ECLI:NL:GHDHA:2025:1206

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
200.354.097/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van schenkingen en fiscale bijtelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de schuldsaneringsregeling van de appellant was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakwam, wat leidde tot een boedelachterstand van € 6.520,05. De appellant had een auto van de zaak die hij privé gebruikte, wat leidde tot fiscale bijtelling en een eigen bijdrage die uit het vrij te laten bedrag moest worden betaald. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende inspanningen had geleverd om goedkopere woonruimte te vinden en dat hij niet aan zijn afdrachtverplichting voldeed. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn tekortkomingen hem konden worden toegerekend. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2025 heeft de bewindvoerder, mr. P.A. Loeff, zijn standpunt toegelicht. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant niet zo ernstig waren dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. Het hof oordeelde dat de schenkingen aan de partner van de appellant ten onrechte waren meegenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag. Het hof heeft de schuldsaneringsregeling verlengd met vier maanden en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere uitvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.354.097/01
Insolventienummer rechtbank : C/10/22/164 R
Arrest van 10 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius kantoorhoudend in Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2022 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder beëindigd bij vonnis van deze rechtbank van 18 april 2025. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 25 april 2025 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Daarnaast heeft het hof nog kennis genomen van de door bewindvoerder, mr. P.A. Loeff, toegezonden openbare verslagen en laatste stand van zaken.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2025. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, en de bewindvoerder.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd omdat zij van oordeel was dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij het volgende – samengevat – overwogen.
2.2
[appellant] heeft een tekortkoming laten ontstaan in de nakoming van de afdrachtverplichting. Er is sprake van een (geschatte) boedelachterstand van € 6.520,05. [appellant] heeft een auto van de zaak die hij privé rijdt, dit zorgt voor fiscale bijtelling. De bijtelling wordt betaald vanuit het vrij te laten bedrag (vtlb). [appellant] verklaart de auto nodig te hebben vanwege gezondheidsklachten. Deze gezondheidsklachten heeft hij onvoldoende onderbouwd. Ook had hij zich tot het uiterste moeten inspannen om een goedkopere woonruimte te vinden. [appellant] heeft dit niet gedaan. Hij is hierop meermaals gewezen door de bewindvoerder en de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de rechtbank is het inschrijven bij de woningbouwvereniging en het opsturen van één enkele woningadvertentie onvoldoende om te concluderen dat [appellant] zich maximaal daarvoor inspant. Dat genoemde tekortkoming [appellant] niet te verwijten is, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [appellant], in elk geval na de strenge brief van de rechter-commissaris van 30 september 2022 en na het verhoor bij de rechter-commissaris op 15 april 2024, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
2.3
De grieven van [appellant] kunnen als volgt worden samengevat. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling (te weten: het laten ontstaan van een boedelachterstand) hem kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de huurprijs van de woning van [appellant] en het feit dat [appellant] zijn auto privé gebruikt meegewogen in haar oordeel. De rechtbank heeft daarbij de argumentatie van de bewindvoerder gevolgd, te weten dat [appellant] niet wil luisteren en geen moeite heeft gedaan om op zoek te gaan naar een andere, namelijk goedkopere, woning en zijn auto niet meer privé te gebruiken. De rechtbank heeft daarbij de medische situatie van [appellant] en de mantelzorg voor zijn vader niet betrokken bij de vraag of [appellant] de auto ten onrechte ook privé gebruikt.
2.4
[appellant] heeft door marteling in de gevangenis in Iran een dubbele hernia in de lage rug en een beschadiging aan zijn sacro ilicaal - het gewrichtje boven het staartbeen - opgelopen. Als gevolg hiervan ondervindt hij veel pijn, waardoor hij niet veel of lang kan lopen of lang kan staan. Ten bewijze van zijn klachten is een brief van zijn neuroloog en een rapportage van een arts in de Musculoskeletale Geneeskunde overgelegd. Voor zijn werk als projectleider elektrotechniek, waarbij hij naar projecten toe moet, heeft hij een leaseauto. Dat dat nodig is, wordt door de bewindvoerder ook niet betwist. Deze auto gebruikt hij ook privé, omdat hij niet kan fietsen (zitten op het zadel is te pijnlijk, zoals ook volgt uit de rapportage van de arts) en niet lang kan lopen. [appellant] is tevens mantelzorger voor zijn hoogbejaarde vader en hij gebruikt de auto om meerdere keren per week voor zijn vader in Rijswijk te zorgen.
2.5
Ook heeft de rechtbank niet meegewogen dat het in de huidige woningmarkt haast onmogelijk is om een goedkopere huurwoning te vinden, te meer omdat [appellant] met zijn inkomen niet in aanmerking komt voor sociale huur en hij in de vrije sector geen kans maakt omdat hij in de schuldsaneringsregeling zit. [appellant] heeft zich bovendien wel degelijk ingespannen om een goedkopere huurwoning te vinden en de bewijzen daarvan ook aan de bewindvoerder gestuurd. Hij heeft zich vrijwel direct ingeschreven bij Woonnet en zijn abonnement zo ingesteld dat hij automatisch meedingt naar alle beschikbare huizen waarvoor hij aan de voorwaarden voldoet. Ook heeft hij makelaars benaderd. Echter, in de bijna 3 jaar dat hij nu is ingeschreven bij Woonnet, zijn hem slechts een paar huizen aangeboden, die ofwel duurder waren ofwel waarvoor meerdere gegadigden waren.
2.6
[appellant] betoogt tot slot dat hem de gelegenheid had moeten worden geboden om de boedelachterstand weg te werken.
2.7
De bewindvoerder heeft een laatste stand van zaken toegestuurd en het hof geadviseerd het vonnis te bekrachtigen. In de laatste stand van zaken concludeert de bewindvoerder (samengevat) het volgende.
2.8
[appellant] werkt vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling fulltime, zodat aan de inspanningsplicht wordt voldaan. De partner, op wie de schuldsaneringsregeling niet van toepassing is, werkt niet. Zij wordt financieel door [appellant] onderhouden, hetgeen benadelend werkt ten aanzien van de afdrachtcapaciteit. De partner heeft onvoldoende aangetoond te solliciteren naar een betaalde baan. Dat hoeft ook niet, want de schuldsaneringsregeling is niet op haar van toepassing, maar het zou wel getuigen van een saneringsgezinde houding van [appellant] en zijn partner. Zij heeft over een korte periode parttime gewerkt. Over de maand maart 2025 zijn van de partner een drietal sollicitatiebewijzen ontvangen alsook bewijs van aanmelding voor een examen via DUO. De informatieplicht is redelijk nagekomen. Informatie over de inkomsten van de partner is pas naar aanleiding van een verhoor door de rechter-commissaris verstrekt. Hierdoor kon pas na het verhoor, met terugwerkende kracht, een aanpassing in het vtlb over de maanden dat de partner inkomsten heeft genoten, worden doorgevoerd. Het gaat daarbij niet alleen om inkomen uit werk in de maanden juni en juli 2024, maar ook over schenkingen die van familieleden aan haar zijn gedaan.
2.9
Ondanks advies van de bewindvoerder om dit niet te doen, blijft [appellant] privé gebruik maken van een auto van de zaak. Dit leidt tot een fiscale bijtelling (€ 546,50 bruto, € 275.05 netto) en een eigen bijdrage voor het privégebruik aan de werkgever (€ 125,00 netto) die [appellant] uit het vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) dient te voldoen. Daarnaast worden er met de auto van de zaak regelmatig verkeersovertredingen begaan, die hebben geleid tot inhouding van boetes op het loon voor een totaal van € 1.068,30. Verder wonen [appellant] en zijn partner in een dure huurwoning. Zij hebben onvoldoende aangetoond zich in te spannen om goedkopere woonruimte te vinden.
2.1
De bewindvoerder is tot slot van mening dat [appellant] heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Zo heeft [appellant] de inkomsten van zijn partner in eerste instantie niet opgegeven. Nadat de inkomsten – na een verhoor – wel werden doorgegeven, is het vtlb over de desbetreffende maanden herberekend. De achterstand in de afdrachten aan de boedel is vervolgens niet voldaan. Door privé gebruik te blijven maken van een auto van de zaak, wordt in eerste instantie [appellant] zelf benadeeld. De privébijtelling dient hij immers uit het vtlb te betalen. Echter doordat er achterstanden in de afdracht aan de boedel zijn ontstaan, worden de crediteuren alsnog benadeeld door de fiscale bijtelling. Hetzelfde geldt voor de boetes die door de werkgever worden ingehouden op het loon van [appellant]. Deze boetes zou [appellant] uit het vtlb moeten voldoen, maar vanwege de inhouding op het loon, worden de crediteuren hierdoor benadeeld. De crediteuren worden ook benadeeld doordat schuldenaar in een te duur huis woont en hij zijn partner financieel moet onderhouden.
2.11
Tot slot heeft de bewindvoerder ter zitting van het hof verklaard dat de (geschatte) achterstand in de afdrachten aan de boedel thans € 6.155,- bedraagt. Hij heeft daarbij toegelicht dat die achterstand is ontstaan door: 1) verkeersboetes ad € 1.068,30; 2) fiscale bijtelling door de auto; 3) inkomen uit arbeid van de partner, waardoor het vtlb naderhand moest worden aangepast en 4) schenkingen aan de partner. Die bedragen zijn niet tijdig doorgegeven, maar zijn wel van invloed op het vtlb.
2.12
Het hof overweegt als volgt.
2.13
Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] weliswaar een achterstand heeft laten ontstaan in zijn afdrachtverplichting, maar die tekortkoming is – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld en ook anders dan de bewindvoerder betoogt – in dit geval niet zo ernstig, dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd. Ter toelichting dient het volgende.
2.14
Het hof concludeert dat de bewindvoerder niet eerder dan op de zitting inzicht heeft gegeven in de wijze waarop hij tot de omvang van de achterstand in de afdracht aan de boedel is gekomen. Het hof leidt (zoals hiervoor is weergegeven) uit de toelichting van de bewindvoerder ter zitting af dat – anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan – de achterstand niet is ontstaan als gevolg van de hoogte van de huur.
Schenkingen aan de partner
2.15
Wat betreft de achterstand door schenkingen aan de partner van [appellant] overweegt het hof als volgt. De bewindvoerder heeft ten onrechte deze schenkingen betrokken bij de (her)berekening van het vtlb. Artikel 295 lid 2 Fw verwijst voor de berekening van het vtlb naar de berekening van de beslagvrije voet zoals bepaald in de artikelen 475c tot en met 475e Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Hoofdstuk 3.5 van het vtlb-rapport 2025 van de Raad voor de Rechtsbijstand (over de berekening van de beslagvrije voet, die ten grondslag ligt aan de berekening van het vtlb) vermeldt, onder verwijzing naar artikel 475db lid 1 onder a Rv dat de niet-beslagen inkomsten van de partner worden afgetrokken van de beslagvrije voet tot maximaal de helft van het bedrag.. Die aangehaalde bepaling vermeldt dat de in artikel 475c lid 1 onderdelen a t/m i Rv genoemde niet onder het beslag liggende vorderingen tot periodieke betalingen van de echtgenoot tot de helft worden afgetrokken. In dat laatste artikel wordt vermeld welke betalingen worden meegerekend (een aantal uitkeringen, loon, ambtenarensalaris en alimentatie). Schenkingen van derden aan de partner staan daar niet bij. Anders dan het ter zitting geuite standpunt van de bewindvoerder, zijn de inkomsten van de partner die voor de helft in mindering komen van het vltb dus wel degelijk gespecificeerd en vallen de schenkingen aan de partner van de schuldenaar daar niet onder. De bewindvoerder heeft deze schenkingen dus ten onrechte betrokken bij de berekening van de achterstand. Ook heeft de bewindvoerder [appellant] ten onrechte het verwijt gemaakt dat hij niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan door deze schenkingen niet te melden. Nu deze niet van van belang zijn voor de omvang, het beheer of de vereffening van de boedel (artikel 327 in verband met artikel 105 Fw), valt niet in te zien dat [appellant] deze had moeten melden.
Achterstand als gevolg van de fiscale bijtelling van de auto
De bewindvoerder heeft verder toegelicht dat een deel van de achterstand is ontstaan door het privé gebruik (en daarmee de fiscale bijtelling) van de auto. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] zijn lease-auto niet privé moet gebruiken, vanwege de hoge kosten. Het hof concludeert uit de verslagen van de bewindvoerder en het verslag van de laatste stand van zaken van de bewindvoerder (van 30 mei 2025) dat [appellant] in maart 2024 geen achterstand in de afdracht had. Pas in september 2024 wordt melding van de achterstand gemaakt. Artikel 475db lid 1 onder 3 Rv bepaalt dat de fiscale bijtelling in mindering komt op de berekening van het vtlb. De bewindvoerder, die van meet af aan op de hoogte is geweest van het privégebruik van de auto had derhalve het vtlb dienovereenkomstig moeten verlagen en dit moeten meedelen aan [appellant] en daarbij moeten aangeven dat indien [appellant] van mening was niet zonder het privégebruik van de auto te kunnen, hij de mogelijkheid had de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw om een dienovereenkomstige verhoging van het vtlb te vragen. Dan had [appellant] aan de rechter-commissaris kunnen uitleggen waarom hij die auto privé gebruikt (namelijk vanwege de mantelzorg voor zijn vader en zijn gezondheidsklachten) en dan was het de rechter-commissaris geweest die hierover had beslist (en niet de bewindvoerder). Ook had dan kunnen worden bekeken of er een alternatief voor handen was, bijvoorbeeld door een goedkopere tweedehandsauto privé te kopen. De bewindvoerder heeft echter bewust het vtlb niet verlaagd (en dus ook daarover geen mededeling aan [appellant] gedaan), naar het hof uit zijn derde verslag van 18 september 2023 begrijpt, omdat er een invoerprobleem optrad bij de door hem gehanteerde calculator. Hij heeft bovendien in geen van zijn verslagen vóór het verslag van 16 maart 2025 aangegeven dat [appellant] ter zake enige afdrachtverplichting zou hebben. Het spreekt voor zich dat áls de bewindvoerder tijdig het vltb had aangepast [appellant] zich daarop had kunnen en moeten instellen, maar dat hij niet, nu hij na bijna drie jaar onverhoeds met een vordering van ca. € 3.000,- hiervoor wordt geconfronteerd, dit bedrag kan afdragen. Het hof oordeelt daarom dat [appellant] geen verwijt van deze achterstand kan worden gemaakt, zodat in redelijkheid geen afdracht meer gevorderd kan worden van de bedragen die betrekking hebben op de fiscale bijtelling van de auto.
Verkeersboetes en achterstand als gevolg van het inkomen van de partner
2.16
Dan resteren de verkeersboetes en de achterstand die is ontstaan doordat bij de berekening van het vtlb rekening moet worden gehouden met het inkomen (uit arbeid) van de vrouw van [appellant]. De achterstand die hierdoor is ontstaan, is aan [appellant] toe te rekenen. Dit betreft, zo concludeert het hof, slechts een beperkt bedrag. Het inkomen van de partner beloopt € 1.308,46 over de maanden juni en juli 2024 (€ 365,26 respectievelijk € 943,20, bijlage 3 bij het laatste verslag). Slechts een deel van dat bedrag komt in mindering op het vtlb. De hoogte van de boetes staan vast (€ 1.068,30). Het hof is van oordeel dat deze achterstand – mede gelet op het feit dat voor [appellant] het einde van het traject van drie jaar in zicht is (zoals hij zelf zegt: “in het zicht van de haven”) – te gering is om de schuldsaneringsregeling vroegtijdig te beëindigen met als gevolg het faillissement van [appellant]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] ook naar de bevindingen van de bewindvoerder voor het overige steeds aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
2.17
Anders dan de bewindvoerder, is het hof ook van oordeel dat niet gesproken kan worden van een niet-saneringsgezinde houding bij [appellant]. [appellant] heeft toegelicht waarom hij de auto privé wenst te gebruiken (vanwege de mantelzorg en zijn fysieke klachten). De door hem genoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof dat [appellant] gebruik kan maken van een auto. Daarbij kan weliswaar onderwerp van gesprek zijn of het de leaseauto moet zijn die [appellant] gebruikt, met bijbehorende hoge kosten, dan wel een goedkopere privé-auto, maar dat gesprek is mede door de houding van de bewindvoerder niet gevoerd kunnen worden. Ter zitting heeft de bewindvoerder toegelicht dat naar zijn mening [appellant] in privé helemaal geen gebruik van een auto moet mogen maken. Het hof volgt als gezegd de bewindvoerder niet in dit standpunt. Ook deelt het hof niet het standpunt van de bewindvoerder dat [appellant] zich niet heeft ingespannen om een goedkopere huurwoning te zoeken. Dat het niet is gelukt, is goed te verklaren door de krapte op de huidige woningmarkt en het feit dat [appellant] gelet op zijn inkomen niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning.
2.18
Al met al is het hof is van oordeel dat [appellant] in de gelegenheid moet worden gesteld om de achterstand in te lopen. Het hof zal dan ook met het oog daarop de schuldsaneringsregeling verlengen.
2.19
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Rotterdam ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is het aan de bewindvoerder om met inachtneming van het voorgaande een juiste berekening van het vtlb te maken.

3.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 april 2025;
en, opnieuw rechtdoende:
  • bepaalt dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] wordt voortgezet;
  • verlengt de looptijd van deze regeling met vier maanden, derhalve tot 18 december 2025, althans tot een daarvóór gelegen tijdstip tijdens de verlenging waarop de achterstand in de afdrachtverplichting, zoals door de bewindvoerder berekend met inachtneming van dit arrest, volledig zal zijn betaald, waarbij [appellant] vanaf 18 augustus 2025 niet meer hoeft te voldoen aan alle andere tijdens de schuldsaneringsregeling geldende verplichtingen,
  • verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam ter verdere uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, G.C. de Heer en R.J. van Galen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.