ECLI:NL:GHDHA:2025:1337

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
22-001534-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraak en opzetheling van snorfiets met toewijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1985, werd veroordeeld voor woninginbraak en opzetheling van een snorfiets. De feiten vonden plaats op 1 januari 2024 in Delft, waar de verdachte een telefoon en een snorfiets heeft weggenomen. De snorfiets was kort daarvoor gestolen en de verdachte wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen niet geheel gevolgd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de woninginbraak, toegewezen tot een bedrag van € 400,00. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de benadeelde partij en de strafblad van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de impact van woninginbraken op slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001534-24
Parketnummers: 09-002250-24
Datum uitspraak: 3 juli 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 april 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
brp-adres: [verblijfplaats], feitelijk zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Delft een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking (door een of meerdere (kiep)ramen van de woning van [slachtoffer] open te breken, althans te forceren);
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een of meerdere (kiep)ramen heeft opengebroken en/of verbroken, althans geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Delft, een snorfiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te Delft een telefoon,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking (door een
of meerdere(kiep)
raamvan de woning van [slachtoffer] open te breken, althans te forceren
);
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Delft, een snorfiets,
althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
en/of heeft overgedragen,terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging feit 2
Het hof acht de aan de verdachte tenlastegelegde opzetheling van een snorfiets wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De delictsomschrijving van art. 416, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereist, voor zover van belang, dat de pleger ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Daaronder is tevens begrepen de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat een goed van misdrijf afkomstig is. De rechter mag bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf “ten tijde van” het voorhanden krijgen van een goed betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte, in de zin van het uitblijven van een aannemelijke verklaring, een rol spelen (zie HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97).
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
In de late avond van 30 december 2023 of de daaropvolgende nacht is in Delft een op slot staande snorfiets, van het merk Piaggio Zip en met kenteken [kenteken], gestolen. Op 1 januari 2024, omstreeks 23:00 uur, ongeveer 48 uur na de diefstal van de snorfiets, is diezelfde snorfiets door de verdachte gebruikt bij de onder 1 bewezenverklaarde woninginbraak in Delft. Het contactslot van de snorfiets was op dat moment volledig uitgeboord.
Er is geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 2 en de verdachte heeft daarover geen verklaring afgelegd.
Gelet op het voorgaande – de voornoemde uiterlijke kenmerken van de snorfiets, het betrekkelijk korte tijdsverloop tussen de diefstal van de snorfiets en het tijdstip waarop dat voertuig onder de verdachte werd aangetroffen alsmede de omstandigheden waaronder de verdachte gebruikmaakte van de snorfiets – kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de snorfiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte voor de vastgestelde omstandigheden die redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van de opzetheling van de snorfiets, geen aannemelijke die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een snorfiets. Hiermee heeft de verdachte er niet alleen aan bijgedragen dat het criminele circuit van gestolen goederen in stand blijft, maar ook heeft hij bijgedragen aan benadeling van de eigenaar van de snorfiets. De verdachte lijkt zich hier in het geheel niet om te bekommeren.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken financiële schade en overlast bij de slachtoffers. Daarnaast voelen slachtoffers van woninginbraken zich vaak niet meer veilig in hun eigen woning, terwijl dit nu juist de plek is waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Dat het handelen van de verdachte dergelijke gevolgen heeft gehad, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. De aangeefster zegt daarin in de weken na de inbraak angstiger te zijn geweest en slechter geslapen te hebben. Aangeefster is sinds de woninginbraak alert en zij heeft last van verminderde concentratie. Het hof rekent de verdachte in het bijzonder dit zeer kwalijke feit aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 Sr - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Nu het de raadsman na zijn bezoek aan verdachte in de penitentiaire inrichting niet gelukt is contact te krijgen met de verdachte en deze kennelijk ook geen contact heeft gezocht met zijn raadsman, is het naar het oordeel van het hof niet realistisch om te veronderstellen dat de situatie thans anders is dan geschetst in het reclasseringsadvies van 16 augustus 2024 en ziet het hof reeds hierom geen aanleiding om te komen tot een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 400,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van de immateriële schade van € 400,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon
“op andere wijze" dan door fysiek letsel. Van de bedoelde aantasting in de persoon “op andere wijze” is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending reeds meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval – waarbij het gaat om een woninginbraak in de late avond waarbij de bewoners sliepen, de benadeelde partij door harde klappen en het geluid van voetstappen van de verdachte in haar woonkamer wakker is geworden en zij vervolgens de verdachte rondom de woning heeft gezien – met zich brengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Dat vindt bevestiging in de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing van de vordering, waarin wat betreft de psychische gevolgen van de woninginbraak voor de benadeelde partij onder meer wordt gesproken over aanhoudende angstgevoelens, het moeilijk in slaap vallen en de constante vrees dat het voorval opnieuw plaats zou vinden bij het horen van geluiden ’s nachts. De benadeelde partij heeft verder in toenemende mate last van migraine en volgt behandelingen bij een acupuncturist en neemt dagelijks maatregelen om de aanhoudende spanningsklachten te doen afnemen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 400,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2024.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. O.E.M. Leinarts en mr. A. Postma, leden, in bijzijn van de griffier mr. E. Savans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2025.
mr. A. Postma is buiten staat dit arrest te ondertekenen.