In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de Heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 196.000, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de Heffingsambtenaar in bezwaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had verstrekt, wat in strijd zou zijn met artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ. De Rechtbank Rotterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar inderdaad in strijd had gehandeld door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 333 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Daarnaast werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en tijdigheid in de communicatie van de Heffingsambtenaar met belanghebbenden.