Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 mei 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een schadevergoedingsvordering van [verweerder] tegen [eiser] naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op een familiefeest in de nacht van 24 op 25 juli 2020. [verweerder] heeft [eiser] aangeklaagd voor onrechtmatige daad, omdat hij hem zou hebben verwond. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerder vonnis van 19 juni 2023 vastgesteld dat [eiser] [verweerder] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en hem veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan [verweerder].
In cassatie heeft [eiser] betoogd dat de civiele rechter niet tot het oordeel mag komen dat hij de stellingen van [verweerder] onvoldoende heeft betwist, omdat hij ook verdachte is in een strafzaak die betrekking heeft op dezelfde feiten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de civiele rechter de feiten die door de eiser zijn gesteld en die door de gedaagde niet of onvoldoende zijn betwist, als vaststaand mag beschouwen. Dit geldt ook in gevallen waar een strafzaak aanhangig is. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] verworpen en het beroep in cassatie afgewezen, waarbij hij [eiser] heeft veroordeeld in de kosten van het geding.