In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant, die eerder door de rechtbank Rotterdam was vastgesteld op 19 maart 2025. De appellant was het niet eens met deze datum en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had overwogen dat de appellant tijdens het minnelijk voortraject nieuwe schulden had laten ontstaan, waardoor de ingangsdatum niet eerder kon worden vastgesteld. De appellant stelde dat de schuld aan de VvE niet verwijtbaar was ontstaan en dat hij had voldaan aan de verplichtingen van het minnelijk traject. Het hof heeft de argumenten van de appellant in overweging genomen en vastgesteld dat hij inderdaad aan de voorwaarden had voldaan. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op 1 juli 2023, met een verlenging van zes maanden van de termijn. Dit betekent dat de appellant gedurende deze verlenging ontheven is van de verplichting tot afdracht aan de boedel en van zijn inspanningsverplichting. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.