Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[verzoeker 1] ,
[verzoekster 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- het beroepschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 19 juni 2024, waarmee [verzoeker 1] en [verzoekster 2] in hoger beroep zijn gekomen van de tussen partijen gewezen beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, van 20 maart 2024;
- het verweerschrift, tevens houdende beroepschrift in incidenteel hoger beroep, tevens houdende vermeerdering van eis, met bijlagen, van [verweerder] , op 15 januari 2025 ontvangen ter griffie;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] , met bijlagen;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en mondelinge behandeling door de kantonrechter op 31 januari 2024 dat [verweerder] in het geding heeft gebracht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling;
- de productie 7 die [verweerder] in het geding heeft gebracht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling;
- de opmerkingen van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] van 26 juni 2025 bij het proces-verbaal van de hierna bedoelde mondelinge behandeling en de reactie daarop van [verweerder] van dezelfde dag.
3.Feitelijke achtergrond
- beneden de voorgevel en boven de achtergevel, met twee uitstekende bergingen;
- verticaal in het midden de scheidingsmuur tussen de twee woningen, met aan de linkerkant de woning van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] (ingang in de rechter benedenhoek, links van de scheidingsmuur) en aan de rechterkant de woning van [verweerder] ;
- bij de achtergevel, tussen de twee bergingen en in het verlengde van de scheidingsmuur, een haaks op de gevel geplaatste rechthoekige bloembak; en
- bij de voorgevel, rechts naast de ingang van de woning van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] , een haaks op de gevel geplaatste L-vormige bloembak.
4.Procedure bij de kantonrechter
primairI. voor recht te verklaren dat de op de uitgiftetekeningen aangegeven grens de juiste grens is;
subsidiairII. de erfgrens vast te stellen tussen de percelen van [verzoeker 1] c.s. en [verweerder] ;
in beide gevallenIII. [verweerder] te verplichten binnen drie maanden na de uitspraak mee te werken aan een overeenkomstige aanwijzing van de erfgrens aan het Kadaster, bij gebreke waarvan de uitspraak van de kantonrechter in de plaats van die aanwijzing komt;
IV. [verweerder] te verplichten alle zaken die op het perceel van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] zijn geplaatst, binnen veertien dagen nadat de grens opnieuw is aangewezen, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom.
5.Verzoeken in hoger beroep
primairI. voor recht te verklaren dat de erfgrens:
- tussen de percelen aan de voor- en achterzijde van de woningen gelijkloopt met de in de uitgiftetekeningen gehanteerde grens; en
- in de woning onder de binnenmuur tussen de woningen doorloopt;
subsidiairII. op de voet van artikel 5:47 lid 1 BW de erfgrens vast te stellen zoals primair verzocht;
in beide gevallenIII. [verweerder] te gebieden medewerking te verlenen aan de vaststelling van de erfgrens door aanwijzing van de erfgrens conform de vaststelling van het hof, op een door het Kadaster te bepalen datum, bij gebreke waarvan [verzoeker 1] en [verzoekster 2] op de voet van artikel 3:299 lid 1 BW gemachtigd worden in de plaats van [verweerder] de erfgrens aan te wijzen.
- aan de voorkant langs het muurtje dat de linkerkant vormt van het haaks uit de voorgevel uitstekende stuk van de L-vormige bloembak (dat de bloembak in twee gedeelten verdeelt); en
- aan de achterkant niet precies door het midden van de daar geplaatste bloembak, maar iets rechts daarvan, op een plek die op productie 6 van [verweerder] met een stuk geel plakband is aangegeven. Hij verzoekt in incidenteel hoger beroep, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking met verbetering van gronden te bekrachtigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker 1] en [verzoekster 2] te veroordelen om binnen vier weken na deze beschikking de door hen op het perceel van [verweerder] aangebrachte zaken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom.
op voorwaarde dat de bestreden beschikking in stand blijft en het verzoek van [verweerder] tot verwijdering van de overgebouwde zaken wordt toegewezen:IV. [verweerder] te bevelen het overgebouwde deel van de haag en stenen muur te verwijderen van het perceel van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] , op straffe van een dwangsom.
6.Beoordeling in hoger beroep
Procedureel
- de aan de aktes te ontlenen aanwijzingen, waaronder de mate van gedetailleerdheid waarin de te leveren goederen zijn omschreven in de tekst van de akte en, indien aan die akte een tekening is gehecht, zijn weergegeven in de tekening, en hetgeen overigens uit de aktes valt af te leiden omtrent de bedoeling van partijen; en
- de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden interpretaties zouden leiden.
Omwille van de rechtszekerheid mag de rechter daarbij alleen gegevens in aanmerking nemen die voor derden uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven aktes kenbaar zijn. Indien leveringsaktes die voor verschillende uitleg vatbaar zijn, verwijzen naar feitelijke kenmerken van het te leveren object, kunnen deze aktes mede aan de hand van waarneming van die feitelijke kenmerken worden uitgelegd en kan kennisneming van de situatie ter plaatse van belang zijn voor de beantwoording van de vraag welke uitleg van die aktes tot de meest aannemelijke rechtsgevolgen leidt. [3]
(i) dat en waarom uit de betrokken oppervlakte aanknopingspunten zouden kunnen worden afgeleid voor het verloop van de betrokken grens van het perceel van [verweerder] : of
(ii) dat de door het Kadaster toegekende voorlopige kadastrale grens in 2014 kenbaar was voor derden, en hoe deze in dat geval verliep.
Aan die akte van levering aan [verweerder] is noch de voor dat perceel relevante uitgiftetekening gehecht, noch enig andere tekening. Die uitgiftetekening kan daarom niet in aanmerking worden genomen bij de uitleg van de akte van levering aan [verweerder] .
achtertuinstaat tussen partijen vast dat zich al ten tijde van de levering aan [verweerder] in het stuk achtergevel tussen de bergingen al de bakstenen bloembak bevond die hiervoor onder 3.8 is afgebeeld. Omdat die bloembak op die plek een duidelijke fysieke scheiding vormt tussen de percelen van partijen, moeten de gemeente en [verweerder] daarom bij levering de bedoeling hebben gehad dat de perceelgrens op die plek met een rechte hoek vanuit de achtergevel de middenlijn van die bloembak zou volgen, zoals gebruikelijk bij scheidingsmuren (artikel 5:36 BW). Gelet op het voorgaande is niet van belang dat die middenlijn niet precies in het verlengde ligt van de middenlijn van de scheidingsmuur aan de binnenkant van het woonhuis, welke middenlijn niet is waar te nemen.
voortuin, staat tussen partijen vast dat zich al ten tijde van de levering aan [verweerder] rechts naast de ingang van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] de L-vormige bloembak bevond die hiervoor onder 3.7 is afgebeeld. [verzoeker 1] en [verzoekster 2] betogen dat de perceelgrens de buitenkant van die bloembak volgt. Die bloembak maakt in zijn geheel deel uit van hun entreepartij. Vanaf daar naar loopt een rechte lijn naar de middellijn van de loopbrug, waar vroeger de lantaarnpaal stond. [verweerder] voert aan dat de lijn moet worden doorgetrokken vanuit de middenlijn van de scheidingsmuur.
- De bestreden beschikking moet worden vernietigd voor wat betreft de vaststelling van de erfgrens in de voor- en achtertuin.
- Het primaire verzoek I van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] is toewijsbaar, zij het niet onder verwijzing naar het verloop van de erfgrens op de uitgiftetekeningen, maar naar de bloembakken in de voor- en achtertuin, zoals hierna bepaald.
- Het hof komt daarom niet toe aan beoordeling van het subsidiaire verzoek II van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] .
- Het verzoek III van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] is niet toewijsbaar, omdat zij de onderhavige beschikking op de voet van de artikelen 3:17 lid 1 aanhef en onder e BW en 3:18 BW ook zonder medewerking van [verweerder] kunnen laten inschrijven in de openbare registers.
- Het hof komt niet toe aan beoordeling van het voorwaardelijke verzoek IV van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] , omdat de voorwaarde waaronder zij dat hebben ingesteld niet is vervuld.
- De verzochte verklaring voor recht kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor het overige zal het hof de veroordelingen, zoals verzocht, wel uitvoerbaar bij voorraat verklaren.
- De verzoeken van [verweerder] in eerste aanleg en in hoger beroep zijn niet toewijsbaar.
- Het hof begroot de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] als volgt:
Totaal € 2.955,-
- Het hof begroot de kosten van het incidenteel hoger beroep op nihil, omdat dat geheel in het verlengde heeft gelegen van het principaal hoger beroep.
7.Beslissing
1. tussen de voortuinen van de percelen van partijen: op een lijn die loodrecht op de voorgevel van het woonhuis van partijen staat, welke lijn is gelegen aan de rechterzijde (gezien vanaf de straatkant) van de L-vormige bloembak welke zich bevindt rechts van de voordeur van de woning van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] en in het verlengde van die rechterzijde;
2. in het woonhuis van partijen: op de middenlijn van de tussenmuur die de woningen van partijen scheidt;
3. tussen de achtertuinen van de percelen van partijen: op een lijn die loodrecht op de achtergevel van de woonhuizen van partijen staat, welke lijn is gelegen op de middenlijn van de haaks op de achtergevel staande bloembak tussen de twee bergingen en in het verlengde van die middenlijn;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van de hoger beroepen, aan de zijde van [verzoeker 1] en [verzoekster 2] begroot op € 2.955,- in het principaal hoger beroep en op nihil in het incidenteel hoger beroep;
- bepaalt dat als [verweerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en [verzoeker 1] en [verzoekster 2] deze beschikking vervolgens aan [verweerder] betekenen, [verweerder] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
- verklaart de hiervoor uitgesproken proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.