ECLI:NL:GHDHA:2024:264

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
BK-23/359 tot en met BK-23/361
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en onderzoeksplicht bij aanvraag parkeervergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 maart 2023, waarin drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting zijn opgelegd door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. De naheffingsaanslagen van elk € 63,25 zijn opgelegd omdat de auto van belanghebbende op drie verschillende data zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd in een zone waar dat verplicht was. Belanghebbende had een bewonersvergunning voor een andere zone, maar deze was niet geldig voor de parkeerlocaties waar de auto was geparkeerd. De Rechtbank verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de onderzoeksplicht voor parkeerders zich ook uitstrekt tot de aanvraag van een parkeervergunning. Belanghebbende had zich moeten vergewissen van het parkeerbeleid en de indeling van de zones in de gemeente Rijswijk voordat hij de vergunning aanvroeg. Het Hof stelt vast dat belanghebbende de vergunning voor een onjuist adres heeft aangevraagd, wat resulteerde in een vergunning die niet geldig was voor de zone waarin hij parkeerde. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-23/359 tot en met BK-23/361

Uitspraak van 20 februari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 maart 2023, nummers SGR 22/506, SGR 22/507 en SGR 22/509.

Procesverloop

1.1.
Aan [A B.V.] (de BV) zijn door de Heffingsambtenaar drie naheffingsaanslagen opgelegd van € 63,25, bestaande uit € 2,25 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten voor het opleggen van iedere naheffingsaanslag.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. De bezwaren zijn door de Heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van eenmaal € 50. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 januari 2024, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 2 september 2021 om 16.12 uur, 28 september 2021 om 9.37 uur en 7 oktober 2021 om 16.37 uur stond de auto van de BV van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan respectievelijk het [straat 1] , de [straat 2] en de [straat 3] te [woonplaats] . Deze locaties zijn door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk aangewezen als plaatsen waar op die data en tijdstippen slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting. Deze locaties zijn gelegen in vergunningszone 1. Belanghebbende was de parkeerder.
2.2.
Tijdens controles op vorengenoemde data en tijdstippen is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder een voor de hiervoor vermelde locaties geldige parkeervergunning stond geparkeerd. Naar aanleiding hiervan zijn naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Rijswijk opgelegd ten bedrage van elk € 63,25, bestaande uit € 2,25 aan parkeerbelasting en € 61 voor de kosten van elke naheffing (de naheffingsaanslagen).
2.3.
Belanghebbende beschikte over een bewonersvergunning voor vergunningszone 2. In zijn vergunningsaanvraag heeft belanghebbende het adres [adres 1] vermeld. Het woonadres van belanghebbende is echter [adres 2] . Dit adres is gelegen in zone 1, waarvoor een aanvraag van een parkeervergunning niet mogelijk is, omdat voor dat adres geldt dat parkeren op eigen terrein dient te worden opgevangen. De bewonersvergunning voor vergunningszone 2 is per 11 oktober 2021 ingetrokken omdat deze vergunningszone niet geldt voor het woonadres van belanghebbende.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Beoordeling van het geschil
Ontvangst verweerschrift
6. Eiser heeft ter zitting gesteld dat het verweerschrift pas 30 november 2022 aan hem is doorgestuurd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft voor de zitting telefonisch contact gehad met verweerder omdat het verweerschrift in het dossier ontbrak. Daarop heeft verweerder aangegeven het verweerschrift wel aan de rechtbank verzonden te hebben. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder het verweerschrift toen nogmaals opgestuurd. Het verweerschrift is op 30 november 2022 aan eiser doorgestuurd. De vraag of eiser het verweerschrift in een eerder stadium (eind mei/begin juni 2022) heeft ontvangen en of hij terecht er van uitging dat hij geen adreswijziging aan de rechtbank behoefde door te geven, zijn in dit kader niet relevant, omdat vaststaat dat eiser op 1 december 2022 het verweerschrift heeft ontvangen en het ter beoordeling van de rechtbank staat of dit stuk in het onderzoek wordt betrokken. De rechtbank is van oordeel dat eiser tijdig van het niet erg omvangrijke stuk kennis heeft kunnen nemen en niet in zijn procesbelang is geschaad.
De naheffingsaanslag
7. Van parkeren met een bewonersvergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de bewonersvergunning is verleend. Indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, is geen sprake van parkeren met die vergunning.1 Uit de vergunningsvoorwaarden blijkt dat de bewonersvergunning van eiser alleen geldig is voor het daartoe aangewezen vergunningsgebied. Voorts is in de voorwaarden vermeld dat parkeren in strijd hiermee wordt gezien als parkeren zonder vergunning.
8. De rechtbank stelt voorop dat op een parkeerder een zogenoemde onderzoeksplicht rust. Dat betekent dat hij zich moet inspannen om uit te vinden welke regels gelden op de plaats waar hij wil parkeren. Daartegenover geldt voor verweerder de verplichting om de voorwaarden waaronder de parkeervergunning wordt verleend voldoende duidelijk aan te geven. De rechtbank stelt vast dat eiser gebruik heeft gemaakt van een bewonersvergunning die geldig was voor het vergunningsgebied [gebied] , aangeduid met zonecode 2. In de door verweerder overgelegde vergunningverlening zijn de vergunningsvoorwaarden opgenomen. Tevens wordt in de vergunning voor het van toepassing zijnde vergunningsgebied verwezen naar de website van verweerder. Op de website van verweerder is met plattegronden duidelijk aangegeven welke straten tot het vergunningsgebied behoren. Daarmee is volgens de rechtbank aan het kenbaarheidsvereiste voldaan. Voor zover eiser stelt dat hij het besluit toewijzing parkeervergunning van 30 juli 2021 niet heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser zonder informatie inzake de locatie waar zijn vergunning geldig was, zijn auto heeft geparkeerd leidt tot de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dat voor de straten [straat 3] en [straat 1] eenzelfde zonecode voor het voldoen van de parkeerbelasting wordt gebruikt, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat in onderhavige zaak immers om parkeren met een parkeervergunning. De naheffingsaanslagen zijn dan ook terecht aan eiser opgelegd.
9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niet af. De omstandigheid dat eiser een bewonersvergunning heeft gekregen die door het invoeren van een onvolledig adres niet geldig is in zijn straat, komt voor rekening en risico van eiser. Eiser is verantwoordelijk voor het invoeren van de juiste gegevens bij zijn aanvraag voor de parkeervergunning. Tevens kan de stelling van eiser dat hij direct nadat hij op de hoogte was van de intrekking van zijn vergunning de parkeerbelasting heeft voldaan, geen stand houden. De naheffingsaanslag van 2 september 2021 is gedagtekend 14 september 2021. Het is aannemelijk dat eiser deze naheffingsaanslag reeds voor het parkeren op 28 september 2021 heeft ontvangen. Eiser had op dat moment dan ook op de hoogte moeten en kunnen zijn dat hij had geparkeerd in een ander gebied dan het gebied waarvoor zijn vergunning geldig was.
10. Eiser voert aan dat hij geen onwil had om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Opzet of schuld spelen bij parkeerbelastingen geen rol. Het betreft namelijk geen boete, maar naheffing van de objectief verschuldigde parkeerbelasting en het in rekening brengen van de daarbij gemaakte kosten. Dit vormt voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om de naheffingsaanslagen te vernietigen.
11. Voor zover eiser heeft gesteld dat sprake is van gewekt vertrouwen omdat verweerder nooit eerder een naheffingsaanslag heeft opgelegd, kan de rechtbank eiser niet volgen. Aan deze omstandigheid kan niet zonder meer een in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend. Daarvoor moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden op grond waarvan bij eiser de indruk is gewekt dat het niet eerder opleggen van een naheffingsaanslag het gevolg is van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Aangezien de kwestie of de parkeervergunning in de betreffende straten nooit eerder aan de orde is gesteld en verweerder zich hier nooit eerder over heeft uitgelaten, kan eiser aan het niet eerder opleggen van naheffingsaanslagen geen vertrouwen ontlenen.
12. Ook is de rechtbank niet gebleken van schending van het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel. Het feit dat verweerder per abuis bij één van de naheffingsaanslagen in de uitspraak op bezwaar een verkeerde straat heeft genoemd, doet aan het voorgaande niet af. Door het benoemen van de verkeerde locatie in de uitspraak op bezwaar is eiser niet benadeeld.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
1. Vgl. Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen, en tot vergoeding van de proceskosten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht en op goede gronden beslist dat de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond zijn. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een nieuw of ander licht op de zaken werpen. Het Hof voegt daaraan het volgende toe.
5.2.1
Het Hof stelt voorop dat de onderzoeksplicht, die geldt voor parkeerders, zich ook uitstrekt tot de aanvraag van een parkeervergunning. Het had op de weg van belanghebbende gelegen zich eerst goed te vergewissen van het parkeerbeleid en de indeling van de zones/vergunningsgebieden in de gemeente Rijswijk alvorens hij de vergunning aanvroeg.
5.2.2.
Belanghebbende heeft via de website van de gemeente Rijswijk een parkeervergunning aangevraagd. Hij heeft die vergunning echter niet voor het adres [adres 2] aangevraagd, maar voor het adres [adres 1] , omdat het niet mogelijk was [adres 2] in te voeren in de aanvraagmodule op de website. Hoewel dit gelet op zijn onderzoeksplicht op zijn weg had gelegen, heeft belanghebbende vervolgens nagelaten contact op te nemen met de gemeente met de vraag waarom het niet mogelijk was een vergunning aan te vragen voor het adres met huisnummer [adres 2] .
5.2.3.
Belanghebbende heeft door zo te handelen een vergunning gekregen die geldig was voor zone 2 “ [gebied] ”. Het Hof acht ook aannemelijk dat belanghebbende dit tijdens het proces van de aanvraag op zijn beeldscherm te zien kreeg.
5.2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de onderhavige naheffingsaanslagen, die alle drie betrekking hebben op parkeren in zone 1, terecht opgelegd. Aan dit oordeel doet niet af dat de gemeente ten onrechte een vergunning voor zone 2 heeft verstrekt. Het had belanghebbende, gelet op de ter plaatse met bebording aangeduide zonecode […] , immers duidelijk moeten zijn dat hij zijn auto parkeerde in zone 1.
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 20 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.