ECLI:NL:GHDHA:2024:2595

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
200.322.730/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige gegevensverwerking door de Politie en de gevolgen voor de appellant in het kader van strafrechtelijke vervolging

In deze zaak vordert de appellant, die in een strafrechtelijke procedure is verwikkeld, verklaringen voor recht dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld door gegevens over hem te verzamelen en te delen met derden. De appellant stelt schade te lijden door deze handelingen, die volgens hem hebben geleid tot een onterechte strafrechtelijke vervolging. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de appellant grotendeels niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat de burgerlijke rechter in dit geval geen taak heeft, gezien de lopende strafzaak. Het hof wijst de overige vorderingen van de appellant af, omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn en de strafrechter de mogelijkheid heeft om de rechtmatigheid van de gegevensverwerking te toetsen. Het hof concludeert dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen en bevestigt de kostenveroordeling van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden tussen de civiele en strafrechtelijke rechter en de noodzaak voor de appellant om zijn klachten in de strafprocedure aan te kaarten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.322.730/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/620143/ HA ZA 21-971
Arrest van 26 november 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
de Politie (eenheid Rotterdam),
gevestigd in Den Haag,
verweerster,
advocaat: mr. E.P. Ceulen, kantoorhoudend in Arnhem.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en de Politie noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
De Politie heeft in het kader van haar taak tot strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gegevens over [appellant] verzameld en deze gedeeld met derden. [appellant] stelt schade te lijden omdat hij daardoor nu ten onrechte strafrechtelijk wordt vervolgd. In deze zaak vordert [appellant] verklaringen voor recht dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld. Voor zijn schade vordert hij verwijzing naar de schadestaatprocedure.
1.2
Het hof oordeelt dat [appellant] in een groot deel van zijn vorderingen niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat in verband met de tegen hem lopende strafzaak voor de burgerlijke rechter (nog) geen taak is weggelegd. De overige vorderingen wijst het hof af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 februari 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Politie, met bijlagen;
  • de akte namens appellant, met een bijlage.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op 9 mei 2019 heeft de Politie een schriftelijke melding binnengekregen van de Stichting Meld Misdaad Anoniem (hierna: de MMA-melding). Die melding had betrekking op [appellant] en zijn broer. Volgens de melder zouden zij zich bezighouden met grootschalige handel in verdovende middelen. Er werd een adres genoemd dat als ‘stashadres’ zou dienen. Op dat adres stond de vader van [appellant] ingeschreven. Ook werd gemeld dat deze woning veelvuldig werd bezocht door beide broers en dat er goederen naar binnen en buiten werden gebracht. De broers zouden bovendien leven in luxe van de drugsgelden, aldus de MMA-melding.
3.2
Naar aanleiding van de MMA-melding heeft de Politie een aantal keer vanaf de openbare weg geobserveerd bij de woningen van de vader en broer van [appellant] . Daarbij werd bedrijvigheid gezien rondom de woningen (naar binnen en buiten dragen van goederen) en werden de broers herkend. Van in elk geval een deel van deze observaties is proces-verbaal opgemaakt.
3.3
Op 6 juli 2019 heeft de Politie de MMA-melding gedeeld binnen ConfisQ. [1] Daarna is informatie verkregen van de Financial Intelligence Unit Nederland (hierna: de FIU). [2]
3.4
Op 26 augustus 2019 is een signaal ingebracht bij het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Rotterdam (RIEC). [3] Dat signaal bestond uit de MMA-melding, observatiegegevens en de verkregen FIU informatie.
3.5
Door de RIEC partners is vervolgens meer informatie verzameld en uitgewisseld. Dit heeft geleid tot een ‘Overdrachtsdossier Casus Venti’ (hierna: het Overdrachtsdossier). Op het voorblad en bovenaan iedere bladzijde van dat Overdrachtsdossier staat in grote letters vermeld: ‘Integraal Afpakteam CONFISQ’.
3.6
Het hiervoor beschreven onderzoek leidde tot de verdenking dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van gelden (en niet tot een verdenking van drugshandel). Hierover liep, althans ten tijde van de memorie van antwoord, een strafrechtelijke procedure.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Politie gedagvaard en – voor zover in hoger beroep van belang – gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Politie onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door:
in strijd te handelen met de Wet politiegegevens (Wpg), het Besluit politiegegevens (Bpg), het Privacyprotocol RIECs-LIEC (hierna: het Privacyprotocol) en het RIEC-Convenant (hierna: het Convenant), waardoor controle achteraf onmogelijk wordt;
in strijd met artikel 13 en artikel 14 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) jo. artikel 26 lid 3 AVG geen informatie aan [appellant] te verstrekken; en
zonder wettelijke grondslag informatie in te brengen bij en te verstrekken aan ConfisQ, de FIU en RIEC-partners, waarbij tevens instemming ex artikel 9 lid 3 en artikel 10 lid 5 Wpg van de officier van justitie heeft ontbroken;
met verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure en veroordeling van de Politie in de kosten van het geding.
4.2
Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat de Politie hem op de voet van artikel 843a Rv (kort gezegd) de gegevens verstrekt die de Politie over hem met haar samenwerkingspartners heeft gedeeld en de gegevens die door de samenwerkingspartners over hem zijn vastgelegd in hun informatiesystemen.
4.3
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn 843a Rv-vordering en voor het overige zijn vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen. Hij heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet-ontvankelijk is in zijn 843a Rv-vordering en in hoger beroep ook geen nieuwe 843a RV-vordering ingesteld. [appellant] heeft wel grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de gegevensverwerking en -verstrekking door de Politie niet onrechtmatig is geweest tegenover hem. [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en opnieuw recht doende, zakelijk weergegeven:
Primair:I. voor recht verklaart dat de Politie onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in strijd te handelen met de bepalingen uit het EVRM, het Wetboek van Strafvordering, de Wpg, het Bpg, het Privacyprotocol RIECs-LIEC en het RIEC-convenant, waardoor controle achteraf onmogelijk wordt, waarbij de Politie tevens op basis van artikel 13 en 14 AVG jo 26 lid 3 AVG nalaat informatie te verstrekken aan [appellant] waartoe de Politie verplicht is;
II. voor recht verklaart dat de Politie onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat door de Politie zonder wettelijke grondslag informatie is ingebracht en verstrekt aan ConfisQ, FIU, FINANCIAL INTELLIGENCE CENTER (FIC Rotterdam), VAR (VeiligheidsAlliantie regio Rotterdam) en RIEC-partners (gemeente Rotterdam, provincie Zuid-Holland, Openbaar Ministerie, Politie, Belastingdienst, Belastingdienst/Toeslagen, Douane, Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD), Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), Koninklijke Marechaussee, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij tevens instemming ex artt. 9 lid 3 en 10 lid 5 Wpg van de officier van justitie ontbrak;
Subsidiair:III. voor recht verklaart dat de Politie onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld;
In alle gevallen:IV. de Politie veroordeelt tot het vergoeden van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van de Politie in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
[appellant] maakt de Politie, samengevat en sterk verkort weergegeven, drie verwijten [4] :
a. de Politie heeft op onrechtmatige wijze persoonsgegevens van [appellant] verwerkt;
de Politie heeft [appellant] onvoldoende informatie verstrekt over de (wijze van) verwerking van zijn persoonsgegevens door de Politie en de (wijze van) verstrekking daarvan aan derden;
de Politie heeft ten onrechte persoonsgegevens van [appellant] verstrekt aan derden.
6.2
Tegen [appellant] is een strafrechtelijke procedure aanhangig. Ten tijde van dit arrest is de afloop daarvan nog niet bekend. Alvorens de (met de strafzaak samenhangende) verwijten van [appellant] inhoudelijk te beoordelen, moet het hof met het oog op de wettelijke verdeling van rechterlijke bevoegdheid ambtshalve onderzoeken of in deze zaak wel een taak voor de civiele rechter is weggelegd. [5] Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid stelt het hof het volgende voorop.
6.3
Op grond van artikel 112 lid 1 Grondwet is de burgerlijke rechter bevoegd om van alle schuldvorderingen kennis te nemen. Wanneer een andere rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, doet dit op zichzelf niet af aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter. Wel dient de eiser door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard wanneer de rechtsgang bij die andere rechter ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt. De aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft bovendien geen betrekking op voorzieningen die partijen uitsluitend verlangen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter. [6]
6.4
Het hof zal hierna per verwijt onderzoeken of de civiele rechter een taak heeft bij de beoordeling daarvan.
6.5
Ad a) en c):[appellant] verwijt de Politie in de kern dat zij fouten heeft gemaakt bij het voorbereidend onderzoek. De politie had de zaak volgens [appellant] als afgedaan moeten beschouwen toen zij naar aanleiding van de MMA-melding op drie verschillende adressen had gepost, en daaruit een ander beeld naar voren kwam dan uit de MMA-melding en de observaties ook verder geen verdenking opleverden. In plaats daarvan heeft de Politie – aldus nog steeds [appellant] – [appellant] eerst mogelijk stelselmatig geobserveerd en vervolgens zonder toereikende grondslag een signaal gedeeld met ConfisQ, de FIU en het RIEC wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat het Overdrachtsdossier is opgesteld. De informatie uit dat dossier heeft (mede) aan de basis gelegen van de beslissing om [appellant] strafrechtelijk te vervolgen. [appellant] stelt dat die vervolging niet zou hebben plaatsgevonden als de Politie zijn persoonsgegevens niet (verder) had verwerkt en aan derden had verstrekt en vordert een verklaring voor recht dat de Politie onrechtmatig heeft gehandeld en verwijzing naar de schadestaatprocedure in verband met de materiële- en immateriële schade die hij lijdt als gevolg van die vervolging.
6.6
De door [appellant] gestelde gebreken met betrekking tot de verwerking en verstrekking van zijn persoonsgegevens in het vooronderzoek, kunnen op grond van artikel 359a Sv door de strafrechter worden onderzocht en gesanctioneerd in de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure. [7] Als de strafrechter tot het oordeel zou komen dat de Politie de persoonsgegevens van [appellant] inderdaad op onrechtmatige wijze heeft verwerkt of verstrekt, kan hij de hoogte van de straf verlagen, bepalen dat de resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs of het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren. Daarmee zijn de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht en de door hem gestelde immateriële schade als gevolg van het feit dat hij strafrechtelijk is vervolgd adequaat geadresseerd. De klachten van [appellant] kunnen immers geheel in de (met voldoende waarborgen omklede) strafrechtelijke procedure aan de orde worden gesteld. [appellant] is dus in zoverre niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
6.7
Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat hij door deze verwijten daarnaast nog andere immateriële schade heeft geleden, heeft hij die stelling onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl hij daar wel toe gehouden was. [8] Het enkele feit dat de Politie inbreuk zou hebben gemaakt op de door de Wpg beschermde rechten van [appellant] , volstaat niet voor de toekenning van immateriële schadevergoeding. [9] Het hof gaat daarom aan deze (mogelijke) stelling van [appellant] voorbij.
6.8
[appellant] stelt dat hij naast immateriële schade ook materiële schade heeft geleden als gevolg van de strafrechtelijke vervolging. Die schade is het gevolg van conservatoire beslagen op zijn goederen, meer in het bijzonder bitcoins, bestaande uit rendementsverlies (door [appellant] aangeduid als speculatieschade), en door het feit dat hij en zijn kinderen geen bankrekening meer kunnen openen. [10] Van deze schade kan [appellant] vergoeding vorderen als zou komen vast te staan dat van de aanvang af een rechtvaardiging voor het optreden van de Politie heeft ontbroken doordat dit optreden in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, zoals [appellant] in deze procedure heeft gesteld. [11] Aangezien de strafrechtelijke procedure tegen [appellant] , voor zover het hof bekend, nog loopt en er dus nog geen in kracht van gewijsde gegane beslissing van de strafrechter is over de rechtmatigheid van het handelen van de Politie, kan het hof op dit moment niet beoordelen of [appellant] op deze grond een vordering op de Politie heeft. De gevorderde verklaring voor recht en de verwijzing naar de schadestaatprocedure zijn in zoverre prematuur en moeten om die reden worden afgewezen.
6.9
Ad b)[appellant] klaagt in de memorie van grieven dat het hem door het ontbreken van informatie onmogelijk wordt gemaakt om te controleren of de Politie en het RIEC volgens de voorschriften hebben gehandeld, onder meer doordat er geen
paper trailbeschikbaar is. [12] Het belang van [appellant] bij de beoordeling van die klacht is er klaarblijkelijk in gelegen dat hij in de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure kan controleren of de betrokken instanties zich aan de voorschriften hebben gehouden. De rechtsbescherming door de burgerlijke rechter heeft echter geen betrekking op vorderingen die partijen uitsluitend instellen met het oog op de procesvoering in de rechtsgang bij een andere rechter. [13] Ook in zoverre is [appellant] dus niet-ontvankelijk in zijn vorderingen.
6.1
Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. Anders dan [appellant] stelt is niet de AVG maar de Wpg in zijn geval van toepassing. [14] Artikel 25 Wpg kent [appellant] het recht toe om schriftelijk te verzoeken om inzage in de door de Politie van hem verwerkte persoonsgegevens. [appellant] kan een dergelijk verzoek nog steeds doen. Indien [appellant] het niet eens is met de beslissing van de Politie op dit verzoek, staat hem daartegen langs de weg van artikel 29 tot en met 31 b Wpg de mogelijkheid open zich te wenden tot de bestuursrechter. Die rechtsgang biedt [appellant] voldoende rechtsbescherming, zodat [appellant] ook om die reden op dit punt niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen.
6.11
Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn in nummer 6.6, 6.9 en 6.10 beoordeelde vorderingen. De in nummer 6.7 en 6.8 beoordeelde vorderingen moeten worden afgewezen. Op het voorgaande stuit(en) de (verdere) behandeling van de) grieven af. [appellant] heeft ten slotte geen stellingen ingenomen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van [appellant] .
6.12
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 1214,- (1 punt × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.175,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022 uitsluitend voor zover [appellant] daarin ontvankelijk is verklaard in de in nummer 6.6, 6.9 en 6.10 beoordeelde vorderingen;

en in zoverre opnieuw recht doende:

  • verklaart [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Politie begroot op € 2.175,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
  • verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, A.E.A.M. van Waesberghe en R.M. Hermans, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het Integraal Afpakteam ConfisQ is een samenwerkingsverband tussen politie, Belastingdienst, de FIOD, de gemeente Rotterdam, het Openbaar Ministerie en het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en richt zich op het afpakken van crimineel en onverklaarbaar vermogen.
2.De FIU is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als de autoriteit waar ongebruikelijke transacties gemeld dienen te worden door diverse meldingsplichtige instellingen. Ongebruikelijke transacties die door de FIU verdacht zijn verklaard worden ter beschikking gesteld aan de opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten. De FIU kan daarnaast eigen onderzoeken doen.
3.Een RIEC vormt een publiekrechtelijk samenwerkingsverband dat is gericht op het ondersteunen en faciliteren van de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit. Aan een RIEC wordt deelgenomen door verschillende bestuursorganen, zoals gemeenten, de provincie, de politie, het openbaar ministerie, de Belastingdienst, de FIOD, de Inspectie SZW en de Kmar.
4.Vgl. de in nummer 4.1 weergegeven vorderingen in eerste aanleg.
5.Vgl. HR 1 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1560.
6.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806, NJ 2019/413.
7.Zie bijvoorbeeld HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8889.
8.Vgl. HvJ EU 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370 (Österreichische Post) r.o. 50.
9.Vgl. HvJ EU 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370 (Österreichische Post) r.o. 42.
10.Zie dagvaarding nr. 56, proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg p. 4 en memorie van grieven nr. 53.
11.HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956, NJ 2007/432; HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526, NJ 2021/36.
12.Memorie van grieven nr. 38-42.
13.Vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1806, NJ 2019/413.
14.Artikel 2 lid 2 sub d AVG bepaalt immers dat de AVG niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.