ECLI:NL:GHDHA:2024:2361

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BK-24/13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de WOZ-waarde van een woning en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de waardering van een woning voor de onroerendezaakbelasting (WOZ) en de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende. De Heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 298.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw gesteld dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar zijn toezendverplichting heeft geschonden. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende gegevens heeft verstrekt en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld en dat er geen schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. Het Hof concludeert dat de informatie die in geschil is, niet onder de reikwijdte van dit artikel valt. De uitspraak van het Hof is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-24/13

Uitspraak van 23 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 november 2023, nummer SGR 22/6648.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 298.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 17 juli 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling.
1.6.
Bij bericht van 20 september 2024 heeft het Hof partijen meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en dat binnen zes weken na dagtekening van het bericht schriftelijk uitspraak wordt gedaan. Bij brief van 27 september 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend dat niet tot de gedingstukken wordt gerekend.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een rijwoning uit 1968 met een gebruiksoppervlakte van 107 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 141 m².
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft in beroep een matrix overgelegd waarin de waarde van de woning voor het onderhavige belastingjaar is berekend op € 298.901. De matrix vermeldt de verkooptransacties van drie woningen, te weten [adres 2] te [woonplaats] , [adres 3] te [woonplaats] en [adres 4] te [woonplaats] (de vergelijkingsobjecten).
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 1 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen. Indien de door u gebruikte grondstaffel geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces verzoek ik u conform artikel 7:4 lid 2 Awb zorg te dragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van die keuzes, aannames en gegevens.
Tevens verzoek ik u conorm artikel 40 wet WOZ en artikel 7:4 Awb om alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder in ieder geval de onderbouwing van de taxatie, inzichtelijk te verstrekken. Ik verzoek u, conform voorgaande zin, van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren te overleggen. Bij een afwijking van de gemiddelde KOUDV-factoren ontvang ik graag inzicht in de gehanteerde correcties.
Graag ontvang ik deze stukken in een overzichtelijke taxatiekaart.”
2.4.
Het verslag van de hoorzitting vermeldt onder meer het volgende:
“Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering.
Graag ontvangen wij een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 van de grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in het indexeringspercentage en in de onderbouwing van het indexeringspercentage van de referentiekoopsommen. Zowel voor- als na de geldende waardepeildatum.
Graag ontvangen wij inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object.”
2.5.
Tijdens de hoorzitting heeft de Heffingsambtenaar de grondstaffels aan belanghebbende verstrekt en zijn van de woning en de vergelijkingsobjecten de VLOK-codes genoemd. De taxateur van de gemeente heeft op 7 juni 2022 aan een medewerker van de gemachtigde met een voorbeeld in het systeem laten zien hoe de indexering per afzonderlijk verkoopcijfer tot stand komt. Belanghebbende heeft bij e-mail van 28 juni 2022 nog vragen gesteld over de verstrekte grondstaffels, die per e-mail van 12 juli 2022 zijn beantwoord.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[1]
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De door verweerder in het taxatieverslag gebruikte vergelijkingsobjecten -waarvan twee in dezelfde straat als onderhavige woning- acht de rechtbank wat betreft objecttype, bouwjaar, gebruiksoppervlakte, ligging en uitstraling goed vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen in onderhoud, kwaliteit, voorzieningen en onderdelen van de woning is voldoende rekening gehouden, zoals inzichtelijk gemaakt in de matrix en met hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd. Op verweerder rust geen verplichting de waarde van de afzonderlijke objectonderdelen te onderbouwen. Verweerder heeft hierbij de transactieprijzen van vergelijkingsobjecten gecorrigeerd voor het tijdsverloop tussen de transactiedatum en de waardepeildatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de wijze waarop dit is geschied onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Met betrekking tot de grondprijs zijn door verweerder -zoals gebruikelijk- grondstaffels aan eiser overlegd.
9. Hetgeen eiser verder stelt, doet aan bovenstaand oordeel niet af. Met betrekking tot de brandgang op het perceel is bij een deel van de vergelijkingsobjecten een gedeelte van de grond is aangewezen als brandgang. Verweerder heeft in de matrix voor de woning voor 10 m2 een erfdienstbaarheid in aanmerking genomen en op die wijze rekening gehouden met de brandgang bij de woning. Daarbij komt dat, ook indien voor de brandgang een aanvullende afslag zou worden toegepast, dit niet tot een lagere waarde zou kunnen leiden omdat niet aannemelijk is gemaakt dat die afslag meer zou zijn dan de € 17.000 hogere waarde (vergeleken met de vastgestelde waarde) die volgt uit de matrix. Het standpunt van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met gedateerde voorzieningen, de slechte onderhoudstoestand en de specifieke ligging van de woning is niet met voor de rechtbank controleerbare en inzichtelijke gegevens onderbouwd. Daarbij komt dat eiser zelf in het formulier ‘Permanente marktanalyse’ heeft ingevuld dat de badkamer en het toilet van de woning niet ouder zijn dan vijftien jaar. Verweerder heeft verklaard dat een waardering van Kwaliteit/luxe met een factor 2 alleen toegepast wordt als zowel keuken als sanitaire voorzieningen ouder zijn dan vijftien jaar. Dat is bij onderhavige woning niet het geval, waardoor slechts een factor 2 voor Voorzieningen wordt toegepast. Over eisers stelling dat dat het vergelijkingsobject [adres 3] niet goed vergelijkbaar is met de woning omdat dit een hoekwoning betreft, en geen rijwoning, heeft verweerder verklaard dat beide type woningen een vergelijkbare marktwaarde hebben. Verweerder heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat daarom aan dit vergelijkingsobject voorbij. Dat betekent dat alleen rekening wordt gehouden met de overige vergelijkingsobjecten in de matrix. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze vergelijkingsobjecten de waarde voldoende onderbouwd. Gemachtigde heeft zich beklaagd over het feit dat verweerder zonder tussenkomst van gemachtigde eiser heeft benaderd voor gegevens over de woning. Verweerder heeft verklaard dat hij in de uitvoering van zijn taken gegevens over woningen mag en moet opvragen en dat dit is gebeurd als onderdeel van de jaarlijkse algemene uitvraag aan een deel van de woningeigenaren in de gemeente, en niet in het kader van bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden deze gegevens gebruikt mogen worden.
Artikel 40, tweede lid, Wet WOZ
10. Eiser stelt dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Niet langer in geschil is dat de KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels in de bezwaarfase aan eiser zijn toegezonden. Blijkens het hoorverslag is echter ook verzocht om de hierna genoemde gegevens met betrekking tot zowel de woning als de vergelijkingsobjecten. Het beroep op de schending van artikel 40, tweede lid, van de wet WOZ heeft dus nog enkel betrekking op de volgende informatie:
- inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van een gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering;
- een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m² van de gehanteerde grondstaffel(s);
- inzicht in (de onderbouwing van) het gebruikte indexeringspercentage (zowel voor als na de geldende waardepeildatum); en
- inzicht in (de onderbouwing van) de waardering van de bijgebouwen.
11. Verweerder heeft aangevoerd dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet is geschonden. Volgens verweerder is het met het taxatieverslag, de KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels voldoende mogelijk voor eiser om een inschatting van de waarde te maken. Ook heeft verweerder toegelicht dat de taxateur op 7 juni 2022 aan de gemachtigde die bij alle hoorzittingen op kantoor aanwezig was heeft laten zien op welke wijze de indexering tot stand komt en heeft aangeboden om dat ook voor de andere dossiers te laten zien. Daarbij heeft verweerder uitgelegd dat voor de bepaling van het indexeringspercentage transactiegegevens van verkopen worden gebruikt. Deze transactiegegevens ontvangt verweerder van het Kadaster en het is verweerder op grond van de overeenkomst met het Kadaster niet toegestaan om deze transactiegegevens in bulk aan derden te verstrekken. Het staat eiser echter vrij om deze transactiegegevens zelf bij het Kadaster op te vragen, aldus nog steeds verweerder.
12. De rechtbank is van oordeel dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ niet is geschonden en overweegt daartoe als volgt. De informatie die nu nog in geschil is betreft enkel informatie over het standpunt van verweerder over de cijfermatige invloed van verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten op de waarde van de woning. Het betreft dus geen gegevens die betrekking hebben op de woning zelf, noch transactiegegevens of kenmerken van de vergelijkingsobjecten. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op de juiste bedragen zijn vastgesteld of het vaststellen van de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel.[2] Het was voor eiser met de verstrekte KOUDV- en liggingsfactoren en de grondstaffels van de woning en de vergelijkingsobjecten voldoende mogelijk om een waarde te bepalen en een mening over de waardering van verweerder te vormen. Daarbij komt dat het verzoek informatie betreft die niet wordt genoemd in artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet waardering onroerende zaken in samenhang met de daarbij horende bijlage 4 en ook niet in de Waarderingsinstructie jaarlijkse waardevaststelling. Hoewel de waarderingsinstructie niet bindend is voor verweerder, ziet de rechtbank ook hierin een indicatie dat de informatie niet onder de reikwijdte van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ valt. Tot slot ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verweerder met betrekking tot de (onderbouwing van de) indexeringspercentages.
13. Daarbij komt dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat de gemachtigde van eiser talrijke procedures voert over de WOZ-waarde van woningen. In deze procedures worden, naast eventueel gronden die specifiek betrekking hebben op de woning waarvan de waarde in geschil is, veelvuldig dezelfde gronden aangevoerd waarbij de gemachtigde van eiser gebruikmaakt van gestandaardiseerde tekstblokken. Dat gebruik wordt gemaakt van een gestandaardiseerde werkwijze, blijkt reeds uit het feit dat het hieronder beschreven informatieverzoek overeenkomt met dat in de andere acht zaken van dezelfde gemachtigde en dezelfde verweerder die de behandelend rechter recent ter zitting heeft behandeld, zoals blijkt uit de in die procedures overgelegde hoorverslagen (zaaknummers: SGR 22/5333, SGR 22/5661, SGR 22/5703, SGR 22/5728, SGR 22/5729, SGR 22/5753, SGR 22/5811, SGR 22/5968). Indien verweerder (voor zover mogelijk) zou worden verplicht om integraal aan een gestandaardiseerd uitgebreid informatieverzoek als het onderhavige te voldoen, legt dit een onevenredig grote druk op de organisatie van de heffingsambtenaar, waarbij het nog maar de vraag is waartoe het verzoek dient en wanneer volgens de gemachtigde sprake is van een voldoende onderbouwing of voldoende inzicht in de waardering. Dit betekent overigens niet dat verweerder onder geen beding meer inzicht hoeft te geven. Indien eiser gemotiveerd zou stellen dat verweerder verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd en verweerder brengt hier onvoldoende tegenin, dan is dit voor risico van verweerder. Dergelijke aanvullende informatie valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder de toepassing van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moet het beroep ongegrond verklaard worden.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[1] Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is, of:
- de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld;
- de Heffingsambtenaar de toezendverplichting heeft geschonden.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen – naar het Hof begrijpt – bevestigend. De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de waarde van de woning en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf; indiening nadere stukken
5.1.
Belanghebbende heeft in het hogerberoepschrift vermeld dat de daarin genoemde geschilpunten zo spoedig mogelijk zullen worden onderbouwd. Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 27 september 2024 nadere stukken van belanghebbende ontvangen, met als aanhef ‘aanvullen gronden hoger beroepschrift’.
5.2.
Deze stukken geven geen aanleiding tot heropening van het onderzoek in deze zaak. Belanghebbende is bij brief van 10 januari 2024 in de gelegenheid gesteld om de (aanvullende) gronden van het hogerberoepschrift uiterlijk 7 februari 2024 in te dienen, van welke mogelijkheid belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt. Ook na de mededeling van de griffier over het voornemen van het Hof om een zitting achterwege te laten, is geen verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling of een verzoek tot het indienen van nadere stukken gedaan. Dat nalaten komt voor rekening en risico van belanghebbende. Verder ontbreekt een motivering waarom de gronden pas na de sluiting van het onderzoek naar het Hof zijn gestuurd. Het Hof zal deze stukken dan ook niet tot de gedingstukken rekenen en heeft geen acht geslagen op de inhoud daarvan.
Ontvankelijkheid
5.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep. Artikel 6:6, letter a, Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 6:24 Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
5.4.
Het Hof heeft op 9 januari 2024 het pro forma hogerberoepschrift van belanghebbende ontvangen. Hierin is opgenomen dat in geschil is: de hoogte van de waarde van de woning naar de waardepeildatum 1 januari 2017 (het Hof leest: 1 januari 2021) en de uitleg welke de rechtbank aan artikel 40 Wet WOZ geeft. Het pro forma hogerberoepschrift vermeldt verder dat genoemde geschilpunten zo spoedig mogelijk worden onderbouwd.
5.5.
Bij bericht van 10 januari 2024 heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 7 februari 2024 de gronden van het hoger beroep in te dienen. Belanghebbende heeft geen (nadere) gronden ingediend.
5.6.
Het Hof acht belanghebbende ontvankelijk in het hoger beroep. Hoewel het hogerberoepschrift slechts een summiere aanduiding geeft van het geschil en geen concrete gronden tegen het oordeel van de Rechtbank zijn geformuleerd, is met de indiening van het geschrift voldoende kenbaar tegen welke oordelen van de Rechtbank belanghebbende opkomt. [1]
Toezendverplichting
5.7.
Belanghebbende heeft alleen gesteld dat hij opkomt tegen de uitleg die de Rechtbank aan artikel 40 Wet WOZ geeft.
5.8.
De Heffingsambtenaar heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.9.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ moet aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Daarbij geldt dat die gegevens ook betrekking kunnen hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [2]
5.10.
De Rechtbank heeft in rechtsoverweging 12 en 13 op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Het Hof voegt hieraan toe dat voornoemd artikel betrekking heeft op de gegevens die ten grondslag liggen aan de waarde. Het verstrekken van inzicht in het rekenkundige gevolg dat wordt gegeven aan het toekennen van een bepaalde factor is geen gegeven als bedoeld in voormeld artikel. Ook het interpreteren van deze gegevens valt niet onder deze bepaling. Het hoger beroep faalt in zoverre.
Waarde van de woning
5.11.
Ten aanzien van de waarde van de woning heeft de Rechtbank in rechtsoverweging 8 en 9 eveneens op goede gronden een juiste beslissing genomen. De waarde van de woning is niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden ingebracht die een nieuw of ander licht op het geschil werpen. Ook voor het overige faalt het hoger beroep.
Slotsom
5.12.
Dat wat hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier I. Hoogendoorn. De beslissing is op 23 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1493.
2.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156, r.o. 3.2.1 t/m 3.2.4.