In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van een minderjarige vanuit Nederland naar Hongarije. De rechtbank Den Haag heeft op 1 mei 2025 het verzoek van de vader tot terugkeer van de minderjarige toegewezen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om het verzoek tot terugkeer af te wijzen. Het hof heeft op 19 juni 2025 het hoger beroep van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de moeder de minderjarige ongeoorloofd heeft achtergehouden in Nederland, en dat er geen sprake is van een weigeringsgrond op basis van artikel 13 lid 1 sub b van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder dient de minderjarige uiterlijk op 1 juli 2025 terug te brengen naar Hongarije, en indien zij dit nalaat, moet zij de benodigde reisdocumenten aan de vader afgeven zodat hij de minderjarige zelf kan terugbrengen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.