ECLI:NL:GHDHA:2025:1264

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
200.354.515/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding naar Hongarije

In deze zaak gaat het om de teruggeleiding van een minderjarige vanuit Nederland naar Hongarije. De rechtbank Den Haag heeft op 1 mei 2025 het verzoek van de vader tot terugkeer van de minderjarige toegewezen. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om het verzoek tot terugkeer af te wijzen. Het hof heeft op 19 juni 2025 het hoger beroep van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de moeder de minderjarige ongeoorloofd heeft achtergehouden in Nederland, en dat er geen sprake is van een weigeringsgrond op basis van artikel 13 lid 1 sub b van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De moeder dient de minderjarige uiterlijk op 1 juli 2025 terug te brengen naar Hongarije, en indien zij dit nalaat, moet zij de benodigde reisdocumenten aan de vader afgeven zodat hij de minderjarige zelf kan terugbrengen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.354.515/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 25-1700
zaaknummer rechtbank : C/09/681413
beschikking van de meervoudige kamer van 19 juni 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht
tegen
[de vader] ,
wonende te Hongarije,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.L. Weterings te Leiden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
kantoorhoudende te [plaats] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator, over [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de teruggeleiding van [minderjarige] vanuit Nederland naar Hongarije. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 1 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader tot terugkeer van [minderjarige] naar Hongarije toegewezen.
1.2
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Zij wil dat het verzoek tot terugkeer van [minderjarige] naar Hongarije alsnog wordt afgewezen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd.
1.3
In deze beschikking wijst het hof het hoger beroep van de moeder af. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en geen andere beslissing neemt dan de rechtbank.
1.4
Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en het geschil in hoger beroep. Daarna geeft het hof de standpunten van partijen weer en motiveert het hof zijn beslissing.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 23 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft op 30 mei 2025 het verslag van bijzondere curator van diezelfde datum ontvangen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van: [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] .
3.3
De ouders zijn in mei 2021 met [minderjarige] als gezin vanuit Nederland naar Hongarije verhuisd.
3.4
In juli 2021 is de moeder teruggekeerd naar Nederland en later in januari 2022 is de vader met [minderjarige] teruggekeerd naar Nederland.
3.5
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 12 april 2022 is een tijdelijke omgangsregeling met de vader vastgesteld.
3.6
De vader heeft [minderjarige] op 30 april 2022 meegenomen naar Hongarije. In de periode daarna heeft de moeder aanvankelijk begeleide omgang en daarna onbegeleide omgang gehad met [minderjarige] in Hongarije.
3.7
De rechtbank Miskolc heeft op 13 juni 2023 – voor zover hier van belang – aan de vader het recht toegekend om gezagsrechten over [minderjarige] uit te oefenen en een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld. Het gerechtshof van Miskolc heeft op 25 juni 2024 een beschikking tussen partijen gewezen met nummer 1.Pf.21.086/2023/5 en de beslissing van de rechtbank Miskolc van 13 juni 2023 in stand gelaten.
3.8
Volgens de vastgestelde omgangsregeling was [minderjarige] tussen 26 december 2024 en 30 december 2024 bij de moeder. De moeder mocht in die periode met [minderjarige] naar Nederland gaan maar heeft [minderjarige] daarna niet teruggebracht naar de vader.
3.9
De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.
3.1
De moeder, de vader en [minderjarige] hebben in ieder geval de Hongaarse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van [minderjarige] naar Hongarije uiterlijk op 19 mei 2025 gelast, waarbij de moeder [minderjarige] moet terugbrengen naar Hongarije en bevolen, indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar Hongarije, dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 19 mei 2025, zodat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Hongarije. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof in haar beroepschrift om de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof in zijn verweerschrift om de bestreden beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bekrachtigen, al dan niet met verbetering van gronden. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Hongarije is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Hongarije partij zijn.
5.2
Aangezien [minderjarige] zijn werkelijke verblijfplaats heeft in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
5.3
Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ongeoorloofde overbrenging of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding; artikel 3 van het Verdrag
Wat staat er in het Verdrag?
5.4
Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat sprake is van ongeoorloofde achterhouding van [minderjarige] door moeder en niet van ongeoorloofde overbrenging. In hoger beroep is gebleken dat de moeder omgang had van 26 december 2024 tot en met 30 december 2024 en hem mee mocht nemen naar Nederland, maar [minderjarige] daarna niet heeft teruggebracht naar de vader. Het hof zal zijn oordeel hieronder toelichten.
5.6
De moeder heeft het hof verzocht om in hoger beroep vooral oog te hebben voor de emotionele, niet-juridische, kant van de zaak. Volgens de moeder moet er namelijk ook gekeken worden naar de situatie van april/mei 2022. Het hof volgt de moeder hierin niet. Het hof is gebonden aan de juridische kant en het (strikte) juridische kader van de zaak. Naar het oordeel van het hof kan de gang van zaken rondom de overbrenging van [minderjarige] naar Hongarije door de vader in mei 2022 in deze procedure niet meer beoordeeld worden. Voor deze procedure is dat wat er destijds gebeurd is of zou zijn gebeurd een gepasseerd station. De moeder had zowel in juli 2021, toen zij zelf terugkeerde naar Nederland en [minderjarige] bij de vader in Hongarije achter liet, als in mei 2022 (meer) (juridische) actie kunnen ondernemen, maar dat is inmiddels een gepasseerd station. De bodemprocedures in Hongarije over het gezag en de hoofdverblijfplaats liepen toen al en de moeder werd ook op dat moment al bijgestaan door een advocaat. Op het moment dat de moeder [minderjarige] vervolgens eind december 2024 achterhield in Nederland, was er door de Hongaarse rechtbank (13 juni 2023) en het Hongaarse hof (25 juni 2024) al uitspraak gedaan over het gezag en de hoofdverblijfplaats. Uit die uitspraken volgt dat de vader ten minste ook het gezag heeft over [minderjarige] en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is. Deze uitspraken worden in Nederland van rechtswege erkend.
5.7
Het hof sluit zich wat het oordeel over het gezag en de hoofdverblijfplaats verder aan bij het oordeel van de rechtbank. Het hof neemt de gronden waarop dit oordeel berust over en maakt deze, na een eigen afweging, tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot een ander oordeel. In tegendeel, de moeder heeft in hoger beroep ter zitting erkend dat de rechtbank een juridisch juiste beslissing heeft genomen en dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de achterhouding van [minderjarige] in Nederland.
5.8
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat sprake is van een ongeoorloofde achterhouding van [minderjarige] naar Nederland als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer; artikel 12 lid 1 van het Verdrag
5.9
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
5.1
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] naar Hongarije te volgen, tenzij sprake is van een van de in het Verdrag genoemde weigeringsgronden.
5.11
De moeder beroept zich in hoger beroep op de weigeringsgrond in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Wat staat er in het Verdrag?
5.12
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
5.13
Het hof stelt voorop dat artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd en dat een beroep daarop slechts in uitzonderlijke situaties kan worden gehonoreerd. Als uitgangspunt geldt dat, in geval van kinderontvoering, terugkeer naar de staat van de gewone verblijfplaats in het belang van het kind is en dat de verzochte terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden geweigerd wordt. De rechter van de aangezochte staat mag de in voornoemd artikel gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar en bij wie van de ouders het kind zijn uiteindelijke verblijfplaats moet hebben, moet immers plaatsvinden in een bodemprocedure en past niet in de onderhavige procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen (zie HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4795).
Oordeel van het hof
5.14
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat [minderjarige] bij een terugkeer naar Hongarije wordt blootgesteld aan enig lichamelijk of geestelijke gevaar en/of in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het hof sluit zich ook op dit punt aan bij het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dit oordeel berust, welke gronden het hof overneemt en na eigen afweging tot de zijne maakt. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot een ander oordeel.
5.15
Het hof voegt hier nog aan toe dat de moeder in hoger beroep geen nadere bewijsstukken in het geding heeft gebracht die haar stellingen onderbouwen. Het is voor het hof daarnaast niet duidelijk geworden of de moeder bij een terugkeer naar Hongarije daadwerkelijk een strafrechtelijke procedure en eventuele vervolging staat te wachten. Hier komt bij dat de vader ter zitting heeft verklaard dat hij de mogelijkheden van intrekking van zijn aangifte tegen de moeder gaat onderzoeken. Tot slot is niet in geschil dat er in Hongarije een door de rechter bepaalde omgangsregeling met de moeder is vastgelegd die nog steeds geldt. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is hiermee juridisch gegarandeerd en de vader heeft ter zitting verklaard dat hij zich aan deze omgangsregeling zal houden.
5.16
Gelet hierop faalt het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
Conclusie
5.17
Het voorgaande brengt met zich mee dat het hof het hoger beroep van de moeder zal afwijzen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en, net als de rechtbank, de teruggeleiding van [minderjarige] naar Hongarije zal gelasten.
5.18
Nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding, als gevolg van dit hoger beroep, inmiddels is verstreken zal het hof bepalen dat de moeder [minderjarige] op dinsdag 1 juli 2025 dient terug te brengen naar Hongarije. Indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar Hongarije, beveelt het hof dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 1 juli 2025, zodat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Hongarije.
Proceskosten
5.19
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.2
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer gelast van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] , naar Hongarije uiterlijk op 1 juli 2025 waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar Hongarije en beveelt, indien de moeder nalaat om [minderjarige] terug te brengen naar Hongarije, dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 1 juli 2025, zodat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Hongarije;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] van haar taak met ingang van de datum van teruggeleiding;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.C.C. Lückers, A. Zonneveld en C.M. van der Kleijn, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 19 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.