ECLI:NL:GHDHA:2025:1214

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
200.346.390/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en aanzegging in civiele procedure

In deze zaak heeft Bema B.V. hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in Den Haag, waarin de verzoeken van Bema om een gefixeerde schadevergoeding en een vergoeding op basis van de autokostenregeling zijn afgewezen. De zaak betreft de verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [verweerder], die op basis van een aanzeggingsclausule niet zou worden voortgezet na de afloop van de termijn. Bema heeft twee dagen voor het verstrijken van de termijn een voorstel tot verlenging gedaan, maar [verweerder] heeft dit voorstel niet aanvaard. Na afloop van de termijn heeft [verweerder] nog enkele dagen voor Bema gewerkt, maar heeft hij vervolgens schriftelijk zijn ontslag ingediend. Bema stelt dat [verweerder] door zijn werkzaamheden de verlenging heeft aanvaard, maar het hof oordeelt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd en dat er geen stilzwijgende voortzetting heeft plaatsgevonden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, waarbij Bema in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.346.390/01
Zaaknummer rechtbank : 10995026 EJ VERZ 24-81216
beschikking van 8 juli 2025
inzake
Bema B.V,
gevestigd te Waddinxveen,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M. van der Chijs te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J. de Groot te Amstelveen.
Het hof zal partijen hierna Bema en [verweerder] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[verweerder] heeft voor Bema gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met daarin een aanzeggingsclausule die inhield dat de overeenkomst na afloop van de termijn niet zou worden voortgezet. Twee dagen vóór de afloop van de termijn heeft Bema aan [verweerder] schriftelijk een voorstel tot verlenging gedaan. [verweerder] heeft dat voorstel niet voor de afloop van de termijn aanvaard. Na afloop van de termijn heeft [verweerder] nog een aantal dagen voor Bema gewerkt. Vervolgens heeft hij Bema schriftelijk laten weten dat hij niet langer voor haar wil werken en dat hij een andere baan heeft geaccepteerd. Bema stelt zich op het standpunt dat [verweerder] door zijn werkzaamheden voort te zetten haar verlengingsvoorstel heeft aanvaard, althans dat de arbeidsovereenkomst op basis van art. 7:668 lid 4 sub a BW is voortgezet. Zij stelt dat [verweerder] de aldus tot stand gekomen arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - zonder tussentijds opzegbeding - onregelmatig heeft beëindigd. Zij accepteert het einde van de overeenkomst maar claimt een gefixeerde schadevergoeding en een vergoeding op basis van de autokostenregeling.
1.2
De kantonrechter wijst de verzoeken van Bema af. Het hof komt, op andere gronden, tot een bekrachtiging van die beschikking.

2.2 Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- het beroepschrift ingekomen ter griffie op 4 september 2024, waarmee Bema in beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, (hierna de kantonrechter) van 6 juni 2024 (hierna de beschikking of de bestreden beschikking).
- het verweerschrift tevens beroepschrift in (voorwaardelijk) incidenteel beroep ingekomen ter griffie op 18 maart 2025;
- productie 8 van Bema ingekomen ter griffie op 28 maart 2025;
- productie 1 van [verweerder] (addendum bij de arbeidsovereenkomst d.d.18 januari 2024) ingekomen ter griffie op 10 april 2025;
- het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter van 24 april 2024.
2.2
Op 9 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar beide advocaten de zaak hebben toegelicht aan de hand van door hen overgelegde spreekaantekeningen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden en dat deel uitmaakt van het procesdossier.

3.3 Feitelijke achtergrond

3.1
Het gaat, met inachtneming van wat in dit hoger beroep nog is komen vast te staan, in deze zaak om het volgende.
( i) [verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 20 juni 2022 op basis van een (schriftelijke) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd tot 20 januari 2023 bij Bema in dienst getreden als accountmanager. In die overeenkomst is vermeld: “
Werkgever zegt hierbij reeds aan dat deze arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet na het van rechtswege eindigen daarvan op 20 januari 2023.
Deze mededeling geldt als een aanzegging in de zin van artikel 7:668 BW
In de eveneens op 20 juni 2022 tussen partijen overeengekomen ‘
Autoregeling Bema BV NLD’ is onder meer bepaald:

5.3 Teruggave bij einde van de arbeidsovereenkomst(…)
Indien werknemer zelf ontslag neemt is hij verantwoordelijk voor de kosten voortvloeiend uit het eerder opzeggen van de leaseovereenkomst. In dit geval zijn er meerdere opties: werknemer koopt de auto over van de leasemaatschappij, hij zet het zakelijk leasecontract over naar private lease; hij betaald [betaalt-hof] een afkoopsom of de nieuwe werkgever neemt het leasecontract over.
(…)
Indien de auto niet wordt overgenomen door werknemer of nieuwe werkgever zullen de kosten die de leasemaatschappij rekent voor voortijdige beëindiging worden doorbelast via Bema BV. aan de werknemer.
(ii) [verweerder] heeft in september 2022 de beschikking gekregen over een Skoda Enyaq iV (hierna: de leaseauto). Bema is voor die auto met de leasemaatschappij een leasecontract aangegaan voor 50 maanden, eindigend per 1 september 2026. De maandelijkse leasetermijn bedroeg € 837,-.
(iii) Op 15 december 2022 is door middel van een addendum op de arbeidsovereenkomst een verlenging van de arbeidsovereenkomst overeengekomen voor de duur van twaalf maanden tot 20 januari 2024. Ook dit addendum bevatte de onder (i) aangehaalde aanzeggingsclausule (met einddatum 20 januari 2024).
(iv) Op 1 december 2023 heeft Bema aan [verweerder] een mondeling voorstel gedaan de arbeidsovereenkomst nogmaals te verlengen. Bema heeft daarbij voorgesteld een door [verweerder] te behalen (omzet)target af te spreken.
( v) Op 18 januari 2024 heeft Bema een schriftelijk voorstel gedaan tot verlenging van de arbeidsovereenkomst tot 1 januari 2025 met in het voorgestelde addendum wederom de onder (i) aangehaalde aanzeggingsclausule (met einddatum 1 januari 2025).
Bijgevoegd waren de “
Aanvullende afspraken behorende bij het Addendum d.d. 18 januari 2024”.
Daarin is vermeld:
 “ “
In het jaar 2024 moet er minimaal €300.000 aan nieuwe omzet worden gegenereerd door:
o
Nieuwe klanten;
o
Uitbreiding assortiment bij bestaande klanten

Indien bovenstaande niet wordt behaald zal de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2025 worden beëindigd.
(vi) [verweerder] heeft dit voorstel niet mondeling of schriftelijk aanvaard. Vanaf 20 januari 2024 heeft hij zijn werkzaamheden voor Bema voortgezet.
(vii) Op 30 januari 2024 heeft [verweerder] aan Bema geschreven:

Met deze brief informeer ik je dat ik mijn arbeidsovereenkomst met Bema wens te beëindigen per 31 januari 2024.
Bij deze wil ik mijn ontslag indienen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Graag ontvang ik een bevestiging en informatie omtrent de verdere afhandeling.
(viii) Bij brief van, eveneens, 30 januari 2024 heeft Bema hierop als volgt gereageerd:

Hiermee bevestigen wij je schriftelijke opzegging van je dienstverband d.d. 30 januari 2024. Dit betekent dat jouw arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van 1 maart 2024.
Middels deze brief informeren wij je over de gevolgen van de beëindiging van je dienstverband op de geldende secundaire arbeidsvoorwaarden.
(…)
Zoals overeengekomen in de autoregeling d.d. 20 juni 2022 zijn er een aantal mogelijkheden om je leasecontract op te zeggen.
Je koopt de auto over van de leasemaatschappij
Je zet het zakelijke leasecontract over naar privatelease.
Je betaald [betaalt- hof] de afkoopsom
Je nieuwe werkgever neemt het leasecontract over.
(…)
Wij danken je voor de samenwerking en wensen je veel succes in je nieuwe baan!
(ix) [verweerder] heeft sinds 30 januari 2024 niet meer voor Bema gewerkt.
( x) [verweerder] heeft aanvankelijk op 25 februari 2025 laten weten dat hij de leaseauto van de leasemaatschappij zou overnemen. Daar heeft hij later van afgezien.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[verweerder] heeft na wijziging van zijn verzoek d.d. 23 april 2024 verzocht (A) Bema te veroordelen om [verweerder] een aanzegvergoeding te betalen van € 4.354,83 bruto en om een eindafrekening per 1 maart 2024 op te maken, waarbij niet opgenomen vakantiedagen en vakantiegeld worden afgerekend; en (B) voor recht te verklaren dat Bema geen aanspraken heeft op [verweerder] wegens vergoeding van kosten verband houdende met de beëindiging van de leaseovereenkomst; kosten rechtens.
4.2
Bema heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verweerder] . Zij heeft bij wijze van tegenverzoek verzocht:
Primair: [verweerder] te veroordelen om haar te betalen een gefixeerde schadevergoeding van € 48.600,- bruto en de afkoopsom van het leasecontract van € 15.512,95, hetgeen na verrekening met het loon van februari 2024 en de eindafrekening dienstverband neerkomt op € 61.407,82;
Subsidiair: voor zover verrekening niet is toegestaan, [verweerder] te veroordelen om aan Bema te voldoen voormelde bedragen van € 48.600,- en € 15.512,95 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van het verweerschrift tot de voldoening;
Primair en subsidiair: kosten rechtens.
4.3
[verweerder] heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.4
In de zaak van Bema tegen [verweerder] (reconventie) heeft de kantonrechter de (tegen)verzoeken van Bema afgewezen met haar veroordeling in de proceskosten. Daartoe heeft hij, kort gezegd, het volgende overwogen. Het mondeling aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst van Bema d.d. 1 december 2023 is vervallen omdat het niet onmiddellijk is aanvaard (art. 6:221 BW). [verweerder] mocht het schriftelijke verlengingsaanbod van Bema d.d. 18 januari 2024 gedurende een redelijke termijn, die op 30 januari 2024 nog doorliep en dus op 20 januari 2024 nog niet voorbij was, in beraad houden. De acceptatie door [verweerder] van het schriftelijke verlengingsvoorstel kan niet worden afgeleid uit de voortzetting van de werkzaamheden door [verweerder] gedurende zeven werkdagen in de periode van 20 tot 30 januari 2024. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met ingang van 20 januari 2024 is verlengd tot 30 januari 2024, de dag waarop [verweerder] Bema heeft laten weten dat hij de arbeidsovereenkomst niet wilde verlengen. De arbeidsovereenkomst (voor een termijn korter dan zes maanden) is daarom op 30 januari 2024 niet door opzegging maar van rechtswege geëindigd.
4.5
In de zaak van [verweerder] tegen Bema (conventie) is, gelet op voormelde korte termijn, het verzoek om toekenning van de aanzeggingsvergoeding afgewezen. Het verzoek om een eindafrekening ter zake van het dienstverband tussen [verweerder] en Bema op te stellen is gedeeltelijk toegewezen, met als datum van de eindafrekening 30 januari 2024. Daarbij heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Bema is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de afwijzing van haar verzoeken. Zij verzoekt, onder aanvoering van negen grieven, de (gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden beschikking met alsnog de toewijzing van haar verzoeken strekkende tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 48.600,- bruto en autokosten van € 15.512,95 inclusief btw, met wettelijke rente en veroordeling van [verweerder] in de kosten van beide instanties.
5.2
[verweerder] heeft de grieven bestreden en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met afwijzing van de verzoeken van Bema en haar veroordeling in de kosten van beide instanties. Hij stelt voorwaardelijk incidenteel beroep in, namelijk ‘voor het geval het hof het oordeel dat de arbeidsovereenkomst is verlengd met de periode tussen 18 januari en 30 januari 2024 niet volgt’. In dat geval verzoekt hij om Bema te veroordelen tot de uitbetaling van vakantiegeld en niet opgenomen vakantiedagen over de periode van 31 januari 2024 tot einde arbeidsovereenkomst en de betaling van de aanzegvergoeding van € 4.354,83 bruto, kosten rechtens.
5.3
Tegen de incidentele grief heeft Bema geen verweer gevoerd.
Principaal hoger beroep
5.4
Het hof zal, mede in het licht van het voorwaardelijke karakter van het incidenteel hoger beroep, eerst het principaal hoger beroep behandelen. De kern van het geschil tussen partijen ligt besloten in de grieven I tot en met VI van Bema. De grieven VII tot en met IX bouwen daarop voort.
Aanvaarding verlengingsvoorstel
5.5.
De grieven II tot en met V richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [verweerder] het verlengingsvoorstel van Bema in beraad mocht houden tot na 20 januari 2024. Volgens Bema is dat oordeel in strijd met de rechtszekerheid en het wettelijke stelsel van het ontslagrecht. Zij betoogt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 20 januari 2024 tot 1 januari 2025 is verlengd doordat [verweerder] na 20 januari 2024 zijn werkzaamheden voor Bema heeft voortgezet, waarmee hij het verlengingsvoorstel heeft aanvaard. Uit de (in eerste aanleg gewijzigde) stellingname van [verweerder] volgt dat hij dit standpunt onderschrijft. Zijn eerdere standpunt dat de arbeidsovereenkomst op 19 januari 2024 van rechtswege is geëindigd heeft hij immers niet gehandhaafd. Het al op 1 december 2023 mondeling gedane verlengingsvoorstel was hem duidelijk en het had op zijn weg gelegen om uitdrukkelijk aan te geven dat hij het niet eens was met dat voorstel; dat heeft hij niet gedaan. Zijn onduidelijke opstelling mag niet beloond worden. Resultaat van deze gang van zaken is dat [verweerder] het verlengde dienstverband voor bepaalde tijd, waarin geen tussentijds opzegbeding is opgenomen, onregelmatig heeft opgezegd. Steun voor deze lezing vindt Bema in (de tekst van) de brief van [verweerder] van 30 januari 2024.
Geen verlenging arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:668 lid 4 sub a BW
5.6
Het hof stelt voorop dat in de van 15 december 2023 tot 20 januari 2024 geldende arbeidsovereenkomst een clausule is opgenomen houdende de aanzegging dat de overeenkomst niet zal worden verlengd na het van rechtswege eindigen daarvan op 20 januari 2024 (rov 3.1.(iii)). De arbeidsovereenkomst bevat daarmee een geldige aanzeggingsclausule waaruit volgt dat de overeenkomst na 20 januari 2024 niet zal worden voortgezet. Omdat Bema aan haar aanzegverplichting heeft voldaan is artikel 7:668 lid 4 sub a BW (verlenging van de arbeidsovereenkomst zonder aanzegging) niet van toepassing. Voor zover Bema haar betoog dat de arbeidsovereenkomst is verlengd (mede of bij wijze van alternatief) op deze bepaling baseert, faalt dat betoog.
Geen stilzwijgende voortzetting arbeidsovereenkomst / geen voorzetting zonder tegenspraak
5.7
Het hof verwerpt verder het standpunt van Bema dat de arbeidsovereenkomst na 20 januari 2024 is verlengd omdat [verweerder] , door na 20 januari 2024 een aantal dagen door te werken, stilzwijgend het door Bema begin december 2023 mondeling en op 18 januari 2024 schriftelijk gedane verlengingsaanbod heeft aanvaard.
5.8
Voorop staat dat stilzwijgende voortzetting impliceert dat tussen partijen wilsovereenstemming moet hebben bestaan, gericht op voortzetting van het dienstverband. Of die wilsovereenstemming heeft bestaan moet worden beoordeeld aan de hand van de wils-/vertrouwensleer (artikelen 3:33 en 3:35 BW). Daaruit volgt dat voor stilzwijgende voortzetting ten minste is vereist dat Bema uit verklaringen en/of gedragingen van [verweerder] redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat de wil van [verweerder] gericht was op voortzetting van het dienstverband (HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6755,
Emergis). Verder geldt dat bij een voorstel tot verslechtering van de arbeidsvoorwaarden vereist is dat een werknemer daar “welbewust” mee moet instemmen. Het enkel niet reageren op een voorstel van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, betekent niet dat een werknemer hiermee heeft ingestemd (HR 23 april 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL5262).
5.9
Het verlengingsaanbod van Bema bevatte de verplichting voor [verweerder] om minimaal € 300.000,- aan nieuwe omzet (hierna: de targets) te genereren. Als die omzet niet werd behaald zou de arbeidsovereenkomst niet worden verlengd, hetgeen in zijn geval neer zou komen op het niet aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Met de verplichting inzake de te behalen targets is er onmiskenbaar sprake van een wezenlijke verzwaring van de verplichtingen van [verweerder] en van een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. Weliswaar stelt Bema dat de targets ‘gemakkelijk’ te behalen zijn maar dat is niet doorslaggevend: als voorheen niet onder de druk van het behalen van targets gewerkt behoefde te worden, zoals hier, is sprake van een verzwaring indien deze voor de toekomst wel van toepassing zijn. Dat het niet behalen van de targets zou leiden tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2025, betekent bovendien dat het voor [verweerder] moeilijker werd om met Bema een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan. Ook dit moet redelijkerwijs worden aangemerkt als een verzwaring van de arbeidsvoorwaarden.
5.1
Het verlengingsvoorstel bevatte dus een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. [verweerder] heeft het aan hem overhandigde addendum met voormeld voorstel niet ondertekend. Ook heeft hij niet (onmiddellijk) positief gereageerd op het voorstel van Bema. Het verlengingsvoorstel bevatte geen termijn voor aanvaarding. Onder deze omstandigheden betekende het enkel doorwerken vanaf 20 januari 2024 niet dat Bema er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [verweerder] het verlengingsvoorstel van Bema had aanvaard, laat staan dat [verweerder] het verlengingsvoorstel
welbewusthad aanvaard. Uiteindelijk heeft [verweerder] binnen tien dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst door middel van de overhandiging van de brief van 30 januari 2024 te kennen gegeven dat hij het verlengingsaanbod niet wilde aanvaarden. Daarmee heeft [verweerder] de termijn die hij redelijkerwijze mocht nemen om zich op het verlengingsaanbod te beraden, niet overschreden. Bema betoogt dat de onduidelijke opstelling van [verweerder] niet beloond mag worden. Het hof is echter van oordeel dat Bema die onduidelijkheid zelf in de hand heeft gewerkt door in haar verlengingsaanbod geen termijn voor aanvaarding op te nemen.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de (voortzetting van de) arbeidsovereenkomst.
Dit verandert niet door de in de brief van [verweerder] van 30 januari 2024 gebruikte bewoordingen. Het moet er voor gehouden worden dat [verweerder] - die niet juridisch deskundig is - met zijn brief aan Bema kenbaar heeft gemaakt niet meer voor haar te willen werken en, daarmee, om niet op het verlengingsaanbod in te willen gaan. Bema heeft de brief niet in een andere zin mogen opvatten.
Hieruit volgt dat de grieven II tot en met V falen.
Opstelling [verweerder] bij de kantonrechter
5.12
Bema verbindt aan de wijziging van het verzoek in eerste aanleg door [verweerder] (waarbij hij aangeeft te berusten in het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2024) de conclusie, kort gezegd, dat het hof tot uitgangspunt behoort te nemen dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege maar op initiatief van [verweerder] is geëindigd (grief I). Daarmee miskent Bema dat [verweerder] zich in hoger beroep in de eerste plaats op het standpunt heeft gesteld het oordeel van de kantonrechter te volgen en daarmee uit te gaan van het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege. Daarbij bestrijdt [verweerder] uitdrukkelijk dat hij het verlengingsaanbod van Bema heeft aanvaard. Het hof komt tot een andere einddatum van de arbeidsovereenkomst (tien dagen eerder) dan de kantonrechter maar ook dat oordeel is gebaseerd op de slotsom dat [verweerder] het verlengingsaanbod niet heeft aanvaard. Het hof blijft met zijn oordeel dus binnen de grenzen van de artikelen 24 en 25 Rv, zoals deze bepalingen op deze procedure van toepassing zijn. Grief I faalt dan ook.
Slotsom
5.13
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verzoeken van Bema strekkende tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en een bedrag uit hoofde van art. 5.3 van de autokostenregeling niet toewijsbaar zijn. Uitgangspunt is immers dat de arbeidsovereenkomst per 20 januari 2024 van rechtswege - en niet door ontslagname door [verweerder] - is geëindigd. De grieven VI en VIII falen dus.
5.14
Feit is dat [verweerder] over de periode van 20 tot 30 januari 2024 nog een aantal dagen heeft gewerkt. Geen van beide partijen stelt zich (nog) op het standpunt dat tussen hen over die periode nog afgerekend moet worden. Door middel van grief VII voert Bema aan dat zij bedragen die [verweerder] over de periode tot 1 maart 2024 nog toekomen mag verrekenen met wat haar toekomt op basis van de onder rov 5.1 genoemde verzoeken. Zoals hiervoor onder 5.13 is overwogen komen de verzochte bedragen haar niet toe en daarom is er niet op die basis te verrekenen. Ook grief VII faalt daarom.
5.15
In hoger beroep stelt Bema zich niet (langer) op het standpunt dat zij gelden tegoed heeft van [verweerder] in verband met de betaling van salaris over de maand februari 2024. Dit staat in hoger beroep dus niet ter beoordeling.
5.16
Slotsom is dus dat de grieven I tot en met VIII falen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe omdat bewijslevering conform het door Bema gedane bewijsaanbod niet tot een andere beslissing kan leiden. De beschikking van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. Om die reden komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk incidenteel beroep. Gelet op de uitkomst van het geding faalt ook grief IX en zal Bema als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen Bema en [verweerder] gegeven beschikking van de kantonrechter te Den Haag, zittingsplaats Gouda, van 6 juni 2024, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
veroordeelt Bema in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 349,- aan griffierecht en € 3.142,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 92,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan deze beschikking is voldaan en vervolgens betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Nijhuis, M.R. Ruizeveld en A.R. Houweling en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.