ECLI:NL:GHDHA:2025:1226

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
BK-24/514
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding bij WOZ-taxatie van nieuwbouwwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de waarde van een nieuwbouwwoning voor de WOZ is vastgesteld. De Heffingsambtenaar had de waarde op € 460.000 vastgesteld, maar de Rechtbank heeft deze waarde verlaagd naar € 282.000 na bezwaar van belanghebbende. De Rechtbank heeft ook een proceskostenvergoeding van € 10,69 toegekend voor het taxatierapport, wat door belanghebbende als te laag werd beschouwd. In hoger beroep is enkel de hoogte van deze proceskostenvergoeding in geschil. Belanghebbende stelt dat de vergoeding op basis van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven zou moeten worden vastgesteld op € 128,96. De Heffingsambtenaar heeft dit betwist en verwezen naar de omstandigheden van de zaak. Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft afgeweken van de Richtlijn op basis van de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder de beperkte inhoud van het taxatierapport en de tijdsbesteding van de taxateur. Het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/514

Uitspraak van 12 juni 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. van der Weide)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 april 2024, nummer SGR 23/2291.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 460.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Den Haag (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 282.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 282.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten voor het taxatierapport tot een bedrag van € 10,69;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.185;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende vergoedingen en het griffierecht (ingevolge artikel 30a, vierde en vijfde lid, Wet WOZ) te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft bij nader stuk verweer gevoerd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 1 mei 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het indienen van bezwaar en (hoger) beroep gebruikgemaakt van de diensten van het kantoor [naam] (het kantoor) dat voor hem als gemachtigde optreedt. Het kantoor biedt zijn diensten aan op basis van “no cure no pay”.
2.2.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een ongedateerd taxatierapport op naam van het kantoor overgelegd, dat is ondertekend door “ [A] Gediplomeerd WOZ taxatuer” (het taxatierapport). In het taxatierapport is de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 401.000.
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Ondergetekende is het niet eens met de uitspraak op bezwaar (…). De meest voorname redenen zijn:
1. Tijdens de hoorzitting hebben wij al naar voren gebracht dat het hier gaan om een nieuwbouwwoning welke pas in april 2022 is opgeleverd. Op de toestandsdatum was de woning dan ook nog niet bewoonbaar. De heffingsambtenaar gaat hier in de uitspraak op het bezwaar niet verder op in. Het gaat hier dus om een woning in aanbouw waardoor de waarde niet via de vergelijkingsmethode wordt vastgesteld maar volgens de gecorrigeerde vervangingswaarde.
(…)
De WOZ-waarde van onderhavig object moet voor belastingjaar 2022 dan ook berekend worden aan de hand van de grondwaarde en bouwkosten. De WOZ-waarde is hier op basis van drie vergelijkingswoningen tot stand gekomen en is hierdoor te hoog vastgesteld. De grondwaarde is € 107.706,99. De bouwkosten zijn € 291.427,31 (inclusief kosten voor de badkamer, keuken en betegeling). Aangezien het om een woning in aanbouw gaat worden de bouwkosten vermenigvuldigd met 0,6 en worden de bouwkosten hierbij opgeteld. Dit komt uit op een bedrag van € 282.563,38.
(…)”
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft gedurende de beroepsfase bij brief van 19 december 2023 de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven tegemoet te komen aan de door belanghebbende in zijn beroepschrift voorgestelde waarde van € 282.000.
2.5.
Ter zitting van de Rechtbank was uitsluitend in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding.
2.6.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de waarde van de woning, gelet op het nadere standpunt van de Heffingsambtenaar, bepaald op € 282.000 en heeft wegens de gegrondverklaring van het beroep aan belanghebbende een vergoeding van de kosten van het taxatierapport toegekend. De Rechtbank heeft deze vergoeding vastgesteld op € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“7. Eiser stelt dat, gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (de Richtlijn), recht bestaat op een vergoeding van € 128,26.
8. Verweerder stelt dat de vergoeding voor het taxatierapport op € 10,69 dient te worden vastgesteld en verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 19 december 2023[1].
9. Eiser komt, gelet op de Richtlijn, in beginsel in aanmerking voor een vergoeding van € 128,26 (2 x € 53, vermeerderd met 21% btw). De rechtbank ziet echter in hetgeen verweerder heeft aangevoerd aanleiding om de kostenvergoeding voor het taxatierapport te matigen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het taxatierapport een bureautaxatie betreft waarin beperkt gegevens zijn opgenomen, niet wordt becijferd hoe de waarde tot stand is gekomen en zonder dat daarin een opname- en realisatiedatum is opgenomen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting onweersproken verklaard dat het mogelijk is om binnen vijf minuten een automatisch gegenereerd taxatierapport via internet op te maken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de taxateur per saldo weinig werk heeft gehad aan het opstellen van het onderhavige taxatierapport. Eiser heeft voorts ter zitting geen duidelijkheid gegeven over de door de taxateur bestede tijd. Een kostenvergoeding volgens de Richtlijn voor een tijdsbesteding van twee uur is dan disproportioneel en er bestaat aanleiding deze te matigen2. De rechtbank acht een tijdsbesteding van tien minuten redelijk en stelt de vergoeding voor de kosten van het taxatierapport vast op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw).
10. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank zal de waarde van de woning verlagen tot € 282.000.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (zeer geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.185 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, en een wegingsfactor 0,5).
[2] Vgl. Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1539, in cassatie op Hof Amsterdam 23 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de Rechtbank terecht een vergoeding van € 10,69 (incl. btw) heeft toegekend ter zake van de kosten van het taxatierapport.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de kosten voor het taxatierapport. Belanghebbende verzoekt om toekenning van een vergoeding van het taxatierapport tot een bedrag van € 128,96 (incl. btw). Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank ten onrechte de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport heeft gematigd. De Rechtbank gaat in haar uitspraak, aldus belanghebbende, voorbij aan de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Stcrt. 2018, 28796 (de Richtlijn), door de stellingname van de Heffingsambtenaar te volgen dat met het opmaken van het taxatierapport minder dan twee uur gemoeid zou zijn. Anders dan de Rechtbank heeft vermeld in haar uitspraak heeft de Heffingsambtenaar niet ter zitting (onweersproken) verklaard dat het mogelijk is binnen vijf minuten een automatisch gegenereerd taxatierapport via internet op te maken. Dit volgt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank. Het taxatierapport is weliswaar opgemaakt met gebruikmaking van geautomatiseerde gegevens, maar het taxatierapport is gecontroleerd en geaccordeerd door een gediplomeerd WOZ-taxateur. De Richtlijn stelt geen voorwaarden aan de wijze waarop een taxatierapport tot stand komt. Er is derhalve sprake van een volwaardig taxatierapport.
5.1.2.
Belanghebbende stelt voorts dat, op basis van hetgeen in de Richtlijn staat vermeld, het niet relevant is hoeveel tijd het in beslag neemt om het taxatierapport samen te stellen, aangezien sprake is van een forfaitaire vergoeding. Het is niet aan de Rechtbank om te twijfelen aan de tijdsbesteding ter zake van het opmaken van het taxatierapport als in de Richtlijn daarvoor van een forfaitaire tijdsduur wordt uitgegaan. Het is niet aan de Rechtbank om daarvan af te wijken. Belanghebbende verwijst in dit kader naar een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:9502) en een aantal zaken van dit Hof waarin de forfaitaire vergoeding volgens de Richtlijn is toegekend. De vergoeding dient dus te worden bepaald op basis van de Richtlijn en wel op 2 uren maal € 53 excl. btw, derhalve op € 128,96 (incl. btw).
5.2.
De Heffingsambtenaar heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken. De Heffingsambtenaar verwijst daartoe naar uitspraken van het Hof van 12 september 2024, waaronder ECLI:NL:GHDHA:2024:1781. Het onderhavige taxatierapport is modelmatig opgemaakt waarbij uitsluitend gegevens, te weten de primaire objectkenmerken, uit openbare bronnen zijn gebruikt. De inhoud van het taxatierapport betreft uitsluitend feitelijke informatie en daarin vindt geen beoordeling van de waarde van de onroerende zaak plaats. Het taxatierapport heeft geenszins bijgedragen aan de beoordeling van de waarde en de vermindering van de waarde in de beroepsfase door de Heffingsambtenaar. Eerst in de beroepsfase is door belanghebbende aangevoerd dat sprake was van een woning in aanbouw. Dat sprake was van een woning in aanbouw bleek niet uit het taxatierapport. De Rechtbank is derhalve terecht uitgegaan van een tijdsbesteding van tien minuten voor de berekening van de vergoeding van de kosten van het taxatierapport.
5.3.
De Rechtbank heeft een vergoeding van de kosten van het taxatierapport toegekend en deze vastgesteld op € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw). De Rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding aanleiding gezien om af te wijken van de Richtlijn, onder meer omdat het taxatierapport een bureautaxatie betreft waarin beperkt gegevens zijn opgenomen, niet becijferd wordt hoe de waarde tot stand is gekomen en geen opname- en realisatiedatum is opgenomen. De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de taxateur per saldo weinig werk heeft gehad aan het opstellen van het taxatierapport. Verder heeft belanghebbende ter zitting geen duidelijkheid gegeven over de door de taxateur bestede tijd. De Rechtbank achtte daarom een kostenvergoeding volgens de Richtlijn voor een tijdsbesteding van twee uur disproportioneel en heeft aanleiding gezien deze te matigen en daarbij een tijdsbesteding van tien minuten redelijk geacht.
5.4.
De hierna volgende overwegingen leiden tot het oordeel dat de Rechtbank de vergoeding voor het taxatierapport terecht op € 10,69 heeft vastgesteld.
5.5.1.
In het arrest van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, BNB 2012/256 (r.o. 4.3.12), heeft de Hoge Raad de gerechten opgeroepen beleid te ontwikkelen voor een uniforme toepassing van de te hanteren
uurtarievenvoor de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in WOZ-procedures. Dit heeft geleid tot vaststelling van de Richtlijn. Dat laat onverlet dat indien de omstandigheden van een procedure daartoe aanleiding geven, daarvan kan worden afgeweken. De Richtlijn is een vorm van zelfbinding, die geen afbreuk kan doen aan de bevoegdheid van de rechter om in een individuele zaak hiervan af te wijken (vgl. HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824, r.o. 3.3.10). Nog daargelaten of de Rechtbank gebonden is aan de van de belastingkamers van de gerechtshoven afkomstige en door de Raad voor de Rechtspraak bekendgemaakte Richtlijn, is zij bevoegd daarvan af te wijken indien zich omstandigheden hebben voorgedaan die meebrengen dat strikte handhaving van de bepaling in kwestie niet aanvaardbaar is.
5.5.2.
In deze procedure heeft de Rechtbank, gelet op de onder 5.3 weergegeven omstandigheden, terecht en op juiste gronden aanleiding gezien af te wijken van de Richtlijn. Naast de in 5.3 vermelde omstandigheden is bij dat oordeel in aanmerking genomen dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek en in zijn beroepschrift een beroep heeft gedaan op het feit dat de woning een nieuwbouwwoning betreft die op de toestandsdatum 1 januari 2022 nog niet was opgeleverd en nog niet bewoonbaar was en eerst in april 2022 is opgeleverd. Belanghebbende heeft daarbij aangevoerd dat de vergelijkingsmethode om die reden niet aan de orde is, maar dat de waarde per toestandsdatum bepaald dient te worden op de grondwaarde vermeerderd met 60% van de bouwkosten. Hiervan is in het taxatierapport geen melding gemaakt, terwijl dit wel voor de hand zou hebben gelegen. Bovendien is daarin, gelet op de voor de woning geldende omstandigheden (opmerkelijk genoeg) juist wel de vergelijkingsmethode gehanteerd. Verwacht mag worden dat een taxateur, ook bij een bureautaxatie, dergelijke relevante omstandigheden, die leiden tot een andere methode van waarderen en die tot een, naar belanghebbende stelt, aanzienlijke waardevermindering zouden moeten leiden ten opzichte van de voor de woning vastgestelde waarde, meeweegt in zijn taxatierapport.
5.5.3.
In hoger beroep heeft belanghebbende dus niet aannemelijk gemaakt dat de geautomatiseerde opmaak, beoordeling en accordering van het taxatierapport meer dan tien minuten heeft geduurd. De stelling van belanghebbende faalt derhalve.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door P.J.J. Vonk, Chr.Th.P.M. Zandhuis en C. Maas, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
De griffier, de voorzitter,
E.J. Nederveen P.J.J. Vonk
De beslissing is op 12 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.