Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.De zaak in het kort
2.2 Procesverloop in hoger beroep
- het beroepschrift ingekomen ter griffie op 4 september 2024, waarmee Bema in beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, (hierna de kantonrechter) van 6 juni 2024 (hierna de beschikking of de bestreden beschikking).
- het verweerschrift tevens beroepschrift in (voorwaardelijk) incidenteel beroep ingekomen ter griffie op 18 maart 2025;
3.3 Feitelijke achtergrond
Werkgever zegt hierbij reeds aan dat deze arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet na het van rechtswege eindigen daarvan op 20 januari 2023.
Deze mededeling geldt als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 BW”
Autoregeling Bema BV NLD’ is onder meer bepaald:
5.3 Teruggave bij einde van de arbeidsovereenkomst(…)
Bijgevoegd waren de “
Aanvullende afspraken behorende bij het Addendum d.d. 18 januari 2024”.
In het jaar 2024 moet er minimaal €300.000 aan nieuwe omzet worden gegenereerd door:
Nieuwe klanten;
Uitbreiding assortiment bij bestaande klanten
Indien bovenstaande niet wordt behaald zal de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2025 worden beëindigd.”
Met deze brief informeer ik je dat ik mijn arbeidsovereenkomst met Bema wens te beëindigen per 31 januari 2024.
Hiermee bevestigen wij je schriftelijke opzegging van je dienstverband d.d. 30 januari 2024. Dit betekent dat jouw arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van 1 maart 2024.
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Beoordeling in hoger beroep
Emergis). Verder geldt dat bij een voorstel tot verslechtering van de arbeidsvoorwaarden vereist is dat een werknemer daar “welbewust” mee moet instemmen. Het enkel niet reageren op een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, betekent niet dat een werknemer hiermee heeft ingestemd (HR 23 april 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL5262).
welbewusthad aanvaard. Uiteindelijk heeft [verweerder] binnen tien dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst door middel van de overhandiging van de brief van 30 januari 2024 te kennen gegeven dat hij het verlengingsaanbod niet wilde aanvaarden. Daarmee heeft [verweerder] de termijn die hij redelijkerwijze mocht nemen om zich op het verlengingsaanbod te beraden, niet overschreden. Bema betoogt dat de onduidelijke opstelling van [verweerder] niet beloond mag worden. Het hof is echter van oordeel dat Bema die onduidelijkheid zelf in de hand heeft gewerkt door in haar verlengingsaanbod geen termijn voor aanvaarding op te nemen.
Hieruit volgt dat de grieven II tot en met V falen.