Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 22 juli 2025
[appellant],
hierna te noemen: [appellant],
gezeteld te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NVWA,
advocaat: mr. J.V. Wieling te Den Haag.
De zaak in het kort
Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding van 15 maart 2024 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 21 december 2023 (met producties);
- de memorie van antwoord van NVWA (met producties).
Feiten
Procedure in eerste aanleg
Vorderingen in hoger beroep
Beoordeling van het hoger beroep
grief 1betoogt [appellant] dat art. 7:611 BW de grondslag van zijn vorderingen is. Volgens [appellant] had de kantonrechter op grond van art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden moeten aanvullen, aldus dat art. 7:611 BW zou worden toegepast. Door dat niet te doen moet volgens [appellant] het vonnis worden vernietigd wegens schending van het recht. Met
grief 2betoogt [appellant] dat er sprake is van een fataal motiveringsgebrek. Met
grief 3wordt dat ook betoogd.
grief 1Aen
grief 1Cbetoogt [appellant] dat het in strijd is met art. 7:611 BW om de terugwerkende kracht niet tot 1 juni 2017 te laten gelden. Volgens
grief 1Bdient NVWA loon naar werken te betalen, is er sprake is van een (inschalings)fout van NVWA, is de terugwerkende kracht eenzijdig, willekeurig en arbitrair gekozen en is er gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Met
grief 3betoogt [appellant] verder – zo begrijpt het hof – dat NVWA niet (voldoende) heeft gemotiveerd waarom zij de uitspraak van de Geschillencommissie Rijk niet volgt. Volgens [appellant] is de beleidslijn van NVWA omtrent de terugwerkende kracht naar de maatstaven van het civiele arbeidsrecht niet langer leidend.
“dynamiek in de sector landbouw”(zie r.o. 3.5). Anders gezegd: het werd tijd de functie opnieuw te wegen.
grief 4(formele functiewaardering) en
grief 5(pensioenaanvulling/correctie).
grief 6. Met deze grief betoogt [appellant] dat NVWA in de werkelijke proceskosten moet worden veroordeeld. Deze grief slaagt niet omdat [appellant] – als de ook in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij - in de kosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld. Van een proceskostenveroordeling van NVWA is daarom geen sprake, en dus ook geen veroordeling in de werkelijke proceskosten.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 21 december 2023;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NVWA tot op heden begroot op € 2.175,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II);
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.