ECLI:NL:GHDHA:2025:1203

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
200.348.762/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator en rechtmatigheidstoets uithuisplaatsing minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken van de moeder van vier minderjarigen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen was verlengd en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator was afgewezen. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen, terwijl de gecertificeerde instelling verweer voerde en vroeg om het beroep van de moeder niet ontvankelijk te verklaren.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds december 2022 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling en dat zij in een gezinshuis verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan een bijzondere curator om de tegenstrijdige signalen van de minderjarigen te duiden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk is voor de rechtmatigheidstoets van de uithuisplaatsing. Het hof heeft de gronden van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht was verleend, gezien de zorgen over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.348.762/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 24-1305
zaaknummer rechtbank : C/09/669530
beschikking van de meervoudige kamer van 16 april 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende in deze procedure is verder aangemerkt:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 september 2024 en 26 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 december 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 26 maart 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder ingekomen een journaalbericht van de moeder van 30 januari 2025 met bijlage, ingekomen op 4 februari 2025.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 1] en [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 2] .
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 6 maart 2025, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
De vader is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn (voor zover in deze procedure van belang) de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] (althans, ten onrechte met die achternaam geregistreerd in de BRP, gelet op het feit dat hij na [minderjarige 1] geboren is uit het huwelijk van de ouders, had ook hij de achternaam Agramonte Perez moeten krijgen), geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 3] );
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 4] )
(hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven in een gezinshuis.
3.5
De minderjarigen zijn op 19 december 2022 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en op grond van een daartoe strekkende machtiging gedurende dag en nacht uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 mei 2025. De uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot 30 mei 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 13 maart 2025 en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator ex art. 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof om, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het hoger beroep van de moeder gegrond te verklaren;
II. de bestreden beschikking te vernietigen;
III. het verzoek van de gecertificeerde instelling voor verkorte duur, van maximaal drie maanden, toe te wijzen;
IV. het verzoek van moeder tot benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen.
4.3
De gecertificeerde instelling voert verweer. Zij verzoekt het hof om het door de moeder ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft ter zitting verklaard dat het haar er primair om gaat dat een bijzondere curator wordt benoemd. De moeder vraagt het hof om de machtiging uithuisplaatsing niet met zes maanden, maar met maximaal drie maanden te verlengen zodat de bijzondere curator de tijd heeft om een advies op te stellen dat kan worden meegenomen bij de beslissing of de machtiging uithuisplaatsing al dan niet weer wordt verlengd. Het hof zal hieronder eerst ingaan op het verzoek om een bijzondere curator te benoemen alvorens in de gaan op de machtiging uithuisplaatsing.
Bijzondere curator
5.2
De moeder vindt dat een bijzondere curator moet worden benoemd zodat de door de minderjarigen gegeven tegenstrijdige signalen kunnen worden geduid door een onafhankelijke derde die het belang van de minderjarigen voor ogen heeft. De gecertificeerde instelling vindt de benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van de minderjarigen, gelet op de situatie waarin zij zich bevinden. Volgens de gecertificeerde instelling zijn de minderjarigen erg gesloten waardoor het lang heeft geduurd voordat zij met de jeugdbeschermers en de gezinshuisouders in gesprek gingen, en starten de oudste twee minderjarigen binnenkort met traumatherapie. Een bijzondere curator zou volgens de gecertificeerde instelling weer een nieuw persoon zijn met wie de minderjarigen in gesprek zouden moeten gaan en dat is onnodig belastend voor de minderjarigen.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof voorts als volgt. Op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen. Het hof kan zich voorstellen dat de moeder behoefte heeft aan duiding van de tegenstrijdige signalen van de minderjarigen door een onafhankelijke derde zoals een bijzondere curator, te meer vanwege haar moeizame relatie met de jeugdbeschermers. Echter, voor een beslissing omtrent de rechtmatigheid van een machtiging tot uithuisplaatsing, hetgeen hier aan de orde is en waarop het hof in de volgende rechtsoverweging nader ingaat, is een rapport of een advies van een bijzondere curator niet noodzakelijk. Aanhouding van de zaak in afwachting van het rapport of advies van de bijzondere curator is ook niet in het belang van de minderjarigen. Zij hebben behoefte aan rust, duidelijkheid en stabiliteit. Voor zover de moeder betoogt dat de minderjarigen met een onafhankelijke derde moeten kunnen spreken, overweegt het hof nog dat ook de gezinsouders neutrale personen zijn die tot taak hebben de belangen van de minderjarigen te behartigen. Uit het voorgaande volgt dat het hof het verzoek van de moeder tot het benoemen van een bijzondere curator zal afwijzen.
Rechtmatigheidstoets
5.4
De periode waarvoor de machtiging uithuisplaatsing is afgegeven, is op 13 maart 2025 verstreken. De Hoge Raad heeft in de beschikking van 9 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1112) overwogen dat indien de periode waarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing (of ondertoezichtstelling) is gegeven ten tijde van de uitspraak in hoger beroep is verstreken, het hof aan de hand van de aangevoerde grieven dient te beoordelen of de bestreden beslissing terecht is gegeven. Het gaat in een dergelijk geval om een zogenoemde rechtmatigheidstoets en het recht daarop is vervat in het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven. Gelet hierop heeft de moeder dus een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 13 september 2024 tot 13 maart 2025 te laten toetsen.
5.5
De vraag die het hof moet beantwoorden, is of de door de kinderrechter uitgesproken machtiging uithuisplaatsing op juiste gronden voor een periode van zes maanden is verleend. Bij de beantwoording daarvan dient het hof rekening te houden met de destijds bekende feiten en omstandigheden. Het antwoord op de vraag of de machtiging uithuisplaatsing dient te worden verlengd, is in deze zaak niet aan de orde. Ter zitting hebben partijen verklaard dat de machtiging reeds is verlengd tot 30 mei 2025. Voordat het hof overgaat tot het toetsen van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing, zal het hof vermelden wat hierover in de wet staat.
5.6
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige(n) gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige(n) of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en dat de kinderrechter op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof verder als volgt. De minderjarigen zijn eind 2022 uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Zij wonen sindsdien in een gezinshuis en het gaat daar goed met hen. De moeder voelt zich in staat om de minderjarigen weer thuis te laten wonen en hun een goede basis te bieden. Echter, dat was naar het oordeel van het hof – ten tijde van de bestreden beschikking – niet in het belang van de minderjarigen. Hoewel de minderjarigen én de moeder zich positief ontwikkelen, bevonden zij zich ten tijde van de bestreden beschikking niet in de situatie dat het in het belang van de minderjarigen was om weer bij de moeder te wonen. De minderjarigen hebben een belast verleden, waardoor zij een bovengemiddelde behoefte hebben aan stabiliteit en veiligheid. Zij volg(d)en therapieën en het contact met de moeder wordt stapsgewijs opgebouwd. Anders dan de moeder betoogt, ziet het hof evenals de kinderrechter, in de evaluatie van [hulpverleningsinstantie] geen aanleiding om anders te beslissen. Evenals de kinderrechter constateert het hof dat [hulpverleningsinstantie] weinig omgangsmomenten heeft gemonitord. De positieve evaluatie van [hulpverleningsinstantie] over de omgang tussen de moeder en de minderjarige en de huishoudelijke situatie van de moeder, bood naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende grond voor een thuisplaatsing van de minderjarigen. Daarbij komt dat ook in de conclusie van [hulpverleningsinstantie] is opgenomen dat er nog gewerkt moet worden aan het waarborgen van de emotionele veiligheid van [minderjarige 1] en het herstel van het vertrouwen tussen de moeder en de gecertificeerde instelling en dat verdere begeleiding wordt geboden om de positieve ontwikkelingen voort te zetten. Bovendien signaleerde de gecertificeerde instelling nog zorgelijke signalen vanuit de minderjarigen die in de weg stonden aan een thuisplaatsing.
5.8
Alles overziende is het hof dan ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen over de periode 17 juli 2023 tot 30 november 2023 terecht is verleend: de machtiging was noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. van der Kleijn, H.J.M. Smid-Verhage en E.C.C. Punselie, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 16 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.