan art. 13A lid 4 (thans lid 5) ligt de gedachte ten grondslag dat het de merkhouder eenvoudiger moet worden gemaakt zijn schade als gevolg van inbreuk op zijn merk vergoed te krijgen door een systeem van winstafdracht met het oog waarop aan de inbreukmaker een informatieplicht wordt opgelegd. Het bepaalde in art. 13bis lid 5 is bedoeld om de merkhouder in staat te stellen door het bekend worden van eerdere schakels (hier:) in de keten van distributie van inbreukmakende zaken de inbreuk dichter bij de bron te bestrijden.
de zaken waarmee die inbreuk is
6.Beslissing
- verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2024 voor het nemen van een akte door ieder van partijen voor de in rechtsoverweging 5.66 genoemde doeleinden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.