In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak, specifiek een etageflat, vastgesteld door de Heffingsambtenaar op € 303.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen. De Rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van het geschil betrof de vraag of de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn informatieverplichting onder artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. De belanghebbende stelde dat niet alle verzochte gegevens waren verstrekt, wat volgens hem in strijd was met de wet. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de stelling van de belanghebbende dat artikel 40 was geschonden, niet werd onderschreven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belang van transparantie in de waardebepaling werd benadrukt, maar ook het feit dat waarderen geen exacte wetenschap is. De belanghebbende had geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om nadere vragen te stellen aan de taxateur, wat voor zijn rekening kwam. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.