ECLI:NL:GHDHA:2024:2105
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken onder de Wet WOZ en de procesorde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardering van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, een eigenaar van een hoekwoning, was in beroep gegaan tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 340.000. De belanghebbende stelde dat de Heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met het afnemend grensnut en dat de waardering niet correct was omdat er geen onderscheid was gemaakt tussen hoek- en rijwoningen. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar in elke fase van de procedure andere vergelijkingspanden mag aandragen, zolang dit niet in strijd is met de goede procesorde. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende voldoende gelegenheid had gehad om te reageren op de door de Heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingsobjecten en dat er geen sprake was van schending van de motiveringsplicht. De stellingen van de belanghebbende over het afnemend grensnut en het onderscheid tussen hoek- en rijwoningen werden door het Hof verworpen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De belanghebbende kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.