In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken van de moeder van vier minderjarigen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen was verlengd en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator was afgewezen. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen, terwijl de gecertificeerde instelling verweer voerde en vroeg om het beroep van de moeder niet ontvankelijk te verklaren.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds december 2022 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling en dat zij in een gezinshuis verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij behoefte heeft aan een bijzondere curator om de tegenstrijdige signalen van de minderjarigen te duiden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk is voor de rechtmatigheidstoets van de uithuisplaatsing. Het hof heeft de gronden van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht was verleend, gezien de zorgen over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.