In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [Z] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 6 juni 2023, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2021. Het hogerberoepschrift voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat het geen gronden van het hoger beroep bevatte. Belanghebbende is op 19 juli 2023 door de gemachtigde, de heer mr. A. Bakker, gewezen op dit verzuim en uitgenodigd om dit uiterlijk op 16 augustus 2023 te herstellen. Echter, belanghebbende heeft hieraan geen gevolg gegeven.
Het Hof heeft geoordeeld dat, aangezien het hogerberoepschrift niet aan de eisen van de wet voldoet en belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:5, 6:6, 6:24, 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift van de uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Zowel de belanghebbende als het bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift indienen bij het gerechtshof.