ECLI:NL:GHDHA:2025:1348

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
22-004273-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwaarlozing van dieren en de gevolgen daarvan in het strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1949, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan haar hond, die leed aan verschillende kwalen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk tekort is geschoten in de zorg voor haar hond [hond 1], die uiteindelijk moest worden geëuthanaseerd. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldiging met betrekking tot een andere hond, [hond 2], omdat er onvoldoende bewijs was dat deze hond verwaarloosd was. Het hof legde een deels voorwaardelijke taakstraf op en oordeelde dat een houdverbod niet passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van dierenhouders voor het welzijn van hun dieren en de juridische gevolgen van verwaarlozing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004273-24
Parketnummer: 10-331605-24
Datum uitspraak: 27 juni 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 december 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1949 te [geboorteplaats],
feitelijk woonadres: [woonadres], [[woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, zoals in het vonnis waarvan beroep is omschreven, die dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Daarnaast is er een beslissing genomen op het beslag zoals in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 augustus 2024 tot en met 4 september 2024, te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, althans in Nederland, als houder van een of meer dieren, te weten een tweetal honden ([hondenras 1], genaamd [hond 1] en/of een [hondenras 2], genaamd [hond 2]) de nodige verzorging aan dat/deze dier(en) heeft onthouden, door
- de honden in de modder en/of uitwerpselen te laten liggen en/of
- niet de beschikking te geven over voldoende en/of schoon drinkwater en/of
- niet de beschikking te geven over voldoende en/of passende voeding en/of
- de honden die ziek en/of gewond lijken/zijn en/of (medische) verzorging nodig heeft/hebben niet op passende wijze te (laten) verzorgen door een persoon die beschikt over voor die verzorging nodige kennis en vaardigheden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de nodige zorg heeft onthouden aan de [hondenras 2], genaamd [hond 2]. Het dossier houdt omtrent deze hond niet meer in dan de waarneming door verbalisanten dat de hond klitten en modder in haar vacht had, dat de hond dik was en dat de hond gulzig uit een emmer dronk. Niet is gebleken dat de hond is onderzocht door een dierenarts. Het hof acht die waarnemingen onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte de hond voordien niet de beschikking heeft gegeven over voldoende schoon drinkwater of haar anderszins de nodige verzorging heeft onthouden. Het hof zal de verdachte in zoverre vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 31 augustus 2024 tot en met 4 september 2024, te Nieuw-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,
althans in Nederland,als houder van een
of meerdier
en, te weten een
tweetalhond
en([hondenras 1], genaamd [hond 1]
en/of een [hondenras 2], genaamd [hond 2]) de nodige verzorging aan dat
/dezedier
(en)heeft onthouden, door
- de honden in de modder en/of uitwerpselen te laten liggen en/of
- niet de beschikking te geven over voldoende en/of schoon drinkwater en/of
- niet de beschikking te geven over voldoende en/of passende voeding en/of
- de hond
endie ziek en
/ofgewond
lijken/zijnisen
/of(medische) verzorging nodig heeft
/hebbenniet op passende wijze te (laten) verzorgen door een persoon die beschikt over voor die verzorging nodige kennis en vaardigheden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de [hondenras 1], genaamd [hond 1], aan verschillende kwalen leed, maar zij heeft ontkend dat zij de hond de nodige verzorging heeft onthouden.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [hond 1] aan meerdere kwalen leed - een abces boven haar linkeroog, een ontsteking in haar rechteroor, maden bij de anus, vlooien en een abces bij de uterus – die gezien de aard en ernst al langere tijd aanwezig en waarneembaar moeten zijn geweest. Dat blijkt ook uit de bevindingen van de dierenarts: over de maden heeft zij opgemerkt dat deze reeds een gedeelte bij de billen van de hond hadden weggevreten, terwijl zij over het abces heeft opgemerkt dat dit al langere tijd aanwezig was. Over de oorontsteking heeft de verdachte bovendien zelf verklaard dat deze al jaren aanwezig was. Toen de verdachte [hond 1] op 2 september 2024 naar de dierenarts bracht verkeerden de kwalen in een dusdanig vergevorderd stadium, dat de dierenarts zich genoodzaakt zag de hond na toestemming van de Officier van Justitie te euthanaseren. Voor de verdachte moeten er echter voldoende signalen zijn geweest dat de hond eerder medische zorg behoefde. De verdachte heeft daar niet naar gehandeld. Weliswaar heeft zij verklaard dat zij de oorontsteking behandelde met zalf en lauw water, maar voor de verdachte moet duidelijk zijn geweest dat dit volstrekt inadequaat was, nu de oorontsteking telkens terugkwam. De verdachte heeft aldus de nodige verzorging aan [hond 1] onthouden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft haar hond [hond 1] de nodige zorg onthouden. De hond leed aan verschillende kwalen, die doordat de verdachte de hond niet op een passende wijze heeft (laten) verzorgen, uiteindelijk zodanig ernstig waren dat de dierenarts zich genoodzaakt zag om de hond te laten inslapen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het belang geschonden dat de wet beoogt te beschermen, te weten het welzijn van dieren. Het hof wil aannemen dat de verdachte van haar hond heeft gehouden, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard. [hond 1] was echter een hond met een verleden dat maakte dat zij (extra) zorg nodig had, wat de verdachte ook wist toen zij de hond adopteerde. De verdachte is in het bieden van die zorg tekortgeschoten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie 3 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Wel is de verdachte in 2015 en 2006 veroordeeld voor de overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Die feiten liggen te ver in het verleden om daarmee in het nadeel van de verdachte rekening te houden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden is en tegelijk beoogt de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte er ter terechtzitting onvoldoende blijk van heeft gegeven in te zien dat zij tekort is geschoten in het bieden van adequate zorg aan de hond.
Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 8.11a van de Wet dieren, inhoudende een verbod op het houden van dieren, zoals is opgelegd door de politierechter en door de advocaat-generaal is gevorderd, niet passend en geboden. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte weliswaar wordt veroordeeld voor verwaarlozing van haar hond [hond 1], maar niet is gebleken dat zij ook haar hond [hond 2] heeft verwaarloosd. Daarbij komt dat de verdachte reeds op indringende wijze is geconfronteerd met de gevolgen van haar handelen, door de inbeslagname en daaropvolgende euthanasie van [hond 1]. Tot slot gaat van de oplegging van voormelde deels voorwaardelijke taakstraf een voldoende afschrikwekkend effect uit.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de [hondenras 2], genaamd [hond 2]. De verdachte wordt immers vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op deze hond. Voorts zal het hof gelasten dat de as van de geëuthanaseerde [hondenras 1], genaamd [hond 1], wordt teruggeven aan de verdachte, voor zover deze as nog beschikbaar is. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2 en 8.12 van de Wet dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Hond, [hondenras 2], genaamd [hond 2].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Hond, [hondenras 1], genaamd [hond 1] (dat wil zeggen: de as van deze geëuthanaseerde hond, indien beschikbaar).
Heft ophet bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals genoemd in het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, voorzitter, mr. B.W. Mulder en mr. A.J.P. van Beurden, leden, in bijzijn van de griffier mr. K.J. Duyvis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2025.
Mr. A.J.P. van Beurden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.