ECLI:NL:GHDHA:2024:2360

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BK-23/1247
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schending van de Wet WOZ en vergoeding van immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 196.000, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de Heffingsambtenaar in bezwaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had verstrekt, wat in strijd zou zijn met artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar inderdaad in strijd had gehandeld door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 333 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Daarnaast werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en tijdigheid in de communicatie van de Heffingsambtenaar met belanghebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/1247

Uitspraak van 23 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 22 november 2023, nummer ROT 21/6428.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 196.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft belanghebbende bij bericht en de Heffingsambtenaar bij aangetekende brief van 17 juli 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht respectievelijk de brief het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een rijwoning van twee verdiepingen met als bouwjaar 1975. Het woonoppervlak is 108 m², gelegen op een perceel van ongeveer 150 m².
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt, dat op 4 maart 2021 door de Heffingsambtenaar is ontvangen. De Heffingsambtenaar heeft op 19 november 2021 uitspraak op bezwaar gedaan.
2.3.
Belanghebbende heeft volmacht verleend aan de gemachtigde om hem te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de beschikking en de aanslag. In de volmacht is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Wanneer wij namens u succesvol bezwaar maken bepaalt de wet dat uw gemeente de door ons gemaakte kosten vergoedt. Dit recht wordt uitgewerkt in de artikelen 7:15, 8:75 Awb en het BPB. Ondergetekende draagt bij dezen dan ook alle bestaande en toekomstige vorderingen uit hoofde van bovenvermelde proceskostenvergoeding, alsmede de bestaand en toekomstige vorderingen uit hoofde van artikel 4:17 Awb, over aan [A B.V.] en gelast hierbij iedere relevante gemeente om deze vergoeding rechtstreeks aan [A B.V.] over te maken op rekening (…). Indien het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard is dat voor rekening en risico van [A B.V.] ”
2.4.
Het taxatieverslag vermeldt de transactiegegevens van drie woningen; [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (de vergelijkingsobjecten).
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het beroep dat is ingesteld bij de Rechtbank een taxatierapport overgelegd. Het taxatierapport bevat, naast de gegevens van de woning, de gegevens van de drie vergelijkingsobjecten. In het taxatierapport is onder meer het volgende opgenomen:
“In de bezwaarfase wordt een individuele afweging gemaakt, of de waarde te hoog is ingeschat. Hierbij wordt gekeken naar de ingebrachte argumenten door de bezwaarmaker (hetzij de belastingplichtige of een gemachtigde). Ook wordt nogmaals kritisch gekeken naar de gehanteerde onderbouwende verkoopcijfers, en of er eventueel andere, beter vergelijkbare woningen verkocht zijn en naar de onderlinge waardeverhouding in relatie tot de woning waar bezwaar voor is ingediend.
In de beroepsfase wordt hier nog meer op ingezoomd. Door middel van dit taxatierapport, waarin alle waardebepalende factoren uiteindelijk in een matrix worden verwerkt, wordt de waardeopbouw van de transactiecijfers inzichtelijk gemaakt.
Hiermee wordt vervolgens ook de vastgestelde WOZ-waarde van het onderhavige object aannemelijk gemaakt.
In de matrix kan worden afgelezen welke vierkante meterprijs is gehanteerd voor de woning, welke grondprijs is gehanteerd en welke waarde de bijgebouwen hebben. Van belang is dat in de matrix ook kan worden afgelezen dat er rekening is gehouden met eventuele verschillen in bijvoorbeeld ligging, onderhoud en interne kwaliteit.
(…)
Werkwijze modelmatige waardering gemeente Nissewaard
(…)
Aan de hand van gerealiseerde verkoopcijfers wordt een schatting gemaakt van de stijging c.q. daling van een objecttype (…) in een bepaalde wijk. Dit percentage wordt doorgevoerd, waarna de taxateurs van de gemeente Nissewaard de uitkomsten van deze modelmatige schatting controleren. Alle woningen worden dus altijd handmatig gecontroleerd. Dit gebeurt op wijkniveau, op objecttype en op groepsniveau (homogene woningen).
(…)
Indexering wordt in de bezwaar- en beroepsfase toegepast om de transactiesommen van de verkochte woningen te berekenen op de waardepeildatum. Er wordt uitgegaan van de datum waarop de koopovereenkomst is gesloten.
Voor deze berekening worden de databases gebruikt van Berekenhet.nl en Woningindexcalculator.nl (ontwikkeld en beschikbaar gesteld door VastgoedPRO).
Dit betreffen betrouwbare en transparante gegevens waardoor wij deze als onderbouwing geschikt achten. De websites zijn voor iedereen toegankelijk en controleerbaar.
(…)
De in de bezwaarfase gevraagde op de zaak betrekking hebbende stukken zoals grondstaffels en koudv-factoren worden per e-mail of via WeTransfer verzonden. Er wordt altijd een ontvangstbevestiging gevraagd.”
2.6.
In het taxatierapport is onder “Taxatie technisch verweer” verder nog het volgende opgenomen:
“2. Grondstaffels
Op 10 september 2021 is er via Wetransfer een aantal documenten naar [A B.V.] gestuurd waaronder de grondstaffel van onderhavig object. In een email van 15 september is bevestigd dat de documenten zijn ontvangen. In de bijlage treft u de nodige documentatie hierover aan.
3. KOUDV+L factoren
Eveneens zijn op 10 september 2021 de KOUDV+L factoren van onderhavig object toegestuurd. Op pagina 1 van het document KOUDV wpd 2020 staat uitgelegd hoe de verschillende factoren verdisconteerd worden in de waarde. Verweerder begrijpt ook niet dat eiser in zijn beroepschrift ter discussie stelt dat de tot de zaak betrekking hebbende stukken niet zouden zijn overhandig aan eiser. In de uitspraak van
4. Indexering
In een email van 10 september is aangegeven dat het indexeringspercentage door technische fout ontbreekt. In de bijlage dit rapport is wel voor elke referentie een indexeringspercentage berekend. Voor de berekening is gebruik gemaakt van de Woning Index Calculator van branche organisatie Vastgoedpro.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Verzoek om op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar
2. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om toezending van de op te zaak betrekking hebbende stukken. Eiser heeft daarbij verzocht om over te leggen: de onderbouwing van de taxatie van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder niet al deze stukken aan hem heeft verstrekt, zodat in strijd is gehandeld met artikel 40, tweede lid van de Wet WOZ. Verweerder stelt dat hij de gevraagde stukken wel heeft verstrekt.
3. De rechtbank stelt vast dat de taxateur van verweerder op 10 september 2021 via “We transfer” 22 documenten naar de gemachtigde van eiser heeft gestuurd. De gemachtigde van eiser heeft bij e-mail van 15 september 2021 bevestigd dat 22 documenten zijn ontvangen met betrekking tot KOUDV, grondstaffel en HWK-berekeningen.
3.1
De rechtbank stelt tevens vast dat eiser ter zitting betoogt dat meerdere gevraagde gegevens niet zijn verstrekt, terwijl in zijn beroepschrift staat dat hij (enkel) de grondstaffels niet heeft ontvangen. Wat hier ook van zij, gelet op de eigen e-mail van de gemachtigde van eiser van 15 september 2021, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser alle verzochte gegevens heeft ontvangen, waaronder de grondstaffel.
3.2
De slotsom is dat verweerder niet in strijd met artikel 40, tweede lid van de wet WOZ heeft gehandeld.
De waardebepaling
(…)
9. De slotsom is dat verweerder aannemelijk maakt dat een waarde van € 196.000,- niet te hoog is en slaagt in zijn bewijslast.
Overschrijding redelijke termijn
10. Eiser heeft ter zitting verzocht om immateriële schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
11. In dit geval is het bezwaarschrift 4 maart 2021 door verweerder ontvangen, terwijl deze uitspraak wordt gedaan op 22 november 2023. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met meer dan acht maanden is overschreden, zodat eiser in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij eiser verondersteld.
11.1
De rechtbank stelt echter vast dat in de algemene voorwaarden van de gemachtigde van eiser onder meer het volgende staat:
Indien het bestuursorgaan niet binnen de wettelijke termijn een beslissing neemt op het door [A B.V.] ingediende verzoek of bezwaarschrift, dan kan [A B.V.] namens opdrachtgever/cliënt het bestuursorgaan in gebreke stellen en een dwangsom verbeuren op basis van artikel 4:17 Awb. Deze dwangsom komt in zijn geheel toe aan [A B.V.] .
[A B.V.] behoudt zich het recht voor om namens opdrachtgever/cliënt ook andere rechten op schadevergoeding, die voortvloeien uit een handelen en/of nalaten van het bestuursorgaan dan wel de rechterlijke organisatie, te vorderen. De toegekende schadevergoeding komt geheel toe aan [A B.V.] .
11.2
Gelet op deze algemene voorwaarden zou toekenning van het door de gemachtigde van eiser ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leiden dat eiser wordt gecompenseerd voor de door hem geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie als gevolg van het uitblijven van een beslissing op zijn beroep binnen een redelijke termijn, maar zou wat als compensatie van spanning en frustratie van eiser is bedoeld, in werkelijkheid winst voor [A B.V.] vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van eiser. Daarom komt het door de gemachtigde ingediende verzoek om vergoeding van immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is, of:
- de Heffingsambtenaar de toezendverplichting heeft geschonden;
- belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade voor de bezwaar- en de beroepsfase in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend. De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft afgewezen, tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Toezendverplichting
5.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de Heffingsambtenaar niet alle verzochte gegevens heeft verstrekt, zodat in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ is gehandeld. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat de Heffingsambtenaar zowel (inzicht in de onderbouwing van) de grondstaffels, (inzicht in) de correctiepercentages van de KOUDV- en liggingsfactoren als (inzicht in de onderbouwing van) de indexeringspercentages niet heeft verstrekt.
5.2.
De Heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
5.3.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Daarbij geldt dat die gegevens ook betrekking kunnen hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
5.4.
Uit de stukken van het geding (zie 2.5 en 2.6) leidt het Hof af dat aan belanghebbende bij e-mail van 10 september 2021 de grondstaffels en (een onderbouwing van) de zogenoemde KOUDV-factoren en liggingsfactoren van zowel de woning als de vergelijkingsobjecten aan belanghebbende zijn verstrekt, maar dat door een technische fout de (onderbouwing van de) gehanteerde indexeringscijfers niet zijn verstrekt. Dit brengt mee dat de Heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld door laatstgenoemde gegevens niet aan belanghebbende toe te zenden in de bezwaarfase.
5.5.
De Rechtbank had het beroep daarom gegrond moeten verklaren. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
Vergoeding van immateriële schade
5.6.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de bezwaar- en beroepsfase. Volgens belanghebbende heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij geen spanning en frustratie heeft ondervonden omdat hij de vordering wegens immateriële schade in de machtiging bij voorbaat heeft gecedeerd aan de gemachtigde.
5.7.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat aan het toekennen van een vergoeding wegens immateriële schade niet in de weg staat dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald. [2] Dat de belanghebbende bij voorbaat een beslissing heeft genomen over de besteding van de vergoeding die hij eventueel zal krijgen voor spanning en frustratie vanwege de lange duur van een procedure, zoals in het onderhavige geval, brengt niet mee dat die spanning en frustratie hem bespaard zullen blijven, en hij dus niet zulke immateriële schade zal lijden. [3]
5.8.
Dit betekent dat niet relevant is dat voor de tussen belanghebbende en de gemachtigde gesloten overeenkomst bepalingen gelden die met zich brengen dat belanghebbende niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. Geen rechtsregel bepaalt dat in zo’n situatie geen recht op vergoeding voor veronderstelde immateriële schade bestaat. Derhalve heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de bepaling in de algemene voorwaarden van de gemachtigde dat een schadevergoeding geheel toekomt aan de gemachtigde, meebrengt dat belanghebbende persoonlijk geen spanning en frustratie ervaart en daarvoor niet behoeft te worden gecompenseerd. De Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het door de gemachtigde ingediende verzoek om vergoeding van immateriële schade niet het belang van belanghebbende dient en dat het verzoek daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5.9.
Op grond van vaste jurisprudentie [4] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de Heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen.
5.10.
Het bezwaarschrift is door de Heffingsambtenaar ontvangen op 4 maart 2021 en hij heeft uitspraak gedaan op 19 november 2021. Het beroepschrift is op 29 december 2021 door de Rechtbank ontvangen en de Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 22 november 2023. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door de Heffingsambtenaar tot en met de datum waarop de Rechtbank uitspraak doet, zijn twee jaar en (ruim) acht maanden verstreken. De redelijke termijn is aldus met afgerond negen maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. [5] De overschrijding dient voor drie maanden te worden toegerekend aan de bezwaarfase en voor zes maanden aan de beroepsfase.
5.11.
De Heffingsambtenaar zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 333 (€ 1.000 x 3/9) aan belanghebbende en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid (de Minister)) zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 667 (€ 1.000 x 6/9) aan belanghebbende voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
5.12.
Ook voor het overige is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling van de Heffingsambtenaar voor de door belanghebbende in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.
Beroepsfase
6.2.
Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage, vast op € 875 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting à € 875 x 0,5 (gewicht van de zaak)). Het Hof heeft gelet op de omstandigheid dat het beroep slechts gegrond is voor wat betreft formele punten, de schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ en de overschrijding van de redelijke termijn, het gewicht van de zaak op 0,5 vastgesteld. In de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden (een vermeend motiveringsgebrek) ziet het Hof geen aanleiding voor een hogere vergoeding met inachtneming van een wegingsfactor 1.
6.3.
Verder dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep betaalde griffierecht van € 49 te worden vergoed.
Hogerberoepsfase
6.4.
Het Hof stelt de kosten voor het hoger beroep wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 437,50 (1 punt voor het hogerberoepschrift à € 875 x 0,5 [6] (gewicht van de zaak)).
6.5.
Verder dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de beslissing op het verzoek om vergoeding van immateriële schade;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 333;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 667;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding in beroep en hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50; en
- draagt de Heffingsambtenaar op aan belanghebbende de betaalde griffierechten van € 185 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier I. Hoogendoorn. De beslissing is op 23 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156, r.o. 3.2.1 t/m 3.2.4.
2.Vgl. HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965, BNB 2017/150, r.o. 2.3.3 en HR 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41, r.o. 3.4.3 en 3.4.4.
3.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, r.o. 3.2.2.
4.Zie het zogenoemde overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.3.1, 3.3.2 en 3.4.2 .
5.Vgl. HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.2.1 en 3.5 (overgangsrecht bagatelzaken).
6.Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024, onderdeel 1.3, letters b en c, als bijlage gevoegd bij Gerechtshof Den Haag 14 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1398.