ECLI:NL:GHDHA:2025:1211

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
200.337.562/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door persbericht na aanhouding en doorzoeking; medische zorg in penitentiaire inrichting

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor schade die [appellant] stelt te hebben geleden door een persbericht dat op de dag van zijn aanhouding is uitgebracht. [appellant] werd in 2018 aangehouden op verdenking van belastingfraude en verduistering. Op de dag van zijn aanhouding heeft de FIOD een persbericht gepubliceerd waarin hij als verdachte werd genoemd. [appellant] stelt dat dit persbericht onrechtmatig was, omdat het eenvoudig tot hem te herleiden was en dat hij hierdoor schade heeft geleden. Daarnaast vordert hij schadevergoeding omdat hij tijdens zijn voorlopige hechtenis niet de juiste medische zorg heeft ontvangen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, en het hof bevestigt dit oordeel. Het hof oordeelt dat het persbericht niet in strijd was met de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging, en dat er geen sprake was van schending van de onschuldpresumptie. Ook wordt vastgesteld dat [appellant] in de penitentiaire inrichting voldoende medische zorg heeft ontvangen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.337.562/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10195865 RL EXPL 22-18296
Arrest van 8 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudend in Hoofddorp,
tegen
Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend in Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Perenboom, kantoorhoudend in 's-Gravenhage.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en de Staat.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] is in 2018 aangehouden op verdenking van onder meer belastingfraude en verduistering en vervolgens in voorlopige hechtenis gesteld. De Staat (het OM) heeft op de dag van de aanhouding een persbericht uitgebracht. In deze procedure stelt [appellant] dat het uitbrengen van het persbericht onrechtmatig jegens hem was, onder meer omdat het eenvoudig tot zijn persoon viel te herleiden. Daarnaast stelt [appellant] dat hem tijdens zijn voorlopige hechtenis de juiste medische zorg onthouden is. Op beide gronden vordert hij schadevergoeding.
1.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2023 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 26 juli 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Staat;
  • de bijlagen 32 t/m 45 die [appellant] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 2 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] heeft de zaak in persoon toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd. De advocaat van de Staat heeft namens de Staat hetzelfde gedaan.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] heeft met de door hem opgerichte Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna de Stichting) een procedure gevoerd tegen de Staatloterij. Deze procedure heeft veel media-aandacht getrokken. In 2015 is de Stichting in deze procedure gedeeltelijk in het gelijk gesteld.
3.2
In februari 2016 verscheen in de Telegraaf een negatief artikel over [appellant] en de Stichting, onder de kop “Claimstichting dubieus, kas claimstichting leeg, oprichter allerminst bankroet”. Bij beschikking van 30 juni 2016 is [appellant] door de rechtbank Noord-Holland geschorst als bestuurder van de Stichting. Ook deze uitspraak kreeg media-aandacht.
3.3
Het OM (en/of de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, hierna de FIOD) is begin 2018 een strafrechtelijk onderzoek begonnen naar [appellant] en aan hem gelieerde rechtspersonen. [appellant] werd ervan verdacht dat hij als (middellijk) bestuurder van de Stichting financiële delicten had gepleegd. Op 3 juli 2018 heeft de FIOD in het kader van dat onderzoek een doorzoeking verricht in de woning van [appellant] en in twee kantoorpanden in [plaats 1] en [plaats 2] . Tijdens de doorzoeking is beslag gelegd op onder meer de [auto] van [appellant] . Diezelfde dag is [appellant] aangehouden en in verzekering gesteld.
3.4
Ook op dezelfde dag heeft de FIOD een persbericht uitgebracht. Daarin staat het volgende:
“FIOD houdt verdachte aan voor verduistering van ruim 2,5 miljoen euroDe FIOD heeft op 3 juli een […] -jarige man uit de [plaats 3] aangehouden. De man wordt ervan verdacht ruim 2,5 miljoen euro te hebben verduisterd en 500.000 euro te weinig omzetbelasting te hebben betaald. De FIOD heeft zijn woning doorzocht en twee kantoorpanden in [plaats 1] en [plaats 2] . Daarbij is beslag gelegd op ander andere de administratie, bankrekeningen en een [auto] .Verdachte is betrokken bij verschillende rechtspersonen waaronder een stichting. Gedupeerden betaalden inleggeld aan de stichting om geleden schade te kunnen verhalen. Vermoedelijk heeft verdachte voor ruim 2,5 miljoen euro aan inleggeld doorgesluisd naar rechtspersonen op de Kanaaleilanden. Die gelden zou hij via een vennootschap weer terug hebben laten vloeien naar Nederland voor de aanschaf van een villa. Verdachte zou ook onjuiste aangifte omzetbelasting hebben gedaan over de ingelegde gelden.”
Bij het persbericht was een foto van de inbeslaggenomen [auto] gevoegd, waarop het kenteken niet zichtbaar is.
3.5
Op 6 juli 2018 heeft de rechter-commissaris [appellant] in bewaring gesteld. Op 18 juli 2018 is de gevangenhouding van [appellant] gelast voor de duur van 30 dagen. Op 3 juli 2018 is bevel beperkingen bij inverzekeringstelling afgegeven. Dit bevel is op 5 juli 2018 en op 31 juli 2018 verlengd. Op 1 augustus 2018 is de opheffing van de voorlopige hechtenis bevolen en is [appellant] in vrijheid gesteld.
3.6
[appellant] heeft een klacht ingediend bij de FIOD over de inhoud van het persbericht van 3 juli 2018. De klachtencoördinator van de FIOD heeft bij brief van 6 december 2018 op deze klacht gereageerd. In de brief heeft de klachtencoördinator uitgelegd hoe het persbericht tot stand is gekomen en de klachten afgewezen. Onder meer vermeldt de klachtencoördinator dat de persvoorlichter van de FIOD al tijdens de doorzoeking, dus nog voor het uitbrengen van het persbericht, is gebeld door een journalist van de Telegraaf met vragen over die doorzoeking. In de brief staat onder meer:
“(…)Tijdens deze doorzoeking heeft een journalist van de Telegraaf telefonisch contact gezocht met de persvoorlichter van de FIOD. De journalist deelde mee dat er op dat moment een doorzoeking plaatsvond bij [appellant] in [plaats 1] , respectievelijk in een pand aldaar dat aan hem gelieerd was, althans woorden van gelijke strekking.De persvoorlichter heeft dit noch bevestigd, noch ontkend. Daarbij is de naam van uw cliënt door de persvoorlichter niet genoemd.Op 3 juli 2018 om 16.01 uur heeft De Telegraaf op haar website een bericht gepubliceerd waarin wordt gemeld dat ‘De Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst FIOD op dinsdagmiddag Loterijverlies-oprichter [naam] heeft aangehouden op verdenking van verduistering …..nadat omstanders getuige waren van een inval bij het kantoor van ‘loterijverlies’ in [plaats 1] ’.Op 3 juli 2018 om 16.10 uur heeft de FIOD op haar website een eigen persbericht gepubliceerd, waarin overigens slechts een feitelijke opsomming van de gebeurtenissen alsmede de destijds bestaande verdenking jegens uw cliënt wordt weergegeven.Op 3 juli 2018 om 16.54 uur heeft de FIOD op haar Twitter-account een tweet gepost met een verwijzing naar het persbericht.
(…)
Van een ‘trial by media’, geïnitieerd door de FIOD is naar mijn oordeel dan ook geen sprake.
(…)
Uw cliënt klaagt over de omstandigheid dat de FIOD zodanige concrete omstandigheden in een persbericht heeft genoemd dat deze naar niemand anders dan naar uw cliënt te herleiden zouden zijn. Hierin valt te lezen dat uw cliënt van oordeel is dat de FIOD is strijd heeft gehandeld met bepalingen uit de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.
(…)
Conform de Aanwijzing voert de FIOD een actief en proactief persbeleid, waarbij een van de uitgangspunten is dat er balans is tussen openheid en transparantie enerzijds en de belangen van onder andere betrokkenen anderzijds.Bij het uitbrengen van een persbericht (in dit geval met een foto van een deel van een auto) worden deze belangen door de FIOD afgewogen, overigens ook in het onderhavige geval in nauw overleg en afstemming met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.In het persbericht is geen informatie opgenomen, noch zijn andere gegevens verstrekt die redelijkerwijs tot identificatie van uw cliënt zouden kunnen leiden. Er zijn geen namen genoemd en geen straatnamen of straten genoemd of getoond. Het kenteken van de auto was niet zichtbaar.Dat er desondanks in de omgeving van een verdachte, zoals uw cliënt personen zijn die, door het combineren van de informatie, opgenomen in het persbericht, met hun eigen kennis mogelijk tot ‘herkenning’ van een locatie , voertuig of persoon (menen te) komen, is daarbij vrijwel onvermijdelijk.Als een verdachte daarenboven een meer dan gemiddeld herkenbaar profiel heeft, bijvoorbeeld doordat hij een (lokaal) bekende persoon is, of omdat hij over een bijzonder of markant voertuig beschikt, zal de groep van personen die op basis van de gegevens tot een dergelijk gevoel van herkenning menen te komen wellicht groter zijn”.
Dat betekent echter nog niet dat het persbericht met de daarin opgenomen foto op zichzelf genomen redelijkerwijs – voor een ieder – herleidbaar is tot uw cliënt.
Ik ben dan ook van oordeel dat (de inhoud van) het persbericht niet strijdig is met de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolgen en er dientengevolge evenmin sprake is van enige onrechtmatigheid.”
3.7
Op 27 december 2021 heeft de rechtbank Overijssel een uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [appellant] . [appellant] is voor meerdere strafbare feiten veroordeeld. Op 19 december 2022 heeft de rechtbank Overijssel aan [appellant] een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd voor een bedrag van € 2.844.270. Tegen beide uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Beide strafzaken liepen nog ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep in de onderhavige zaak.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en gevorderd (in de weergave van de rechtbank) een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld met veroordeling van de Staat om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 24.000 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2018 tot het moment van voldoening, en veroordeling van de Staat in de proceskosten en nakosten, met de wettelijke rente daarover.
4.2
[appellant] legde aan zijn vordering ten grondslag (i) dat de feiten in het persbericht van 3 juli 2018 herleidbaar zijn tot de identiteit van [appellant] , hetgeen maakt dat de Staat onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Doordat de informatie uit het persbericht is overgenomen door andere media heeft [appellant] schade geleden. Verder stelt [appellant] (ii) dat de Staat geweigerd heeft hem in detentie van de door hem verzochte kruidentherapie te voorzien, hoewel de autoriteiten bekend waren met zijn gezondheidssituatie, waaronder dat hij leed aan de ziekte […] . Doordat [appellant] gedurende de detentie deze kruidentherapie niet heeft gehad, is zijn gezondheidstoestand verslechterd.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling in hoger beroep

Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en vordert nu verklaringen voor recht en verwijzing naar de schadestaat.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat het onrechtmatige handelen van de Staat gedurende zijn detentie (mede) rust op het in volledige beperkingen houden van [appellant] , terwijl de Staat wist dat dit een te zware geestelijke belasting voor hem meebracht. Mogelijk heeft [appellant] daarmee bedoeld om ook de beslissing om hem in beperkingen te houden ten grondslag te leggen aan zijn vordering. De Staat heeft tijdens het pleidooi hierover opgemerkt dat de zaak, uitgaande van de memorie van grieven, niet gaat over deze beslissing.
5.3
Het hof is van oordeel dat het hier gaat om een nieuwe grondslag voor de vordering, die [appellant] niet in eerste aanleg naar voren heeft gebracht en die hij ook niet voldoende duidelijk in de memorie van grieven heeft opgenomen. Het hof vat de opmerking van de Staat op als bezwaar tegen het in dit stadium naar voren brengen van een nieuwe grief. Het hof zal er daarom aan voorbijgaan. Ten overvloede merkt het hof op dat tegen het bevel beperkingen volgens artikel 62a lid 4 Sv een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het rechterlijk college dat oordeelt over de voortzetting van de voorlopige hechtenis. Niet is gebleken dat [appellant] deze weg heeft gevolgd. Gezien de taakafbakening tussen strafrechter en de civiele rechter moet daarom in deze civiele procedure het besluit om hem in beperkingen te houden in beginsel voor rechtmatig worden gehouden.
Toetsingskader uitbrengen persbericht
5.4
Het beleid van het OM met betrekking tot persvoorlichting over opsporing en vervolging is vastgelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolgen van het College van procureurs-generaal (hierna de Aanwijzing). Uitgangspunt van de Aanwijzing is dat er in verband met de maatschappelijke opdracht van het OM een belang is bij een zichtbaar OM. Voorlichting hoort daar bij, zodat het publiek te weten komt dat strafbare feiten worden vervolgd, en ook dat dit transparant en daarmee controleerbaar gebeurt. Daarbij moet een balans gevonden worden tussen openheid en transparantie enerzijds en de belangen van een eerlijke procesgang en de privacy van betrokkenen anderzijds.
5.5
Ten tijde van het uitbrengen van het persbericht gold de Aanwijzing gepubliceerd in 2012 (Stcrt, 2012, 8161, hierna de Aanwijzing 2012). Hierin staat onder meer:
Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hanteren een (pro)actief en alert voorlichtingsbeleid. Als strafrechtelijk handhaver van de rechtsorde levert het OM een bijdrage aan de maatschappelijke veiligheid. Deze maatschappelijke doelstelling vraagt om een OM dat zichtbaar, merkbaar en herkenbaar is. Het persbeleid sluit daarbij aan en draagt bij aan het verwezenlijken van deze ambities.
(…)
Bij de voorlichting over strafzaken is van groot belang dat de juiste balans gevonden wordt tussen openheid en transparantie enerzijds en de belangen van een eerlijke procesgang en de privacy van de betrokkenen anderzijds. Het OM heeft toe te zien op een eerlijke procesgang waarbij respect wordt getoond voor de positie van de rechter en de verdediging, waarbij recht wordt gedaan aan de verdachte en het slachtoffer en waarbij de privacy van verdachten, (nabestaanden van) slachtoffers en getuigen gewaarborgd is. In beginsel worden geen persoonsgegevens verstrekt wanneer deze verstrekking kan leiden tot identificatie van de persoon en schending van diens privacy. Verstrekking van persoonsgegevens aan de pers die kunnen leiden tot identificatie dient altijd afgestemd te worden met de onderzoeksleiding.
(…)
Gegevens die direct of indirect redelijkerwijs tot de identificatie van een persoon als verdachte of dader kunnen leiden zijn strafrechtelijke persoonsgegevens en als zodanig bijzondere persoonsgegeven in de zin van de Wbp. Ingevolge art. 10, eerste lid Wob j° art. 16 Wbp blijft het verstrekken van dergelijke gegevens achterwege tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer.
In het kader van de voorlichting aan de pers betekent dit dat OM en politie strafrechtelijke persoonsgegevens niet mogen verstrekken wanneer deze verstrekking direct of in combinatie met informatie uit andere bronnen kan leiden tot de identificatie van de verdachte of dader. Bij gegevensverstrekking houden OM en politie in ieder geval rekening met openbare bronnen en met de informatie waarvan het OM of de politie in het concrete geval redelijkerwijs kan aannemen dat de journalist daarover beschikt.
(…).
Informatie over het beroep of de functie van een verdachte wordt in beginsel niet verstrekt of bevestigd, behalve wanneer het een militair betreft. (…) Ook wanneer het delict verband houdt met het beroep van de verdachte, kan het beroep worden vermeld.
(…)
Is of lijkt een bekende Nederlander bij een zaak betrokken als verdachte of slachtoffer, dan is de kans groot dat de media aandacht besteden aan de strafzaak. Ook in zo’n strafzaak geldt onverkort de privacybescherming voor slachtoffer en verdachte. Het OM of de politie kan besluiten te reageren als het feit en de naam al door diverse bronnen is gemeld. Een reden om te reageren kan zijn het rechtzetten van een misverstand of het nuanceren van een eerder bericht in de media. Het OM zal zo mogelijk voordat extra informatie aan de pers wordt verstrekt contact opnemen met de raadslieden van de betrokken partij(en) in de strafzaak om deze te informeren.
5.6
Persberichten moeten voldoen aan de ten tijde van het uitbrengen daarvan geldende Aanwijzing, waarbij acht moet worden geslagen op de in de Aanwijzing besloten liggende belangenafweging. Ook moet acht worden geslagen op artikel 6 EVRM lid 2 en de daarin neergelegde onschuldspresumptie. Van onrechtmatig handelen jegens de verdachte waarop het persbericht betrekking heeft kan sprake zijn als niet aan deze vereisten is voldaan.
5.7
Als [appellant] deze uitgangspunten ter discussie heeft willen stellen, doet hij dat tevergeefs. Het hof volgt ook niet de stelling van [appellant] dat er in zijn geval geen enkele aanleiding was voor het uitbrengen van een persbericht omdat er geen sprake was van slachtoffers of maatschappelijke impact. [appellant] werd verdacht van ernstige strafbare feiten. Zijn zaak had bovendien wel degelijk maatschappelijke impact, zoals reeds volgt uit de media-aandacht die de zaak al voor zijn aanhouding had gekregen.
5.8
In 2020 is een nieuwe versie van de Aanwijzing tot stand gekomen (hierna de Aanwijzing 2020). De kantonrechter heeft de Aanwijzing 2020 bij de beoordeling betrokken. [appellant] heeft in de memorie van grieven terecht naar voren gebracht dat dit niet juist is, omdat de desbetreffende Aanwijzing toen nog niet gold. Het hof zal bij de beoordeling – net als de Staat – uitgaan van de Aanwijzing 2012.
5.9
De stelplicht en voor zover van toepassing de bewijslast van feiten en omstandigheden die meebrengen dat het OM en/of de FIOD in strijd met de Aanwijzing en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld, rusten op [appellant] . Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van deze stellingen.
Persbericht niet in strijd met de onschuldpresumptie; geen sprake van gebleken onschuld
5.1
[appellant] heeft over de inhoud van het persbericht in de eerste plaats naar voren gebracht dat de voorlichting door het OM onrechtmatig is, omdat helemaal geen sprake is van door hem gepleegde strafbare feiten. De kantonrechter heeft echter terecht overwogen dat vaststaat dat [appellant] ten tijde van het uitbrengen van het persbericht werd verdacht van strafbare feiten. Dat sprake is van (enkel) een verdenking is ook duidelijk in de bewoording van het persbericht tot uitdrukking gebracht: er staat dat een “verdachte” is aangehouden en dat die persoon “wordt verdacht” van bepaalde feiten. Ook is in het persbericht gebruik gemaakt van woorden als “zou” en “vermoedelijk”. Van schending van de onschuldpresumptie (zoals verankerd in onder meer artikel 6 lid 2 EVRM) is dan ook geen sprake.
5.11
Als uit de uitspraak van de strafrechter of anderszins uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak blijkt van de onschuld van de verdachte, geldt in beginsel dat het strafvorderlijk optreden onrechtmatig is geweest jegens de gewezen verdachte. Dit is vaste rechtspraak sinds HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6956 (Begaclaim). Van gebleken onschuld is in deze zaak echter geen sprake. [appellant] is in 2022 strafrechtelijk veroordeeld en het hoger beroep in de strafzaak loopt nog. [appellant] heeft in de onderhavige procedure betoogd dat de veroordeling onterecht is en heeft ook producties overgelegd die betrekking lijken te hebben op de strafzaak. Het oordeel over de strafbaarheid is echter – op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen – aan de strafrechter. De door [appellant] ter zitting aangehaalde uitspraak HR 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:796, die betrekking heeft op de stelplicht van een verdachte van een strafbaar feit in een tegen hem door het slachtoffer aanhangig gemaakte civiele procedure waarin van de verdachte schadevergoeding wordt gevorderd, maakt dat niet anders.
Persbericht leidt niet tot directe identificatie van [appellant] voor publiek
5.12
[appellant] stelt verder dat het persbericht te eenvoudig tot hem is te herleiden en op die grond in strijd is met de Aanwijzing 2012. De Staat heeft dit, ook in hoger beroep, betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het persbericht wel tot [appellant] te herleiden is, maar dat dit in het gegeven geval, uitgaande van een belangenafweging, niet onrechtmatig is jegens [appellant] . Het hof zal opnieuw beoordelen of het persbericht te makkelijk is te herleiden tot [appellant] en of dit leidt tot strijd met de Aanwijzing 2012. Het hof zal daarbij (op grond van de devolutieve werking van het appel) ook het in eerste aanleg door de Staat gevoerde verweer betrekken.
5.13
Het persbericht bevat geen direct tot [appellant] herleidbare persoonsgegevens zoals zijn naam, geboortedatum of adres. In dat opzicht voldoet het persbericht aan de Aanwijzing 2012. In het persbericht is wel opgenomen dat de verdachte is betrokken bij een (claim)stichting, maar dat is niet in strijd met de Aanwijzing. Informatie over het beroep of de functie van een verdachte kan immers worden verstrekt als de verdenking daarmee samenhangt, zoals in het geval van [appellant] (zie Aanwijzing 2012 onder 3.1). Het weglaten van de informatie over de betrokkenheid van de verdachte bij een claimstichting zou de informatieve waarde van het persbericht bovendien aanzienlijk beperken.
5.14
In de stellingen van [appellant] ligt verder besloten dat het persbericht gegevens bevat die redelijkerwijs konden leiden tot de identificatie van zijn persoon als de verdachte, zoals het merk van de inbeslaggenomen auto ( [auto] ) met daarbij een foto van die auto en het vermelden van rechtspersonen op de Kanaaleilanden. [appellant] heeft echter onvoldoende toegelicht dat deze of andere gegevens in het bericht eenvoudig tot hem herleidbaar zijn. Wat betreft de [auto] geldt dat er meerdere mensen zijn die een [auto] bezitten. In het persbericht is bovendien niet het type [auto] vermeld. Ook is er geen reden om aan te nemen dat het publiek op de hoogte was van het type [auto] dat [appellant] bezat, en hoeveel van dergelijke auto’s er in Nederland zijn. [appellant] heeft ook onvoldoende toegelicht dat in eerdere publicaties over hem hetzij de [auto] , hetzij rechtspersonen op de Kanaaleilanden genoemd zijn. Er zijn door hem geen publicaties overgelegd. Bovendien: ook als twee jaar eerder een enkele publicatie deze gegevens heeft bevat, leidt dat er niet toe dat het publiek [appellant] meteen in het persbericht zal herkennen.
5.15
Het hof merkt hierbij nog op dat het nut van het opnemen bij het persbericht van een foto van de in beslag genomen [auto] niet aanstonds duidelijk is en dat de Staat dit tijdens de mondelinge behandeling van het hof ook niet heeft kunnen verduidelijken. Op zichzelf leidt dit echter niet tot onrechtmatigheid van het persbericht.
Een journalist van de Telegraaf was al voor het persbericht van de huiszoeking op de hoogte
5.16
Mogelijk bedoelt [appellant] aan zijn vordering ten grondslag te leggen dat de informatie in het persbericht niet heeft geleid tot herkenning bij het grote publiek, maar wel bij journalisten die al over hem hadden geschreven. De Staat heeft hierover naar voren gebracht dat de persvoorlichter van de FIOD al tijdens de huiszoeking en nog vóór het uitbrengen van het persbericht is gebeld door een journalist van de Telegraaf die al wist dat er een huiszoeking plaatsvond bij [appellant] . Het is volgens de Staat dus niet aan het persbericht te wijten dat deze journalist van de huiszoeking bij [appellant] op de hoogte kwam. Juist doordat er vragen gesteld werden, was er aanleiding om eerder dan gepland een persbericht uit te brengen, aldus de Staat.
5.17
[appellant] heeft daar tegen in gebracht dat het niet juist kan zijn dat een journalist al op de hoogte was voor het uitbrengen van het persbericht. Bij het bericht op de site van de Telegraaf was immers een foto geplaatst van een tijdens de inbeslagname door het OM gemaakte foto van de [auto] . Dat bericht kan dus pas ná het persbericht op de site van de Telegraaf geplaatst zijn, aldus [appellant] . Volgens de Staat is het bericht op de site van de Telegraaf waarschijnlijk later aangevuld met de desbetreffende foto, zoals dat vaak gebeurt met artikelen op een nieuwssite.
5.18
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de persvoorlichter van de FIOD nog voor het uitbrengen van het persbericht is gebeld door de journalist van de Telegraaf. De Staat heeft op dit punt een gedetailleerde uiteenzetting gegeven voorzien van tijdstippen. Deze uiteenzetting is ook opgenomen in de reactie op de klacht van [appellant] (geciteerd onder 3.6 hierboven). Het is aannemelijk, zoals de Staat stelt, dat de foto bij het bericht op de site van de Telegraaf later is aangepast. Dat de Telegraaf wist dat het persbericht op [appellant] betrekking had, komt dus ook niet doordat daarin naar hem herleidbare informatie staat, maar doordat de Telegraaf de zaak actief volgde.
Ook als de verdachte in beperkingen zit kan een persbericht worden uitgebracht
5.19
Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat er geen persbericht mag worden uitgebracht over een verdachte die in volledige beperkingen zit, omdat die zich niet kan verdedigen. Uit de Aanwijzing 2012 volgt niet dat geen persvoorlichting kan plaatsvinden als een verdachte in beperkingen is geplaatst. In dit geval heeft de Staat voldoende toegelicht dat het persbericht werd uitgebracht op de dag dat de huiszoeking en aanhouding plaatsvond met het oog op de op dat moment reeds gebleken belangstelling van de pers.
Ontbreken belangenafweging?
5.2
[appellant] heeft nog aangevoerd, dat het OM geen (voor hem kenbare) belangenafweging als bedoeld in de Aanwijzing 2020 heeft gemaakt bij het uitbrengen van het persbericht. Ook is geen contact met zijn advocaat opgenomen over het persbericht. Zoals [appellant] zelf terecht aanvoert, is de Aanwijzing 2020 niet van toepassing, maar ook uitgaande van de toepasselijkheid van de Aanwijzing 2012 moeten de belangen van openbaarheid en transparantie enerzijds en privacy van de betrokkenen anderzijds voldoende met elkaar in evenwicht moeten gehouden. Uit het voorgaande volgt dat het hof – uitgaande van de Aanwijzing 2012 –van oordeel is dat dit in de omstandigheden van het geval voldoende is gebeurd.
5.21
De conclusie uit het voorgaande is dat het persbericht niet onrechtmatig was jegens [appellant] .
[appellant] is niet op onrechtmatige wijze medicatie onthouden
5.22
Op grond van artikel 42 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft een gedetineerde recht op medische verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. In artikel 42 lid 4 sub a Pbw is aan de directeur van de Penentiaire Inrichting (hierna PI) opgedragen te zorgen voor de verstrekking van door de inrichtingsarts voorgeschreven medicijnen en diëten.
5.23
Volgens [appellant] is hem in de PI passende zorg onthouden voor de ziekte […] . De kantonrechter heeft bij gebreke van medische stukken niet kunnen beoordelen of aan [appellant] in de PI passende medische zorg is onthouden. In hoger beroep heeft [appellant] alsnog (delen van) zijn medisch dossier overgelegd. Daaruit blijkt dat [appellant] tijdens de voorlopige hechtenis in de PI Almelo meermalen is gezien door een arts of een verpleegkundige. In het in de PI opgemaakte medisch dossier staat op 9 juli 2018 onder meer onder “O” (dat staat voor “objectief”, dat wil zeggen de symptomen zoals de zorgmedewerker die vaststelt): “
Gezonde en correcte man. (…) Sinds 1999 ziekte […] . Daarvoor behandeld in [plaats 4] . Gebruikt wel 30 capsules/tabletten per dag (Voedingssupplementen. Nu geen symptomen.” Onder S (dat staat voor subjectief, het verhaal van de patiënt) staat vermeld:
“wil graag kruidentherapie voor ziekte […] ”. Onder “P” (dat staat voor “plan”, dat wil zeggen behandelplan of vervolgstappen) staat: “
geen kruidentherapie indicatie”. Er is in het dossier tussen 9 juli 2018 en 30 juli 2018 geen vermelding gemaakt van symptomen van de ziekte […] of een verzoek van [appellant] om kruidentherapie te gebruiken. Op 30 juli 2018 is vermeld onder “O”: “
Moeilijk weekend gehad. Heeft gevoel dat ziekte […] weer de kop gaat opsteken nu hij geen alternatieve medicatie/voedingssuplementen meer kan gebruiken.”
5.24
Uit het in de PI opgemaakte medisch dossier maakt het hof op, dat [appellant] geen melding heeft gemaakt van klachten als gevolg van de ziekte […] en dat dergelijke klachten of symptomen van die ziekte zijn ook niet door de arts of verpleegkundige zijn geconstateerd. Op 9 juli 2018 staat immers over de ziekte […] “nu geen symptomen”. Pas op 30 juli 2018 – twee dagen voor de invrijheidstelling – is vermeld in het medisch dossier dat [appellant] ‘denkt dat de ziekte […] weer de kop gaat opsteken’. Het hof ziet op basis van het door [appellant] overgelegde medische dossier dan ook niet dat er aanleiding was om [appellant] in de PI te behandelen voor de ziekte […] . Ook uit de medische stukken die [appellant] heeft overgelegd volgt niet dat hij na ontslag uit de PI ernstige symptomen van de ziekte […] heeft ontwikkeld. De overgelegde testresultaten dateren van ruim na het ontslag uit de PI. Uit het door de Staat overgelegde advies van zijn medisch adviseur volgt bovendien dat dergelijke testresultaten weinig zeggen over de vraag of er daadwerkelijk een actieve infectie is.
5.25
Het is juist dat uit het medisch dossier blijkt dat [appellant] twee keer heeft gevraagd om zijn voedingssupplementen of kruidentherapie (op 9 juli en 30 juli 2018). Aangezien er geen sprake was van symptomen en dergelijke supplementen of kruidentherapie ook geen reguliere behandeling vormen voor de ziekte […] , was er geen aanleiding voor de arts om deze aan hem voor te schrijven, voor zover dergelijke alternatieve middelen al in de PI voorgeschreven zouden kunnen worden. Dat hij de kruidentherapie en supplementen niet heeft gekregen betekent dus niet dat [appellant] een medische behandeling is onthouden; van marteling is al helemaal geen sprake.
5.26
[appellant] heeft ter zitting van het hof te bewijzen aangeboden dat hij om de kruidentherapie en voedingssupplementen heeft gevraagd. Dat [appellant] daarom heeft gevraagd blijkt zoals hiervoor overwogen uit het medisch dossier, maar dat leidt niet tot het oordeel dat hij deze middelen had moeten krijgen. Voor bewijslevering is daarom geen aanleiding.
5.27
Gezien het voorgaande kan in het midden blijven of [appellant] voor zijn klachten over de medische zorg gebruik had kunnen maken van de beklagprocedure bij de directeur van de PI en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
Conclusie en proceskosten
5.28
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen en hetgeen [appellant] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd afwijzen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.29
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van de Staat op:
griffierecht € 2.175,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.781,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

6.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 26 juli 2023;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Staat begroot op € 4.781,- vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. D.A. Schreuder, mr. B.J. Lenselink en mr. R.J.B. Schutgens en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.