Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Benta B.V.,gevestigd te Laren (NH),hierna te noemen: Benta,
2.GMNG Worldwide B.V.,gevestigd te Laren (NH),hierna te noemen: GMNG,
3.Phobos B.V.,gevestigd te Amsterdam,hierna te noemen: Phobos,
hierna gezamenlijk te noemen: Benta c.s.,
3.Bureau IGOO B.V.,gevestigd te Rotterdam,hierna te noemen: IGOO,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen te Rotterdam.
- de dagvaarding van 30 maart 2023, waarmee Benta c.s in hoger beroep zijn gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 4 januari 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
- de memorie van grieven van Benta c.s. (met producties);
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden] (met producties);
- de akte van Benta c.s. binnengekomen bij het hof op 15 oktober 2024 (met producties).
Feiten
€ 100.000,-- aan BMS verstrekken.
€ 1.000,-. HJA vermeldt in die e-mail verder:
Het vertrouwen tussen partijen is onvoldoende om een gezamenlijke oplossing voor dit vraagstuk na te streven. M.a.w. ik ga niet meer actief meewerken aan het innen van de debiteuren van Kuyichi.
“de administratie die zij uit hoofde van artikel 2.1 van de ‘Overeenkomst inzake inning van debiteuren van Kuyichi International B.V.’ onder zich heeft binnen veertien dagen na betekening af te geven”aan Benta c.s. Aan die veroordeling is een dwangsom verbonden.
grieven I tot en met III en IXbetogen zij dat HJA jegens hen in strijd met haar zorgplicht op grond van de OID heeft gehandeld en dat [geïntimeerde 2] en [holding] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt, en dat HJA en IGOO met elkaar vereenzelvigd dienen te worden.
grieven IV tot en met VIIIbetogen Benta c.s. dat de rechtbank ten onrechte een aantal thema’s in de beoordeling heeft betrokken. Dit had niet gemoeten omdat – kort gezegd – die thema’s niet door hen aan de vorderingen ten grondslag zijn gelegd. Het hof begrijpt het zo dat Benta c.s. niet verlangt dat het hof die thema’s in hoger beroep beoordeelt. Het hof heeft wat in de toelichting op deze grieven staat waar relevant wel meegenomen in zijn beoordeling hierna.
Benta c.s. noch aan BMS te verstrekken, neutraal heeft opgesteld. De voortzetting van het inningsproces was primair van belang voor Benta c.s.. Verder zag art. 2.1 van de OID uitsluitend op de fase buiten rechte van het inningsproces. Met de fase binnen rechte behoorde HJA zich niet te bemoeien.
27 januari 2016 in gebreke heeft gesteld vanwege het niet terugbetalen van de aan haar verstrekte geldlening.
grieven IV tot en met VIzo dat het persoonlijk te maken ernstig verwijt alleen is gegrond op het niet op verzoek afgeven van de inningsadministratie. Andere feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat aan [holding] en/of [geïntimeerde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zijn niet gesteld.
(vgl. art. 7:412 BW). Daartoe was HJA wel bereid.
grief X. Daarmee betogen Benta c.s. dat de rechtbank ten onrechte hun vorderingen heeft afgewezen en hen in de proceskosten heeft veroordeeld.
- bekrachtigt het tussen Benta c.s. en [geïntimeerden] gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 januari 2023;
- veroordeelt Benta c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 5.689,-- aan griffierecht; € 7.144,-- (tarief V,
- bepaalt dat als Benta c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak hebben voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Benta c.s. de kosten van die betekening moeten betalen, plus extra nakosten van € 92,-,verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.