ECLI:NL:GHDHA:2025:115

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
200.330.729/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en zorgplicht van de verzekeraar bij aansprakelijkheidsverzekering bedrijven

In deze zaak vordert [appellant], een vennootschap onder firma, uitkering onder zijn aansprakelijkheidsverzekering (AVB) bij Nationale-Nederlanden. De rechtbank had eerder de vordering afgewezen, omdat de werkzaamheden die tot schade bij derden hebben geleid, niet onder de dekking van de verzekering vielen. In hoger beroep is de vraag of Nationale-Nederlanden haar zorgplicht heeft geschonden bij de totstandkoming van de AVB. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van schending van de zorgplicht die zou leiden tot dekking onder de polis of aansprakelijkheid van Nationale-Nederlanden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 20 juli 2023, waarbij [appellant] in beroep ging tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2025 zijn de advocaten van beide partijen verschenen. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. [appellant] had eerder een aantal verzekeringen afgesloten bij Nationale-Nederlanden, waaronder de AVB, en stelde dat de schade die was ontstaan tijdens graaf- en sloopwerkzaamheden onder de dekking viel. Het hof concludeert echter dat de werkzaamheden niet onder de verzekerde hoedanigheid van timmerbedrijf vallen, en dat Nationale-Nederlanden niet aansprakelijk is voor de schade.

Het hof wijst de grieven van [appellant] af en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De proceskosten worden aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 13.011,-, en [appellant] wordt veroordeeld in deze kosten. Het arrest is gewezen op 11 februari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.330.729/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/631973 / HA ZA 22/563
Arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
[naam] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
appellant,
advocaat: mr. R.A. van Seumeren, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd in Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Hussein, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] (mannelijk enkelvoud) en Nationale-Nederlanden.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] vordert uitkering onder zijn aansprakelijkheidsverzekering (hierna: AVB) bij Nationale-Nederlanden, in hoger beroep vordert hij subsidiair schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat slechts werkzaamheden als timmerbedrijf onder de verzekering zijn gedekt en niet de graaf-, sloop- en bemalingswerkzaamheden die tot schade bij derden hebben geleid.
1.2
In hoger beroep gaat het alleen nog om de vraag of Nationale-Nederlanden haar zorgplicht heeft geschonden bij de totstandkoming van de AVB. Het hof oordeelt dat hiervan niet in die mate sprake is dat dit tot dekking onder de polis dan wel tot aansprakelijkheid van Nationale-Nederlanden leidt. Daarom bekrachtigt het hof het vonnis.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2023;
  • de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis van [appellant];
  • de memorie van antwoord van Nationale-Nederlanden.
2.2
Op 21 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten zijn daarbij verschenen, aan de kant van Nationale-Nederlanden met een schade-jurist. De zaak is ter zitting mondeling toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die de advocaten hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] heeft als vennoten de heer [appellant] en de heer [vennoot]. [appellant] houdt zich voornamelijk bezig met de verbouw van woningen.
3.2
[appellant] heeft in augustus 2013 een aantal verzekeringen bij Nationale Nederlanden afgesloten onder de naam ‘Zekerheidspakket Bouw’ (hierna: het Zekerheidspakket). De vennoot de heer [vennoot] heeft de verzekeringen zelf online aangevraagd. Hiertoe heeft hij op 1 augustus 2013 een aanvraagformulier ingevuld, waarbij hij bij de optie beroep/ bedrijf/activiteiten heeft aangevinkt ‘Timmerbedrijf’. Hierna is dit veld automatisch aangevuld met ‘Bouwen/onderhouden van houten vloeren, wanden, plafonds, trappen, dakconstructies, kozijnen, deuren en/of ramen’.
3.3
Het Zekerheidspakket bestaat uit (i) Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven, (ii) Constructieverzekering voor bouwwerken (hierna: CAR-verzekering), (iii) Eigen vervoerverzekering, (iv) Inventaris-/Goederen-/Huurdersbelangverzekering en (v) Rechtsbijstandsverzekering Bedrijven.
3.4
Op het polisblad van het Zekerheidspakket is overeenkomstig de aangevinkte optie als Beroep/bedrijf/activiteiten vermeld ‘Timmerbedrijf’, met daaraan toegevoegd de automatisch gegenereerde omschrijving ‘Bouwen/onderhouden van houten vloeren, wanden, plafonds, trappen, dakconstructies, kozijnen, deuren en/of ramen’. In artikel 1.1.1 onder b. van de polisvoorwaarden Zekerheidspakket Bouw is vermeld dat elke verzekering uit een of meer verschillende dekkingen bestaat. In de polis zijn per verzekering aparte polisvoorwaarden opgenomen. De AVB-voorwaarden zijn vermeld op de bladzijden 15 tot en met 23, met in artikel 2.1 als dekking AVB ‘de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor een gedraging van de verzekerde in de uitoefening van het beroep, het bedrijf of de activiteit (…)’.
3.5
[appellant] heeft van eind 2014 tot en met september 2015 werkzaamheden verricht aan een woning aan de Amsterdamseweg 224 in Amstelveen. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit graaf- en sloopwerkzaamheden ten behoeve van de kelder en het bemalen en wegvoeren van grondwater.
3.6
De eigenaar van de woning ernaast met nummer 226 (hierna ook: de buurwoning) heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor schade die bij de uitvoering van de in overweging 3.5 genoemde werkzaamheden is ontstaan.
3.7
[appellant] heeft op 27 maart 2017 onder zijn AVB hiervoor een schademelding gedaan bij Nationale-Nederlanden. Op 29 mei 2017 heeft Nationale-Nederlanden laten weten dat zij deze melding niet verder in behandeling zal nemen, onder meer omdat de werkzaamheden die tot de schade hebben geleid niet onder de dekking van de AVB-verzekering vallen.
3.8
De rechtbank Amsterdam heeft [appellant] bij vonnis van 17 maart 2021 veroordeeld tot betaling aan de eigenaar van de buurwoning van een schadevergoeding van € 84.392,26, te vermeerderen met kosten en wettelijke rente. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit vonnis bij arrest van 31 januari 2023 bekrachtigd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Nationale-Nederlanden gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en gevorderd om Nationale-Nederlanden te veroordelen tot betaling van € 102.100,55, met rente en kosten. Later heeft zij haar vordering in hoofdsom vermeerderd tot een bedrag van € 112.805,23. Zij heeft daartoe gesteld dat Nationale-Nederlanden dekking voor voormelde schade moet verlenen onder zijn AVB.
4.2
De rechtbank heeft deze vordering bij het thans bestreden vonnis afgewezen, kort samengevat omdat de schadeveroorzakende werkzaamheden niet zijn gedekt onder de AVB-verzekering. De rechtbank heeft dit, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt toegelicht:
[appellant] is blijkens het arrest van het gerechtshof Amsterdam aansprakelijk voor de schade aan de buurwoning.
Uit het polisblad van de AVB volgt dat [appellant] is verzekerd in de hoedanigheid van timmerbedrijf, met als omschreven activiteiten het bouwen en onderhouden van houten vloeren, wanden, plafonds, trappen, dakconstructies, kozijnen deuren en/of ramen. In de dagvaarding omschrijft [appellant] zichzelf niet als timmerbedrijf, maar als aannemer. Op zitting is door Nationale-Nederlanden gesteld dat [appellant] in het aanvraagformulier ook voor die hoedanigheid had kunnen kiezen. Dat is vervolgens onvoldoende gemotiveerd weersproken. [appellant] heeft toegelicht dat haar keuze voor de hoedanigheid van timmerbedrijf een bewuste keuze is geweest, omdat zij toen veel timmerwerk verrichtte.
Op zitting heeft [appellant] nog het standpunt ingenomen dat Nationale-Nederlanden
haar zorgplicht heeft geschonden door niet na te gaan of de gekozen hoedanigheid ook alle werkzaamheden die [appellant] verrichtte omvatte. Daaraan gaat de rechtbank voorbij, nu onduidelijk is welke gevolgen [appellant] hieraan wil verbinden. Hij vordert nakoming van de verzekeringsovereenkomst, geen schadevergoeding.
Vervolgens ligt de vraag voor of de werkzaamheden die hebben geleid tot de schade vallen onder de verzekerde hoedanigheid van timmerbedrijf met de daarbij omschreven werkzaamheden. Dat is niet het geval. Het gaat hier om graaf- en sloopwerkzaamheden ter uitbouw van een inpandige kelder. Die werkzaamheden staan niet opgenomen onder de op het polisblad vermelde omschrijving. Zij kunnen ook niet worden gezien als werkzaamheden die naar verkeersopvattingen worden uitgevoerd door een timmerbedrijf. Dergelijke graaf- en sloopwerkzaamheden zijn van een verdergaand en ingrijpender karakter dan timmerwerkzaamheden en daaraan zijn ook andere risico's verbonden.
De werkzaamheden die door [appellant] zijn uitgevoerd en hebben geleid tot schade vallen niet onder de dekking van de AVB zoals tussen partijen overeengekomen. [appellant] stelt nog dat hij aan verklaringen en gedragingen van Nationale-Nederlanden
gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat deze werkzaamheden wel onder de dekking vallen. Hij wijst erop dat de CAR-verzekering in het zekerheidspakket wel dekking verleent voor dit soort werkzaamheden en stelt dat Nationale-Nederlanden eerder voor een soortgelijke schade een uitkering heeft gedaan. Inderdaad is de dekking onder de CAR-verzekering ruimer. Daaraan mocht [appellant] evenwel niet redelijkerwijs het vertrouwen ontlenen dat ook de dekking onder de AVB ruimer was dan uit de polisvoorwaarden en het polisblad volgt. Het gaat om twee verschillende verzekeringsproducten met eigen algemene voorwaarden en een eigen omschrijving van de omvang van de dekking. Daarop wordt in de polisvoorwaarden Zekerheidspakket ook gewezen. De eerder ontvangen uitkering (wegens schade aan een vloer bij het renoveren van een houten trap) viel wel onder de verzekerde hoedanigheid van timmerbedrijf.

5.Vorderingen in hoger beroep, grieven en verweer

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen. Hij heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en zijn eis gewijzigd. Hij vordert primair vernietiging van het vonnis en alsnog toewijzing van zijn vordering, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van beide instanties. [appellant] vordert subsidiair schadevergoeding wegens het schenden van de zorgplicht door Nationale-Nederlanden gelijk aan de schade die hij de eigenaar van de buurwoning heeft vergoed.
5.2
Met
grief 1klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn klacht over schending van de zorgplicht door Nationale-Nederlanden. [appellant] stelt dat Nationale-Nederlanden had moeten nagaan of de gekozen hoedanigheid (Timmerbedrijf) ook alle werkzaamheden die [appellant] verrichtte omvatte.
5.3
Volgens [appellant] moet een verzekeraar daarnaast ook regelmatig nagaan of de verzekerde activiteiten nog wel passen bij de bedrijfsvoering van de verzekerde.
5.4
[appellant] beroept zich voor dit alles op de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW en artikel 6:248 lid 1 BW. Deze zorgplicht is, aldus nog steeds [appellant], ook verankerd in de Gedragscode Verzekeraars 2002. Als hij wél zou zijn geïnformeerd over de beperking van de dekking Timmerbedrijf, zou hij een ruimere dekking hebben genomen. [appellant] koppelt hieraan zijn subsidiaire vordering tot schadevergoeding.
5.5
Grief 2bevat als klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [appellant] de stelling ter zitting van Nationale-Nederlanden, inhoudende dat bij de aanvraag van de verzekering ook de optie ‘aannemingsbedrijf’ voorhanden was, onvoldoende heeft bestreden. Volgens [appellant] was deze optie er niet, althans heeft hij deze optie niet gezien.
5.6
Grief 3gaat over de CAR-verzekering in het Zekerheidspakket die volgens [appellant] wel dekking verleent voor dit soort (graaf- sloop- en bemalings)werkzaamheden. Hij verwijst daartoe naar het polisblad (“
Voor schade door het constructief aanpassen van dragende constructies, het in de bodem brengen of verwijderen van (damwand)constructies, paalfunderingswerkzaamheden en bron- en/of spannings- en/of retourbemaling geldt een eigen risico van € 1.000,- per gebeurtenis”). Nationale-Nederlanden dekt deze activiteiten wél onder de CAR-verzekering. Daarmee geeft Nationale-Nederlanden te kennen dat deze tot de werkzaamheden van [appellant] behoren. Daarom mocht [appellant] erop vertrouwen dat ook deze graafwerkzaamheden en degelijke onder zijn AVB vallen. Nationale-Nederlanden had moeten waarschuwen dat dit niet zo was.
5.7
Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

6.Beoordeling in hoger beroep

Grief 3

6.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadeveroorzakende werkzaamheden niet vallen onder de hoedanigheid ‘Timmerbedrijf’ en dat er daarom geen dekking is onder de AVB. [appellant] heeft over dit oordeel niet geklaagd. Dit staat dus tussen partijen vast.
6.2
[appellant] heeft wél gesteld dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de betreffende werkzaamheden onder zijn AVB waren gedekt. [appellant] verwijst hiervoor naar de CAR-verzekering in het Zekerheidspakket, die wél dekking verleent voor graafwerkzaamheden. Het hof verwerpt deze stelling. [appellant] miskent hiermee (i) dat het gaat om twee afzonderlijke verzekeringen met aparte voorwaarden, zoals ook duidelijk uit de polis blijkt; (ii) dat het bovendien om verschillende type verzekeringen gaat met een andere dekking. Verder wijst het hof naar overweging 4.9 in het bestreden vonnis waar het hof het mee eens is.
6.3
[appellant] heeft ook nog gesteld dat Nationale-Nederlanden expliciet voor dit verschil in dekking had moeten waarschuwen. Het hof verwerpt ook deze stelling. Het hof ziet onvoldoende grond om in dit geval een waarschuwingsplicht van Nationale-Nederlanden aan te nemen. Indien ondanks alles bij [appellant] sprake is geweest van onduidelijkheid, had het op zijn weg gelegen om hierover navraag te doen bij Nationale-Nederlanden of elders. Grief 3 faalt.
Grief 2
6.4
Grief 2 faalt ook. Nationale-Nederlanden heeft de klacht van [appellant] betwist dat bij de aanvraag voor de verzekering de mogelijkheid om ‘aannemingsbedrijf’’ in te vullen ontbrak. Ter zitting heeft Nationale-Nederlanden haar betwisting nader toegelicht. [appellant] heeft hier in feite slechts tegenover gesteld dat hij deze mogelijkheid niet heeft gezien. Dit is onvoldoende. De omstandigheid dat [appellant] deze optie naar zijn zeggen niet heeft gezien, betekent niet dat deze er niet was. Niet aannemelijk is bovendien dat
Nationale-Nederlanden bij haar online pakket bedrijfsverzekeringen niet de mogelijkheid zou bieden om het gangbare aannemingsbedrijf tegen aansprakelijkheid te verzekeren.
6.5
Hier komt nog het volgende bij. [appellant], op wie als eisende partij de bewijslast rust, heeft geen specifiek bewijs ter zake aangeboden. Voor een ambtshalve bewijsopdracht ziet het hof in dit geval geen grond.
Grief 1
6.6
[appellant] heeft tevens een beroep gedaan op de precontractuele zorgplicht van
Nationale-Nederlanden als verzekeraar jegens een aspirant-verzekerde bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst. Volgens [appellant] heeft Nationale-Nederlanden haar zorgplicht geschonden door bij aanvang van de verzekering (en ook later nog) niet na te gaan of de gekozen hoedanigheid van Timmerbedrijf alle werkzaamheden die [appellant] verrichtte omvatte, dan wel ook later nog omvatte. [appellant] stelt in dit verband dat hij bij de aanvraag van de verzekering ‘Timmerbedrijf’ heeft opgegeven, omdat hij toen veel timmerwerkzaamheden verrichtte. De vervolgens getoonde omschrijving van de betreffende timmerwerkzaamheden kwam echter niet van zijn hand, maar werd automatisch door de computer gegenereerd. [appellant] heeft hieraan toegevoegd dat [appellant] (het hof begrijpt: de heer E. [appellant]) destijds tegel- en stukadoorswerk verrichtte en [vennoot] timmerwerk. Ten tijde van het sluiten van de AVB betroffen de werkzaamheden van [appellant] reeds mede aanneming/bouwwerkzaamheden.
6.7
Als grondslag voor deze zorgplicht heeft [appellant] verwezen naar de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW en 6:248 BW en ook naar de Gedragscode Verzekeraars, inhoudende:
“Eenvoud & duidelijkheid1. Wij behandelen klanten zorgvuldig en verankeren dit in onze cultuur. Wij communiceren helder en open met klanten.
2. Wij zorgen voor begrijpelijke producten en goede informatie hierover.
3. Wij investeren in educatie en voorlichting zodat klanten weten wat verzekeringen voor ze kunnen betekenen.
4. Wij zijn duidelijk over de zekerheid die wij bieden en dus ook over wat wij uitsluiten.
5. Wij zijn duidelijk over de werking en kosten van producten.
6. Wij hebben een product goedkeuringsproces, met een zorgvuldige afweging van de risico's en zorgvuldige toetsing van andere relevante aspecten, waaronder de zorgplicht jegens de klant.
7. Wij zorgen ervoor dat het acceptatie- en het schadebehandelingsproces inzichtelijk zijn voor de klant.
8. Wij motiveren het besluit een klant niet te accepteren schriftelijk en in begrijpelijke
bewoordingen. Wij wijzen de klant daarbij op eventuele andere (beroeps)mogelijkheden.”
6.8
[appellant] heeft hieraan toegevoegd dat Nationale-Nederlanden tegenwoordig wél voor goede begeleiding zorgt. Hij stelt in dit verband dat Nationale-Nederlanden bij het online samenstellen van een schadeverzekeringspakket een aspirant-verzekerde koppelt aan een adviseur. Hij heeft hierbij gewezen op het thans door Nationale-Nederlanden gehanteerde digitale stappenplan, onder meer inhoudende:
“(…)5. U ontvangt informatie over de status van uw aanvraag.6. Uw adviseur neemt telefonisch contact met u op en bespreekt met u de afgesloten verzekering(en).”Volgens [appellant] hoort dit stappenplan bij een AVB-aanvraagformulier uit 2022, maar werd reeds in 2019 op de website van Nationale-Nederlanden gesteld dat een adviseur de aanvraag controleerde: “
Sluit je jouw verzekering online af? Dan koppelen we je aan een adviseur. Deze adviseur controleert je aanvraag en geeft je telefonisch advies. Zo weet je zeker dat je je bedrijf goed verzekert.”
6.9
Het hof overweegt als volgt.
6.1
Verzekeraars die lid zijn van het Verbond van Verzekeraars, zoals
Nationale-Nederlanden, hebben zich bij wijze van zelfregulering verbonden aan onder meer de Gedragscode Verzekeraars; dus ook aan hetgeen in overweging 6.7 is weergegeven. Zij dienen daarom onder meer tezorgen voor begrijpelijke producten en goede informatie hierover. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaring van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s.
6.11
In dit geval heeft [appellant] zelf aangevinkt dat hij een timmerbedrijf had, waarna automatisch voor [appellant] kenbaar is ingevuld waaruit de werkzaamheden van een timmerbedrijf volgens Nationale-Nederlanden bestonden. Ook is op de polis aangegeven als dekking ‘de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor een gedraging van de verzekerde in de uitoefening van het beroep, het bedrijf of de activiteit’. Dit voldoet aan de betreffende eisen van de Gedragscode. Een precontractuele zorgplicht om na te gaan of de gekozen hoedanigheid van Timmerbedrijf alle werkzaamheden van [appellant] omvatte, vloeit hier niet uit voort.
6.12
Dit zou anders kunnen zijn bij het later door Nationale-Nederlanden ontwikkelde Stappenplan, vermeld in overweging 6.8, meer in het bijzonder bij stap 6 met toelichting daarop. Hieruit lijkt te volgen dat Nationale-Nederlanden het tegenwoordig nodig vindt om bij het online sluiten van een AVB een adviseur te koppelen aan een aspirant-verzekerde om telefonisch te adviseren. Nationale-Nederlanden heeft dit ter zitting aanzienlijk genuanceerd en naar voren gebracht dat met adviseur is bedoeld een externe assurantietussenpersoon. Deze verklaring overtuigt het hof niet zonder meer, aangezien dit in ieder geval niet volgt uit de door Nationale-Nederlanden zelf gekozen bewoordingen.
6.13
Hoe dit ook zij, het beroep van [appellant] op het Stappenplan baat [appellant] niet, nu dit jaren na de het sluiten van de AVB tot stand gekomen is en [appellant] er daarom niet rechtstreeks aanspraken aan kan ontlenen.
6.14
[appellant] heeft nog betoogd dat Nationale-Nederlanden zich met dit Stappenplan inmiddels van haar zorgplicht om te begeleiden bewust is geworden. Nationale-Nederlanden heeft, desgevraagd, ter zitting weersproken dat zij een verplichting heeft om aspirant-verzekerden in de gestelde mate te begeleiden bij hun keuze van een verzekeringsproduct, zeker niet wanneer hiervoor geen concrete aanleiding is zoals in het geval [appellant]. Nationale Nederlanden heeft hieraan toegevoegd dat zij wél steeds probeert om haar product en service te verbeteren, maar dat het huidige Stappenplan niet betekent dat zij vindt dat haar verzekeringsproduct in 2013 onder de maat was en/of daarom tot schadeplichtigheid zou moeten leiden. Het hof is het hiermee eens. De enkele omstandigheid dat wellicht meer begeleiding van de kant van Nationale-Nederlanden mogelijk zou zijn geweest, betekent niet dat Nationale-Nederlanden daarom aansprakelijk is voor de schade wegens ontoereikende dekking. In dit verband wijst het hof er nog op dat van de aspirant-verzekerde ook enige inspanning gevergd mag worden en dat deze zo nodig zelf bijstand kan zoeken. Dit geldt temeer, nu [appellant] als bedrijf (weliswaar een klein bedrijf) een zakelijke verzekering aanging.
6.15
[appellant] heeft zich tot slot nog beroepen op de zorgplicht van Nationale-Nederlanden om in een later stadium (na het aangaan van de AVB) na te gaan of de in de AVB gekozen hoedanigheid van Timmerbedrijf nog steeds alle werkzaamheden van [appellant] omvatte. Dit beroep faalt in ieder geval, nu de gedragingen van [appellant] die tot aansprakelijkheid hebben geleid in 2015 plaatsvonden, binnen twee jaar na het afsluiten van de AVB. Een zo korte tijdspanne voor controle is in ieder geval niet aan de orde, zeker niet zonder voor Nationale-Nederlanden kenbare bijzondere omstandigheden. Dat van dit laatste sprake zou zijn geweest is niet gesteld en ook niet gebleken.
6.16
Het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid maakt dit onder deze omstandigheden niet anders. Het hof verwerpt grief 1.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof het zal het vonnis bekrachtigen en de in hoger beroep gewijzigde vordering afwijzen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.18
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 5.689,-
salaris advocaat € 7.144,- (2 punten × tarief V)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.011,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2023;
  • wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Nationale-Nederlanden begroot op € 13.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Tan - de Sonnaville, mr. R.G.C. Veneman en
mr. P.M. Leerink en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025, in aanwezigheid van de griffier.