ECLI:NL:GHDHA:2024:20

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
200.323.906/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 223 Rv over vergoeding van kosten voor geurbelasting door omwonenden van intensieve veehouderijen

In deze zaak vorderen omwonenden van intensieve veehouderijen, aangeduid als Van der Berg c.s., in een incident ex artikel 223 Rv dat de Staat der Nederlanden de kosten vergoedt voor het maken van berekeningen van de actuele geurbelasting op hun woningen. De vordering wordt afgewezen door het Gerechtshof Den Haag, omdat het hof van oordeel is dat de vordering niet voldoet aan de eisen van een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 223 Rv. De omwonenden stellen dat de stankoverlast van de veehouderijen hun woongenot ernstig aantast en dat de Staat zijn verplichtingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de Grondwet verwaarloost. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geurhinder een directe impact heeft op de kwaliteit van leven en dat de Staat onrechtmatig handelt door de huidige geurhinderregelgeving in stand te houden. De Staat is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarop Van der Berg c.s. incidenteel hoger beroep hebben ingesteld. Het hof concludeert dat de incidentele vordering niet kan worden toegewezen, omdat deze niet gericht is op een voorziening voor de duur van het geding, maar op vergoeding van schade. Het hof wijst de vordering af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.323.906/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/594148 HA ZA 20-547
Arrest van 9 januari 2024 in het incident ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[eiser in incident 1], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 2], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 3], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 4], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 5], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 6], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 7], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 8], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 9], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 10], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 11], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 12], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 13], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 14], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 15], wonend in [woonplaats] ,
[eiser in incident 16], wonend in [woonplaats] ,
verweerders in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,
appellant in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,
eisers in dit incident,
hierna te noemen: Van der Berg c.s.,
advocaat: mr. W.A. Verbeek, kantoorhoudend in Groningen,
tegen
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat),
zetelend in Den Haag,
appellant in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,
verweerder in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,
verweerder in dit incident,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. E.H.P. Brans, kantoorhoudend in Den Haag.

1.De zaak in het kort

1.1
Dit arrest gaat over de incidentele vordering van [eiser in incident 1] c.s. tot het treffen van een voorlopige voorziening. [eiser in incident 1] c.s. willen dat het hof voor de duur van het hoger beroep bepaalt dat de Staat de kosten moet vergoeden van de berekeningen van de actuele geurbelasting op hun woningen.
1.2
Het hof wijst deze vordering af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 december 2022, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022;
  • de memorie van grieven van de Staat;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering/wijziging van eis en een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv van [eiser in incident 1] c.s., met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incident van de Staat.
2.2
Daarna hebben partijen gefourneerd en is een datum voor dit arrest over de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening bepaald.

3.De hoofdzaak als achtergrond

3.1
[eiser in incident 1] c.s. wonen of woonden allen in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Volgens [eiser in incident 1] c.s. vormt stankoverlast van die veehouderijen een ernstige aantasting van hun woongenot en een mogelijke bedreiging van hun gezondheid. Zij verwijten de Staat dat hij hun grondrecht op ongestoord woongenot onvoldoende beschermt en hun belangen, waaronder het belang bij bescherming van hun gezondheid, verwaarloost ten gunste van de economische belangen van de (intensieve) veehouderij. Daarmee schendt de Staat volgens [eiser in incident 1] c.s. zijn verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8 EVRM [1] en de artikelen 21 en 22 van de Grondwet en handelt hij onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid duurt voort zolang de Staat de huidige geurhinderregelgeving onverkort in stand laat. [eiser in incident 1] c.s. leiden hierdoor materiële en immateriële schade. In de hoofdzaak houden zij de Staat voor deze schade aansprakelijk. Zij vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hen handelt zolang hij de huidige geurhinderregeling in stand laat, dat de Staat maatregelen tegen de stankoverlast neemt en dat de Staat wordt veroordeeld om de schade die zij door geurhinder lijden te vergoeden, nader op te maken bij staat [2] .
3.2
De rechtbank heeft in haar vonnis van 14 september 2022 geoordeeld dat een stankoverlast van 19,4 ou/m³ of hoger een directe en serieuze impact heeft op de kwaliteit van leven waartegen het wettelijk systeem onvoldoende bescherming biedt, en daarmee in strijd is met artikel 8 EVRM. Deze grenswaarde (van 19,4 ou/m³ ) is bij een aantal eisers ( [eiser in incident 1] , [eiser in incident 2] , [eiser in incident 7] , [eiser in incident 8] , [eiser in incident 9] , [eiser in incident 12] , [eiser in incident 14] en [eiser in incident 16] ) niet gerespecteerd. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de Staat tegenover hen onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij hun schade moet vergoeden. De Staat is vervolgens veroordeeld tot vergoeding van de schade van die eisers, op te maken bij staat. De overige vorderingen zijn afgewezen. De Staat is veroordeeld in de proceskosten.
3.3
De Staat is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. [eiser in incident 1] c.s. hebben op hun beurt incidenteel hoger beroep ingesteld.

4.De incidentele vordering

4.1
Hangende het hoger beroep hebben [eiser in incident 1] c.s. bij wijze van voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv gevorderd te bepalen dat de Staat aan [eiser in incident 1] c.s. de kosten moet vergoeden van de V-Stacks berekeningen die zij zelf door een deskundige hebben moeten laten maken, omdat het bevoegde gezag deze ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe niet heeft willen verstrekken, met veroordeling van de Staat in de kosten van het incident.
4.2
Aan deze vordering leggen [eiser in incident 1] c.s. ten grondslag dat berekening van de actuele geurbelasting op hun woningen (met het programma V-Stacks vergunning) nodig is om te kunnen vaststellen of sprake is van een onaanvaardbare overschrijding van de door de rechtbank bepaalde grenswaarde van 19,4 ou/m³. Volgens [eiser in incident 1] c.s. weigert het bevoegd gezag om deze berekeningen te verstrekken, zodat [eiser in incident 1] c.s. genoodzaakt zijn om zelf de berekeningen te (laten) maken. Zij onderbouwen dit met de respons van twee gemeenten: 1) aan [eiser in incident 14] , inhoudend: “
de gemeente ziet vooralsnog geen aanleiding om de geurberekeningen te laten maken waarom u hebt gevraagd” en 2) aan [eiser in incident 3] , inhoudend: de gemeente wil “
wel de gegevens verstrekken, niet de berekeningen, behalve de openbare. Althans voor zover de inrichting omissie factoren heeft.” En zij geven aan dat [eiser in incident 14] zich genoodzaakt zag de berekeningen zelf te laten maken, waarvoor een factuur van € 2.001,04 is gestuurd betreffende “werkzaamheden periode juli 2023”.
4.3
[eiser in incident 1] c.s. voeren aan dat dit een processuele belemmering oplevert die in strijd is met artikel 6 EVRM. Volgens hen behoort de Staat deze belemmering op te heffen door hetzij het bevoegde gezag te bewegen de berekeningen te verstrekken hetzij de kosten van de berekeningen te vergoeden aan [eiser in incident 1] c.s..
4.4
De Staat voert verweer in het incident en concludeert tot afwijzing daarvan.

5.Beoordeling van de incidentele vordering

5.1
Het hof is, met de Staat, van oordeel dat er geen grond bestaat voor toewijzing van de incidentele vordering. Daartoe overweegt het hof als volgt.
5.2
Het hof stelt voorop dat het een vordering op grond van artikel 223 Rv slechts kan toewijzen voor zover deze is gericht op een voorziening voor de duur van het geding. De incidentele vordering van [eiser in incident 1] c.s. is dat niet. Met hun vordering willen zij de Staat verplichten om de kosten voor het maken van berekeningen die zij in de procedure willen inbrengen, te vergoeden. Dat betreft een plicht tot vergoeden van (vermogens)schade en heeft niet het karakter van een voorlopige voorziening. Reeds om deze reden komt de incidentele vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
5.3
Het beroep van [eiser in incident 1] c.s. op artikel 6 EVRM maakt het voorgaande niet anders. Zoals de Staat terecht naar voren brengt, is uitgangspunt in het recht dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten [3] . Dit geldt ook als daar kosten aan verbonden zijn. Het is geen schending van artikel 6 EVRM dat de wederpartij die kosten niet al op voorhand vergoedt voordat vaststaat dat hij onrechtmatig handelde en verplicht is schade te vergoeden. Op grond van de wet komen redelijke kosten voor het vaststellen van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking, wanneer de verplichting tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad vaststaat. [4]
5.4
Bovendien kunnen [eiser in incident 1] c.s. op grond van de wet aan de rechter verzoeken om een (al dan niet voorlopig) deskundigenbericht te bevelen, wanneer zij menen dat V-Stacks berekeningen noodzakelijk zijn. [5] Bij de beslissing daarover kan de rechter beslissen over betaling van een voorschot op de te maken deskundigenkosten. Het is op dit moment voor het hof ook onzeker of een deskundigenbericht nodig is. Een andere mogelijkheid is dat [eiser in incident 1] c.s. de V-Stacks berekeningen door een eigen deskundige laten maken en de kosten daarvan (op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub a BW) als vermogensschade opvoeren in de schadestaatprocedure tegen de Staat. De incidentele vordering doorkruist daarmee de wettelijke regeling met betrekking tot het deskundigenbericht en de bevoorschotting van deskundigen.
Conclusie en proceskosten
5.5
De conclusie is dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen. Het hof zal de beslissing over de kosten van dit incident aanhouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
5.6
Het hof zal in de hoofdzaak een roldatum bepalen voor de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating wijziging van eis aan de zijde van de Staat en iedere verdere beslissing aanhouden.

6.Beslissing

Het hof:
in het incident ex art. 223 Rv
  • wijst de vordering af;
  • houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;

in de hoofdzaak

  • verwijst de zaak naar de rol van 20 februari 2024 voor memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating wijziging van eis aan de zijde van de Staat;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, M.A.F. Tan - de Sonnaville en G. Dulek-Schermers en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.De omvang van de schade willen zij laten vaststellen in een (latere) schadestaatprocedure.
3.Vgl. artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.Artikelen 6:95 lid 1 en 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
5.Artikelen 194 e.v. en 202 en 203 Rv.