Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
naam: [achternaam verdachte],
[voornamen verdachte],
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die werd beschuldigd van rijden onder invloed van alcohol, zoals vastgelegd in artikel 8 van de Wegenverkeerswet (WVW). De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte op de juiste wijze was geïnformeerd over het resultaat van een bloedonderzoek, dat was uitgevoerd naar aanleiding van een verkeersincident. Het hof stelde vast dat de verdachte niet binnen de voorgeschreven termijn van een week na ontvangst van het laboratoriumverslag schriftelijk op de hoogte was gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en zijn recht op tegenonderzoek. Dit was te wijten aan het feit dat de uitslag naar een inmiddels achterhaald adres was gestuurd, wat niet door de verdachte was opgegeven.
Het hof benadrukte dat de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer een strikte waarborg vormt voor de rechten van de verdachte. De niet-naleving van deze informatieplicht leidde ertoe dat het resultaat van het bloedonderzoek niet als bewijs kon worden gebruikt. Aangezien er zonder dit resultaat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor een bewezenverklaring, besloot het hof de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.
De uitspraak van het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De advocaat-generaal deed afstand van de bevoegdheid om beroep in cassatie in te stellen, wat de uitspraak definitief maakte.