ECLI:NL:GHDHA:2025:1430

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
200.339.898/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonwagenstandplaats na overlijden huurder; verplichting tot ontruiming door zoon

In deze zaak gaat het om de huur van een woonwagenstandplaats die door de vader van de appellant werd gehuurd van de gemeente Dordrecht. Na het overlijden van de vader, die de standplaats huurde, is de vraag of de zoon, [appellant], de standplaats moet verlaten. De kantonrechter oordeelde dat de zoon de standplaats moest ontruimen, wat door het hof in dit arrest werd bekrachtigd. Het hof concludeert dat [appellant] geen recht of titel heeft om op de standplaats te verblijven, aangezien hij geen huurder is en de gemeente de rechthebbende is van de standplaats. Het hof overweegt dat er geen gronden zijn die de gemeente verplichten om de standplaats aan [appellant] te verhuren, ondanks zijn argumenten over de woonwagencultuur en de kosten van ontruiming. De gemeente heeft het recht om de standplaats terug te vorderen, en [appellant] moet de standplaats met al zijn bezittingen, inclusief de woonwagen, ontruimen. Het hof legt een termijn van 14 dagen op voor de ontruiming en veroordeelt [appellant] tot betaling van proceskosten en een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.339.898/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 10734210 \ CV EXPL 23-3798
Arrest van 22 juli 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
de gemeente Dordrecht,
zetelend in Dordrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.C. Hol, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en de Gemeente.

1.De zaak in het kort

1.1
De vader van [appellant] huurde een woonwagenstandplaats van de Gemeente en woonde in zijn daarop geplaatste woonwagen. [appellant] woonde er ook. Na een burgemeesterssluiting moest de vader de standplaats verlaten. Hij is overleden. Vraag is of [appellant] de standplaats moet verlaten en leeg moet maken. De kantonrechter oordeelde van wel.
1.2
Het hof oordeelt in dit arrest hetzelfde als de kantonrechter. [appellant] moet dus ook de woonwagen van de standplaats verwijderen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 maart 2024, hersteld op 5 april 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024;
  • het arrest van dit hof van 30 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 mei 2024;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de Gemeente.
2.2
Op 12 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, de Gemeente aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De vader van [appellant] (hierna: de vader) huurde vanaf december 2004 van de Gemeente (via haar gemachtigde: Stichting Woondrecht) de woonwagenstandplaats aan de [adres] (hierna: de Standplaats). De huurovereenkomst was aangegaan voor onbepaalde tijd.
3.2
Van de huurovereenkomst maakten de Algemene huurvoorwaarden (hierna: de AV) deel uit, met dien verstande dat waar in de AV “woonruimte” staat, gelezen moet worden: “standplaats”. [1]
3.3
Artikel 16.1 van de AV bepaalt dat de huurder de woning (lees: ‘standplaats’) leeg en schoon achter laat en alle sleutels inlevert.
Artikel 16.5 van de AV bepaalt over wat er gebeurt na overlijden van de huurder (waarbij voor ‘woning’ weer ‘standplaats’ wordt gelezen):
Staan er nog spullen in de woning? Dan halen wij die weg op uw kosten
Na het einde van uw huurovereenkomst mag u geen spullen meer bewaren in de woning. Staan er nog spullen in de woning? Dan doet u hier afstand van. Deze spullen zijn dan niet meer van u. Wij mogen uw woning betreden en halen uw spullen weg. U betaalt alle kosten hiervan. Wij hoeven deze spullen niet te bewaren. Dit doen wij ook als na uw overlijden niemand uw spullen komt ophalen.”
3.4
De vader woonde in zijn eigen woonwagen op de Standplaats. Sinds 2012 woont ook [appellant] op de Standplaats. De schuur op de Standplaats was ingericht als slaapplaats voor [appellant] . [appellant] en zijn vader worden allebei ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd.
3.5
In augustus 2022 is een politieonderzoek gestart tegen ‘de heren Laarhoven’. In de daarvan op 14 september 2022 opgemaakte bestuurlijke rapportage (hierna: Bestuurlijke Rapportage) staat onder meer, kort gezegd:
  • Op 16 augustus 2022 is op de Standplaats een bekende harddrugs gebruiker aangehouden. Hij was in het bezit van 10 gripzakjes cocaïne. Hij verklaarde dat hij binnen was geweest op de [adres] .
  • Op 31 mei 2022 kwam een bekende drugsgebruiker het kampje af. Hij verklaarde zojuist speed te hebben gekocht bij “ [bijnaam 2] ”, waarbij zowel de jonge als de oude man aanwezig waren, en hij verklaarde al een jaar lang twee à drie keer per week drugs te kopen op de Standplaats.
  • Op 2 februari 2022 ging een bekende drugsgebruiker de Standplaats op. Hij vertrok na een kort bezoek en was in het bezit van speed.
  • Op 8 maart 2022 verklaarde een bekende drugsgebruiker zijn drugs te kopen bij “ [bijnaam 2] ”, “die kamper”, “dat kampje”. Hij verklaarde dat [bijnaam 2] super veel drugs verkoopt, tot wel een ons per week.
  • Op 17 augustus 2020 verklaarde een bekende drugsgebruiker dat “ [bijnaam 2] ” drugs zou verkopen en twee zoons zou hebben die ook in verdovende middelen handelen. Hij verklaarde dat hij al twee jaar bij [bijnaam 2] kocht, zo’n drie à vier keer per week.
  • Op 4 maart 2019 verklaarde een speed-gebruikende bewoonster aan de wijkagent dat een vriend van haar dealt en zijn spullen zelf haalt bij [bijnaam 2] , “waar je zakken vol speed zou kunnen halen”.
3.6
De Bestuurlijke Rapportage vermeldt ook dat op donderdag 1 september 2022 een drugsactie is gehouden op de Standplaats. Daarover bericht de Rapportage onder meer het volgende, kort gezegd:
  • Koper 1 fietste om 17:35 uur de Standplaats op en om 17:45 uur weer af en na aanhouding werd een boterhamzaakje met 0,2 gram amfetamine aangetroffen.
  • Koper 2 liep om 17:50 uur de standplaats op en om 17:51 uur weer af en na aanhouding werden twee gripzakjes met 1 gram amfetamine en een ponypack met 0,1 gram amfetamine aangetroffen. Koper 2 verklaarde dat hij al negen maanden twee keer per maand speed bij [bijnaam 2] koopt, dat je daar gewoon binnen kan lopen en dat [bijnaam 2] € 10,- voor één theelepel speed rekent.
  • Koper 3 is op de Standplaats aangehouden. Hij had bij zich een zakje met 2,2 gram amfetamine en een gripzakje hennep en twee gripzakjes tabak met hennepgruis.
  • Koper 4 is op de Standplaats aangehouden. Hij had een gripzakje met 1,2 gram amfetamine bij zich.
  • De woning “
in de woonkamer: een bakje, vier theelepels, een lepel en een papiertje (steeds) met amfetamine en
een stroomstootwapen en
in de hal: een weegschaal met residu van amfetamine.
3.7
Uit de Bestuurlijke Rapportage blijkt ook:
De vader [2] is aangehouden en verklaarde dat hij onder meer [bijnaam 2] wordt genoemd, dat zijn zoon bij hem verblijft en in de schuur slaapt en ook een eigen kamer heeft. De vader ontkende verdovende middelen te verkopen. [appellant] [3] is aangehouden en verklaarde op de [adres] te wonen, daar in de schuur te slapen en niet in verdovende middelen te handelen en zijn vader ook niet.
3.8
Bij besluit van 28 oktober 2022 gericht aan “de heer [voorletters] . en [voorletters] [appellant] ” en met aanhef “Geachte heren [appellant] ” – dus jegens [appellant] en zijn vader – heeft de burgemeester van de Gemeente, op grond van de bevindingen uit de Bestuurlijke Rapportage, [appellant] en zijn vader gelast om de woning aan de [adres] vanaf dinsdag 15 november 2022 gedurende drie maanden te sluiten en gesloten te houden, bij gebreke waarvan de burgemeester zelf tot sluiting zal overgaan door toepassing van bestuursdwang. Deze burgemeesterssluiting vond plaats omdat een ruime handelshoeveelheid harddrugs was aangetroffen. De sluiting duurde tot woensdagochtend 15 februari 2023.
3.9
Direct na de sluiting heeft de Gemeente de vader gedagvaard in kort geding, omdat zij wilde dat hij de Standplaats zou verlaten en geheel leeg en ontruimd aan haar ter beschikking zou stellen.
3.1
Op 6 maart 2023 heeft de kantonrechter bij vonnis in kort geding de vader veroordeeld om de Standplaats binnen 30 dagen te verlaten met alle personen en zaken die zich daarop vanwege hem bevinden, geheel te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen aan de Gemeente, op straffe van een dwangsom.
3.11
Op 20 maart 2023 is de vader overleden. De Standplaats was toen nog niet ontruimd. [appellant] woonde toen op de Standplaats in de woonwagen van zijn vader en hij bleef daar wonen.
3.12
Bij brief van 20 september 2023 liet de officier van justitie aan [appellant] weten dat hij in een proces-verbaal inzake handel in harddrugs in 2022 als verdachte is aangemerkt, maar niet verder zal worden vervolgd wegens onvoldoende bewijs.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Op 27 september 2023 heeft [appellant] de Gemeente gedagvaard. Hij vorderde aanvankelijk dat hij aangemerkt zou worden als voortzettende huurder (in de zin van artikel 7:268 BW) van de Standplaats, omdat hij al sinds 2012 met zijn vader op de Standplaats samenwoonde, maar deze (te laat ingediende) vordering heeft hij op de zitting ingetrokken. Na aanvulling van eis vorderde hij bij de kantonrechter:
- een verklaring voor recht dat hij als eerste rechthebbende moet worden aangemerkt voor de Standplaats van zijn overleden vader, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
4.2
De Gemeente heeft de vordering bestreden en aangevoerd dat [appellant] zonder recht of titel op de Standplaats verblijft. Zij heeft op haar beurt gevorderd [4] :
een verklaring voor recht dat het kortgeding vonnis van 6 maart 2023 (zie 3.10) ook jegens [appellant] een titel oplevert voor de ontruiming,
of anders (subsidiair): dat de kantonrechter [appellant] veroordeelt om de Standplaats binnen 30 dagen met al hetgeen zich daarin of daarop bevindt (in het bijzonder de woonwagen) te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking van de Gemeente te stellen, op straffe van een dwangsom.
Voorts heeft de Gemeente betaling voor de Standplaats conform de huurverplichtingen gevorderd vanaf juni 2023 zolang de standplaats niet is ontruimd, en betaling van de proceskosten.
4.3
De kantonrechter heeft de gevorderde verklaringen voor recht afgewezen en [appellant] veroordeeld om de Standplaats, met al degenen die en al hetgeen wat zich daar bevinden of bevindt (in het bijzonder de woonwagen) te ontruimen en ter vrije beschikking aan de Gemeente te stellen en om de openstaande huurverplichtingen te betalen vanaf juni 2023 totdat hij de Standplaats heeft ontruimd en ter vrije beschikking heeft gesteld aan de Gemeente. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van de Gemeente tot ontruiming en leeg opleveren van de Standplaats. Hij voert daartoe – kort gezegd – aan dat hij niet in zijn eentje kan beschikken over de woonwagen en geen toestemming heeft van de andere erfgenamen van zijn vader, dat hij de huurpenningen heeft betaald maar de Gemeente deze niet wilde aanvaarden en aan hem heeft terugbetaald, dat ontruiming onomkeerbaar is, dat de kosten voor af laten voeren van een woonwagen, als dat al kan, erg hoog zijn en dat hij – om diverse redenen – in aanmerking komt voor de toewijzing van (de huur van) deze Standplaats.
5.2
De Gemeente heeft ook in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.

6.Beoordeling in hoger beroep

Verplichting tot verlaten van de Standplaats?

6.1
Voor het hof staat vast dat [appellant] op dit moment geen titel heeft om op de Standplaats te zijn en daar te wonen. De Standplaats is niet zijn eigendom. Hij is of was ook geen huurder, dat was zijn vader. Hij was geen medehuurder en hij heeft de huur van zijn vader niet voortgezet in de zin van artikel 7:268 BW. De Gemeente is wel rechthebbende van de Standplaats, want zij is eigenares. Zij wil dat [appellant] van haar eigendom afgaat. In beginsel moet [appellant] daarom, met alles wat van hem is, de Standplaats verlaten.
6.2
Dit laatste wordt alleen anders als er gronden zijn die de Gemeente verplichten om de Standplaats voortaan aan [appellant] te gaan verhuren. [appellant] heeft met zijn grieven een aantal redenen aangevoerd waarom de Gemeente dat moet doen. Het hof overweegt daarover het volgende.
6.3
[appellant] heeft gesteld dat er een groot tekort is aan woonwagenstandplaatsen, zodat het opheffen van de standplaats daarom onrechtmatig is. Omdat er een groot tekort is, is er geen kans om een andere standplaats te verkrijgen, aldus [appellant] . De Gemeente heeft hiertegen ingebracht dat zij geen Standplaats opheft met het verlaten en ontruimen door [appellant] . De Standplaats blijft volgens de Gemeente gewoon deel uitmaken van de voorraad woonwagenstandplaatsen en zal worden toegewezen aan de eerstvolgende op de wachtlijst.
[appellant] heeft daar niets tegenin gebracht en niets aangevoerd waarop het hof zou kunnen baseren dat de Gemeente de Standplaats zal opheffen als [appellant] vertrokken is. Het betoog van [appellant] over een tekort aan woonwagenstandplaatsen baat hem daarom niet.
6.4
[appellant] heeft daarbij ook aangevoerd dat de kosten van het afvoeren van een woonwagen erg hoog zijn en dat deze oude woonwagen zeer waarschijnlijk ter plaatse gesloopt moet worden, waaraan ook veel kosten verbonden zijn.
Het hof overweegt dat dit zo moge zijn, maar aan deze omstandigheden kan [appellant] geen recht op de huur van de Standplaats ontlenen.
6.5
[appellant] heeft gesteld dat hij nu in aanmerking komt voor toewijzing van de Standplaats. Volgens hem hebben alle kandidaten die vóór hem op de wachtlijst staan om de Standplaats te huren, afstand gedaan van hun plek, zodat hij de eerste gegadigde is. Hij is strafrechtelijk niet aansprakelijk gehouden voor de zaken die zijn vader deed. Hij kan de huur betalen. Hij veroorzaakt geen overlast en de woonwagen is opgeruimd en gerenoveerd, aldus [appellant] .
Geen van deze argumenten zijn – alleen of tezamen – voldoende om te oordelen dat de Gemeente de standplaats aan [appellant] moet toewijzen. De Gemeente wil dit niet. Voor toewijzing van standplaatsen geldt een wachtlijst. [appellant] staat daarop op nummer 6. Hij is dus niet de eerste gegadigde.
6.6
Het overleggen van een handtekeningenlijst van mensen die tekenden voor afstand van de Standplaats met behoud dat zij op de wachtlijst blijven staan, kan niet bijdragen aan het oordeel dat [appellant] als eerste in aanmerking komt voor de Standplaats. Immers, [appellant] heeft niet betwist dat nummers 1, 3 en 5 op de handtekeningenlijst ontbreken. Er is al daarom geen grond om aan te kunnen nemen dat hij op de eerste plaats is gekomen doordat diegenen die handtekeningen zetten, afstand van hun plaats hebben gedaan. Verder is het voor de Gemeente niet mogelijk dat mensen tegenover [appellant] afstand van een bepaalde plaats doen, omdat dit tegenover de Gemeente moet gebeuren die dergelijke wilsuitingen wil kunnen verifiëren.
Daarnaast mag de Gemeente op grond van de Bestuurlijke Rapportage ervan uitgaan dat [appellant] op deze Standplaats niet (in elk geval niet zonder meer) zal voldoen aan de verplichting om zich als een goed huurder te gedragen. Uit de Bestuurlijke Rapportage blijkt immers dat toen [appellant] met zijn vader op de Standplaats woonde, er in een korte tijd van onderzoek veel aanloop van mensen is geweest die daar amfetamine kochten. De amfetamine was in de hal en in de woonkamer op de Standplaats aanwezig. [appellant] heeft daartegenover onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij de drugs en de kopers van drugs van de Standplaats weghoudt wanneer hij de Standplaats huurt.
6.7
[appellant] heeft aangevoerd dat er veel familie op de locatie woont die wil dat hij daar blijft, zoals past binnen de woonwagencultuur, en ook dat zijn dochtertje van vijf op de woensdagen en in de weekenden bij hem verblijft. De Gemeente moet het door artikel 8 EVRM [5] beschermde familie- en gezinsleven, privéleven en huisrecht respecteren, aldus [appellant] .
De Gemeente heeft daartegen ingebracht dat haar woonwagenbeleid er mede op gericht is om zoveel als mogelijk rekening te houden met de sociale cohesie en de wens om met meerdere woonwagens op één woonwagenlocatie samen te leven in familieverband. [appellant] heeft dit niet (of volstrekt onvoldoende onderbouwd) bestreden. Het is dus niet zo dat de Gemeente de woonwagencultuur niet respecteert. Dat zij een wachtlijst hanteert, komt vanwege de schaarste aan standplaatsen. Zoals het hof hiervóór onder 6.3 al heeft overwogen, maakt het vertrek van [appellant] het tekort aan woonwagenstandplaatsen niet groter.
6.8
De verplichting om de Standplaats te verlaten komt ook niet in strijd met artikel 8 EVRM vanwege het verblijf van zijn dochter bij [appellant] , omdat uit niets blijkt (daarover is niets gesteld) dat [appellant] voor verblijf van zijn dochter bij hem is aangewezen op de Standplaats. Hij heeft immers niet gesteld dat (laat staan waarom) het voor hem niet mogelijk is elders (reguliere) woonruimte te krijgen waar zijn dochter bij hem kan verblijven.
6.9
Kortom: [appellant] moet de Standplaats verlaten, met al degenen die en alles wat zich daarin of daarop bevinden of bevindt wat van hem is. De kantonrechter heeft hem daartoe terecht veroordeeld.
Ook verplichting tot verwijdering van de woonwagen van de Standplaats
6.1
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld om de Standplaats te verlaten met alles wat zich daarin of daarop bevindt, ‘
in het bijzonder de woonwagen’. [appellant] heeft hiertegen gegriefd. Hij heeft aangevoerd dat hij niet bevoegd is om over de woonwagen te beschikken. De woonwagen is niet alleen zijn eigendom, maar eigendom van de gezamenlijke erven van zijn overleden vader, aldus [appellant] .
6.11
Dienaangaande merkt het hof eerst op dat ter zitting bij het hof aan de orde is gesteld of de woonwagen niet als
onroerend goed door natrekking eigendom is geworden van de Gemeente. (De advocaat van) [appellant] kon niet aangeven of dit zo is. De Gemeente heeft aangevoerd dat zij (in het algemeen) natrekking juist pleegt te voorkomen. Het hof overweegt dat een woonwagen op grond van de wet in beginsel een (bijzondere) roerende zaak is die verplaatst kan worden. [6] Omdat [appellant] zich in de stukken op het standpunt stelt dat de woonwagen eigendom is van de erven van de vader en omdat de Gemeente dat niet (of onvoldoende gemotiveerd) heeft betwist, gaat het hof er van uit dat de woonwagen eigendom is van de gezamenlijke erven (en dus niet door natrekking eigendom van de Gemeente is geworden).
6.12
De Gemeente heeft erop gewezen dat het argument van [appellant] dat hij onbevoegd is om alleen over de woonwagen te beschikken, niet eerder is aangevoerd. Volgens haar is het in strijd met de eisen van een goede procesorde om dat nu nog aan te voeren.
Het hof volgt dit niet. Het hoger beroep dient onder meer om eigen verzuimen te herstellen en om aan te vullen wat in eerste aanleg is gedaan of nagelaten. Het aanvoeren van nieuwe stellingen en weren in hoger beroep is dus geoorloofd. Dat moet wel tijdig gebeuren, maar bij memorie van grieven is tijdig.
6.13
De grief treft echter geen doel. Vast staat dat [appellant] nu mede-eigenaar is van de woonwagen van zijn vader. Zoals hiervóór al is overwogen is er geen recht of titel om de woonwagen op de Standplaats te hebben staan. De eigenaren zijn daarom verplicht om de woonwagen van de Standplaats te verwijderen wanneer de Standplaatseigenaar (de Gemeente) dat vordert. Een dergelijke verwijdering is een ondeelbare prestatie die alle eigenaren (‘de schuldenaren’) moeten voldoen. Artikel 6:6 lid 2 BW bepaalt dat als een prestatie ondeelbaar is, de schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn. Dat wil zeggen dat alle eigenaren (elk van hen) tegenover de Gemeente gehouden zijn om de woonwagen te verwijderen. Dit betekent dat de Gemeente van [appellant] kan verlangen dat hij de woonwagen verwijdert.
6.14
Dat ook de andere erfgenamen als mede-eigenaren bij de woonwagen betrokken zouden zijn, maakt niet dat de Gemeente hen allemaal bij deze verwijderingsvordering moet betrekken. De schuldenaren van een hoofdelijke verbintenis zijn immers zelfstandig verbonden tegenover de schuldeiser en de beslissing van dit arrest bindt alleen [appellant] .
6.15
De grief van [appellant] over zijn bevoegdheid faalt.
6.16
Voor de duidelijkheid (wellicht ten overvloede) merkt het hof nog op dat van een verwijderingsverplichting door [appellant] losstaat van een eventuele verplichting van de gezamenlijke erven om de kosten van verwijdering te betalen wanneer de woonwagen onverhoopt toch achterblijft. In artikel 16 lid 5 AV (hiervoor geciteerd in 3.3) is bepaald dat wanneer na overlijden van de huurder spullen op de Standplaats staan en niemand ze komt ophalen, de verhuurder deze weghaalt op kosten van de huurder. Met de vader als huurder was dus afgesproken dat de Gemeente na zijn overlijden diens spullen mag weghalen als niemand ze ophaalt en dat de vader in dat geval alle kosten van het weghalen betaalt. Na het overlijden van de vader kunnen deze kosten worden verhaald op zijn erfgenamen.
Betaling huurpenningen
6.17
[appellant] heeft aangevoerd dat de kantonrechter hem niet had mogen veroordelen tot betaling van de huurpenningen.
6.18
Het hof overweegt dat [appellant] daartoe feitelijk niet veroordeeld is. De kantonrechter heeft [appellant] weliswaar veroordeeld tot het betalen van “
de openstaande huurverplichtingen vanaf juni 2023 tot en met het moment dat [appellant] de woonwagenstandplaats heeft verlaten en ontruimd”, maar deze veroordeling is gebaseerd op de vaststelling dat hij gebruik heeft gemaakt van de Standplaats en de constatering dat hij geen verweer had gevoerd tegen de verschuldigdheid van ‘huurpenningen’. Daarmee ziet deze veroordeling kennelijk op een vergoeding voor het gebruik van de Standplaats. Deze vergoeding wil de Gemeente ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 21 mei 2024 hebben partijen dit ook uitdrukkelijk met elkaar zo afgesproken. Toen kwamen zij immers in plaats van de veroordeling tot betalen van “
de openstaande huurverplichtingen vanaf 1 juni 2023” overeen:
“2. [appellant] zal, zolang hij de woonwagen bewoont, een gebruiksvergoeding betalen gelijk aan de huur die onder de huurovereenkomst verschuldigd was, vanaf 1 juni 2023.”
6.19
Het komt er dus op neer dat [appellant] vanaf 1 juni 2023 tot het moment waarop hij de Standplaats verlaat een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur verschuldigd is. De grief tegen de veroordeling tot betaling van huur heeft daarom materieel gezien geen betekenis. Het hof zal in de beslissing de veroordeling van de kantonrechter opnieuw benoemen, daarbij begrijpend dat [appellant] is veroordeeld tot “een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur”, in plaats van “huur”.
Conclusie, slotoverweging en proceskosten
6.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. [appellant] moet de Standplaats verlaten en ter beschikking van de Gemeente stellen.
6.2
Het hof zal de termijn waarbinnen [appellant] dat moet doen bepalen op 14 dagen na de datum van dit arrest. Daarom zal het hof de veroordeling opnieuw benoemen met deze (actuele) termijn. Na 14 dagen verbeurt [appellant] de dwangsommen, doch alleen als duidelijk is dat hij van dit arrest op de hoogte is (door betekening).
6.3
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, inclusief nakosten. Deze kosten begroot het hof aan de zijde van de Gemeente op € 798,- aan griffierecht, plus € 2.428,- voor het salaris van de advocaat (2 punten in tarief II à € 1.214,- per punt) en plus € 178,- aan nakosten met de verhoging zoals vermeldt onder de beslissing. Dat is in totaal € 3.404,-.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024, met dien verstande dat [appellant] thans is veroordeeld om:
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.404,-, en bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • wijst af het meer of anders gevorderde;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dulek-Schermers, mr. P. Glazener en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 5 van de huurovereenkomst.
2.Zijn naam is telkens zwartgelakt in de overgelegde kopie van de Bestuurlijke Rapportage.
3.Ook zijn naam is telkens zwartgelakt in de overgelegde kopie van de Bestuurlijke Rapportage.
4.Naast vorderingen voor het geval de inmiddels ingetrokken vordering van [appellant] zou worden toegewezen. Die vorderingen zijn vanwege de intrekking niet meer relevant.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Artikel 7:235 BW