ECLI:NL:GHDHA:2024:2367
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over vergoeding immateriële schade bij overschrijding redelijke termijn in WOZ-zaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van immateriële schade in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van een benedenwoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen. De Heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij hij verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de belanghebbende geen recht had op vergoeding van immateriële schade, omdat hij de vordering had overgedragen aan zijn gemachtigde. Het Hof stelde vast dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim één maand had plaatsgevonden en kende een schadevergoeding van € 500 toe aan de belanghebbende. Daarnaast werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten. Het Hof benadrukte dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, wat een kwestie is voor de burgerlijke rechter.