ECLI:NL:GHDHA:2025:1386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
22-001395-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geld met valse sleutel door huishoudelijke hulp; arrest na terugwijzing m.b.t. de strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1983 te Rotterdam, was eerder vrijgesproken van diefstal, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak na terugwijzing door de Hoge Raad opnieuw beoordeeld, waarbij de strafoplegging centraal stond. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van bijna € 30.000,- van een bedlegerig slachtoffer, waarvoor zij als huishoudelijke hulp werkte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer door herhaaldelijk geld van diens bankrekening op te nemen zonder toestemming. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte haar schuld bekend en spijt betuigd, maar het hof weegt dit mee in de context van de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Uiteindelijk heeft het hof een geldboete van € 17.500,- opgelegd, rekening houdend met de draagkracht van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het hof heeft de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht toegepast en het vonnis waarvan beroep vernietigd, waarbij de verdachte is veroordeeld tot de geldboete en hechtenis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001395-24
Parketnummer: 10-036947-20
Datum uitspraak: 27 juni 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te Rotterdam,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van een andere zittingscombinatie van dit hof van 16 maart 2022 is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en voorts tot een geldboete ter hoogte van € 30.000,-, subsidiair 185 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 16 april 2024 voormeld arrest van het hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is - met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 16 april 2024 - het vonnis waarvan beroep uitsluitend aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft de strafoplegging.
De bewezenverklaring en strafbaarheid zijn in deze procedure dus niet meer aan de orde en zijn door het arrest van de Hoge Raad reeds onherroepelijk geworden.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van € 19.712,50.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot geldbedrag. Zij heeft zonder toestemming gedurende ongeveer een half jaar veelvuldig geldbedragen, van in totaal bijna € 30.000,-, opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer, met gebruikmaking van haar bankpas.
Het slachtoffer was destijds bedlegerig en zorgbehoevend. De verdachte was bij haar werkzaam als huishoudelijke hulp en had de beschikking gekregen over haar bankpas en bijbehorende pincode om boodschappen voor het slachtoffer te kunnen doen. Door zo te handelen heeft de verdachte keer op keer op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van het in haar door het slachtoffer gestelde vertrouwen en uitsluitend oog gehad voor eigen financieel gewin. De verdachte heeft het ontvreemde bedrag nimmer terugbetaald, maar geheel gebruikt om voor zichzelf goederen aan te schaffen, ook nadat tegen haar aangifte was gedaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2025 heeft de verdachte het tenlastegelegde feit bekend. Zij heeft verklaard veel spijt te hebben en in te zien dat zij fout heeft gehandeld.
Het hof heeft acht geslagen op deze gewijzigde proceshouding, waarmee de verdachte schuld heeft bekend en verantwoordelijkheid voor haar handelen heeft genomen. Het hof weegt dit enigszins in haar voordeel mee. Deze bekentenis en spijtbetuiging zijn echter op een moment gekomen dat het slachtoffer al was overleden. Daarmee heeft het slachtoffer bij leven slechts kennisgenomen van de ontkennende houding van de verdachte. Dat moet voor het slachtoffer zeer kwetsend zijn geweest.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete een passende reactie vormt, nu de verdachte financieel voordeel heeft genoten door het plegen van het feit, zij financiële schade bij het slachtoffer heeft berokkend en er geen mogelijkheid is geweest voor het slachtoffer om deze schade op de verdachte te verhalen.
Omdat het bewezenverklaarde feit is begaan in 2019 en de verdachte sindsdien niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet het hof geen aanleiding om naast een onvoorwaardelijke geldboete een andere (al dan niet voorwaardelijke) straf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op het ten tijde van het strafbare feit geldende strafmaximum van € 20.750,-, een onvoorwaardelijke geldboete van € 19.000,-, in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de cassatiefase is overschreden. Het cassatieberoep is immers ingesteld op 16 maart 2022, terwijl de Hoge Raad de stukken heeft ontvangen op 31 augustus 2023 en arrest heeft gewezen op 16 april 2024.
Daarom zal het hof, in plaats van de eerdergenoemde geldboete ter hoogte van € 19.000,- een geldboete van € 17.500,- opleggen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, in het bijzonder haar verklaring ter terechtzitting dat zij inkomen uit dienstbetrekking geniet en haar schulden heeft afgelost.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Rechtdoende na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
122 (honderdtweeëntwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, voorzitter, mr. B.W. Mulder en mr. A.J.P. van Beurden, leden, in bijzijn van de griffier mr. K.J. Duyvis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2025.
Mr. A.J.P. van Beurden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.