ECLI:NL:GHDHA:2025:107
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WOZ-waarde van een winkelpand en vergoeding van immateriële schade
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de WOZ-waarde van een winkelpand. De Heffingsambtenaar had de waarde van het pand vastgesteld op € 259.000, wat door belanghebbende werd betwist. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de gemachtigde van belanghebbende zijn grieven pas ter zitting concretiseerde, wat het Hof in strijd met de goede procesorde achtte. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren. Daarnaast werd het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.