Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[1]
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De door verweerder in het taxatieverslag gebruikte vergelijkingsobjecten -waarvan twee in dezelfde straat als onderhavige woning- acht de rechtbank wat betreft objecttype, bouwjaar, gebruiksoppervlakte, ligging en uitstraling goed vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen in onderhoud, kwaliteit, voorzieningen en onderdelen van de woning is voldoende rekening gehouden, zoals inzichtelijk gemaakt in de matrix en met hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd. Op verweerder rust geen verplichting de waarde van de afzonderlijke objectonderdelen te onderbouwen. Verweerder heeft hierbij de transactieprijzen van vergelijkingsobjecten gecorrigeerd voor het tijdsverloop tussen de transactiedatum en de waardepeildatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de wijze waarop dit is geschied onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Met betrekking tot de grondprijs zijn door verweerder -zoals gebruikelijk- grondstaffels aan eiser overlegd.
9. Hetgeen eiser verder stelt, doet aan bovenstaand oordeel niet af. Met betrekking tot de brandgang op het perceel is bij een deel van de vergelijkingsobjecten een gedeelte van de grond is aangewezen als brandgang. Verweerder heeft in de matrix voor de woning voor 10 m2 een erfdienstbaarheid in aanmerking genomen en op die wijze rekening gehouden met de brandgang bij de woning. Daarbij komt dat, ook indien voor de brandgang een aanvullende afslag zou worden toegepast, dit niet tot een lagere waarde zou kunnen leiden omdat niet aannemelijk is gemaakt dat die afslag meer zou zijn dan de € 17.000 hogere waarde (vergeleken met de vastgestelde waarde) die volgt uit de matrix. Het standpunt van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met gedateerde voorzieningen, de slechte onderhoudstoestand en de specifieke ligging van de woning is niet met voor de rechtbank controleerbare en inzichtelijke gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat eiser zelf in het formulier ‘Permanente marktanalyse’ heeft ingevuld dat de badkamer en het toilet van de woning niet ouder zijn dan vijftien jaar. Verweerder heeft verklaard dat een waardering van Kwaliteit/luxe met een factor 2 alleen toegepast wordt als zowel keuken als sanitaire voorzieningen ouder zijn dan vijftien jaar. Dat is bij onderhavige woning niet het geval, waardoor slechts een factor 2 voor Voorzieningen wordt toegepast. Over eisers stelling dat dat het vergelijkingsobject [adres 3] niet goed vergelijkbaar is met de woning omdat dit een hoekwoning betreft, en geen rijwoning, heeft verweerder verklaard dat beide type woningen een vergelijkbare marktwaarde hebben. Verweerder heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat daarom aan dit vergelijkingsobject voorbij. Dat betekent dat alleen rekening wordt gehouden met de overige vergelijkingsobjecten in de matrix. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze vergelijkingsobjecten de waarde voldoende onderbouwd. Gemachtigde heeft zich beklaagd over het feit dat verweerder zonder tussenkomst van gemachtigde eiser heeft benaderd voor gegevens over de woning. Verweerder heeft verklaard dat hij in de uitvoering van zijn taken gegevens over woningen mag en moet opvragen en dat dit is gebeurd als onderdeel van de jaarlijkse algemene uitvraag aan een deel van de woningeigenaren in de gemeente, en niet in het kader van bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden deze gegevens gebruikt mogen worden.
Artikel 40, tweede lid, Wet WOZ
10. Eiser stelt dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Niet langer in geschil is dat de KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels in de bezwaarfase aan eiser zijn toegezonden. Blijkens het hoorverslag is echter ook verzocht om de hierna genoemde gegevens met betrekking tot zowel de woning als de vergelijkingsobjecten. Het beroep op de schending van artikel 40, tweede lid, van de wet WOZ heeft dus nog enkel betrekking op de volgende informatie:
- inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van een gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering;
- een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m² van de gehanteerde grondstaffel(s);
- inzicht in (de onderbouwing van) het gebruikte indexeringspercentage (zowel voor als na de geldende waardepeildatum); en
- inzicht in (de onderbouwing van) de waardering van de bijgebouwen.
11. Verweerder heeft aangevoerd dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet is geschonden. Volgens verweerder is het met het taxatieverslag, de KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels voldoende mogelijk voor eiser om een inschatting van de waarde te maken. Ook heeft verweerder toegelicht dat de taxateur op 7 juni 2022 aan de gemachtigde die bij alle hoorzittingen op kantoor aanwezig was heeft laten zien op welke wijze de indexering tot stand komt en heeft aangeboden om dat ook voor de andere dossiers te laten zien. Daarbij heeft verweerder uitgelegd dat voor de bepaling van het indexeringspercentage transactiegegevens van verkopen worden gebruikt. Deze transactiegegevens ontvangt verweerder van het Kadaster en het is verweerder op grond van de overeenkomst met het Kadaster niet toegestaan om deze transactiegegevens in bulk aan derden te verstrekken. Het staat eiser echter vrij om deze transactiegegevens zelf bij het Kadaster op te vragen, aldus nog steeds verweerder.
12. De rechtbank is van oordeel dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet is geschonden en overweegt daartoe als volgt. De informatie die nu nog in geschil is betreft enkel informatie over het standpunt van verweerder over de cijfermatige invloed van verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten op de waarde van de woning. Het betreft dus geen gegevens die betrekking hebben op de woning zelf, noch transactiegegevens of kenmerken van de vergelijkingsobjecten. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel.[2] Het was voor eiser met de verstrekte KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels van de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende mogelijk om een waarde te bepalen en een mening over de waardering van verweerder te vormen. Daarbij komt dat het verzoek informatie betreft die niet wordt genoemd in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken in samenhang met de daarbij horende bijlage 4 en ook niet in de Waarderingsinstructie jaarlijkse waardevaststelling. Hoewel de waarderingsinstructie niet bindend is voor verweerder, ziet de rechtbank ook hierin een indicatie dat de informatie niet onder de reikwijdte van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ valt. Tot slot ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verweerder met betrekking tot de (onderbouwing van de) indexeringspercentages.
13. Daarbij komt dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat de gemachtigde van eiser talrijke procedures voert over de WOZ-waarde van woningen. In deze procedures worden, naast eventueel gronden die specifiek betrekking hebben op de woning waarvan de waarde in geschil is, veelvuldig dezelfde gronden aangevoerd waarbij de gemachtigde van eiser gebruikmaakt van gestandaardiseerde tekstblokken. Dat gebruik wordt gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze, blijkt reeds uit het feit dat het hieronder beschreven informatieverzoek overeenkomt met dat in de andere acht zaken van dezelfde gemachtigde en dezelfde verweerder die de behandelend rechter recent ter zitting heeft behandeld, zoals blijkt uit de in die procedures overgelegde hoorverslagen (zaaknummers: SGR 22/5333, SGR 22/5661, SGR 22/5703, SGR 22/5728, SGR 22/5729, SGR 22/5753, SGR 22/5811, SGR 22/5968). Indien verweerder (voor zover mogelijk) zou worden verplicht om integraal aan een gestandaardiseerd uitgebreid informatieverzoek als het onderhavige te voldoen, legt dit een onevenredig grote druk op de organisatie van de heffingsambtenaar, waarbij het nog maar de vraag is waartoe het verzoek dient en wanneer volgens de gemachtigde sprake is van een voldoende onderbouwing of voldoende inzicht in de waardering. Dit betekent overigens niet dat verweerder onder geen beding meer inzicht hoeft te geven. Indien eiser gemotiveerd zou stellen dat verweerder verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd en verweerder brengt hier onvoldoende tegenin, dan is dit voor risico van verweerder. Dergelijke aanvullende informatie valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder de toepassing van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moet het beroep ongegrond verklaard worden.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.