In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende [Z] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2023, nr. ROT 22/5795. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2022. Het hogerberoepschrift van belanghebbende voldeed niet aan de wettelijke eisen, aangezien het geen gronden van het hoger beroep bevatte. Belanghebbende is op 23 november 2023 door de gemachtigde, de heer mr. A. Bakker, gewezen op dit verzuim en uitgenodigd om dit uiterlijk op 21 december 2023 te herstellen. Echter, belanghebbende heeft hieraan geen gevolg gegeven. Het Hof oordeelt dat, gezien het ontbreken van de gronden en het niet herstellen van het verzuim binnen de gestelde termijn, belanghebbende niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:5, 6:6, 6:24, 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en een afschrift is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Belanghebbende en het bevoegde bestuursorgaan hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift in te dienen bij het gerechtshof.