3.1De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellante] volgt bij de Hogeschool Utrecht (hierna: de Hogeschool) de opleiding tot physician assistant (PA). Een belangrijk deel van deze opleiding bestaat uit het opdoen van ervaring in de praktijk onder begeleiding van een huisarts.
Op 22 juni 2022 stuurde de opleidingscoördinator van [appellante] bij de Hogeschool aan de huisartsenpraktijk een e-mail waarin zij bevestigt dat [appellante] toestemming heeft om haar opleiding te vervolgen bij de huisartsenpraktijk. De e-mail vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
“(…). Naar aanleiding van ons gesprek over het opleidingstraject voor [appellante] afgelopen maandag heb ik zoals afgesproken de besproken zaken voor u (in willekeurige volgorde) hieronder neergezet:
(…)
Vanuit de opleiding vragen we u om aandacht voor het functioneren en de professionaliteitsontwikkeling van [appellante] . Omdat (on)professioneel gedrag ook een rol heeft gespeeld bij het vertrek van de vorige werkplekken en bij de stage chirurgie is het goed om duidelijk te zijn in wat u aan gedrag van de student PA verwacht. (…). Wat betreft het gedrag heb ik u aangegeven dat [appellante] hardwerkend en enthousiast is, en in het verlengde daarvan soms de neiging heeft haar eigen ideeën te volgen als het gaat om onderzoek, behandeling en benadering van de patiënten. Ze kiest dan voor de patiënt.
(…).”
Tussen [appellante] , Hogeschool Utrecht en de huisartsenpraktijk is per 1 juli 2022 een zogenoemde ‘onderwijsarbeidsovereenkomst’ gesloten voor een bepaalde tijd tot maximaal 1 april 2024. In deze overeenkomst is bepaald:
“Artikel 1 Dienstverband
1.
De werknemer-student heeft tijdens zijn inschrijving bij de masteropleiding (dat wil zeggen, aaneensluitend van 1 juli 2022 tot maximaal 1/4/2024 een arbeidsovereenkomst met de werkgever.
2.
De werktijden van de werknemer-student worden in overleg met de werkgever bepaald. De vaststelling van de werktijden gebeurt zodanig dat de werknemer-student het onderwijs van de masteropleiding kan volden.
3.
De verdere uitwerking van rechtspositionele aspecten (…) wordt vastgelegd in een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer-student.”
Per 1 juli 2022 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten voor de functie van ‘PA in opleiding’, met een arbeidsduur van 32 uur per week tegen een salaris conform salarisschaal 9, trede 21 van de toepasselijke CAO Huisartsenzorg. Deze arbeidsovereenkomst is hierna stilzwijgend verlengd tot 28 februari 2025.
De CAO huisartsenzorg bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 3.1 Arbeidsovereenkomsten
a. De werkgever hanteert arbeidsovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd. (…)
c. Voor de regels, termijnen en procedures met betrekking tot ontslag en de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, geldt de toepasselijke wetgeving van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 9.1 Op non-actiefstelling
a. De werkgever kan de werknemer voor een periode van ten hoogste 2 weken op non-actief stellen, indien naar het oordeel van de werkgever de voortgang van de werkzaamheden - door welke oorzaak dan ook - ernstig wordt belemmerd. Deze termijn kan ten hoogste éénmaal met 2 weken worden verlengd.
b. Het besluit tot op non-actiefstelling, alsmede het eventuele besluit tot verlenging daarvan wordt door de werkgever binnen 24 uur schriftelijk aan de werknemer medegedeeld onder vermelding van de redenen waarom de maatregel naar zijn oordeel is vereist.
c. Op non-actiefstelling geschiedt steeds met behoud van alle overige rechten voortvloeiend uit deze cao en uit de individuele arbeidsovereenkomst.
d. Zowel de werkgever als de werknemer is verplicht binnen 2 weken met elkaar in overleg te treden om een situatie te creëren waardoor de werknemer zijn werkzaamheden kan hervatten.
e. Na het verstrijken van de periode van 2 c.q. 4 weken is de werknemer gerechtigd zijn werkzaamheden te hervatten.
f. Op non-actiefstelling kan niet bij wijze van strafmaatregel worden gebruikt.
g. De werkgever kan de werknemer, nadat het dienstverband rechtsgeldig is opgezegd, voor de verdere duur van die opzegtermijn op non-actief stellen, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van de werkgever zulks noodzakelijk achten.”
Bij [appellante] is op 29 juli 2022 de diagnose ADHD-C vastgesteld.
In juni 2023 heeft [appellante] aan een patiënt van de huisartsenpraktijk beloofd oorbellen aan haar te geven in ruil voor het ‘therapietrouw’ blijven van de patiënt. De opleider van [appellante] bij de huisartsenpraktijk (de heer [naam 1] , tevens huisarts) heeft [appellante] erop aangesproken dat zij hiermee de grenzen van een gezonde behandelaar-patiëntrelatie heeft overschreden.
[appellante] heeft over het incident een reflectieverslag geschreven voor haar opleiding. Daarin vermeldt zij onder meer:
“De huisarts heeft aangegeven dat ik als beloning niet mijn oorbellen mag afstaan. Hij legt de gedragscode van artsen voor waaraan ik mezelf als physician assistant moet houden. Afstand houden en niet te veel willen helpen of geven is mijn leerpunt. Want meer geven betekent niet per definitie dat het beter gaat helpen de patiënt haar doelen te bereiken. Het is mijn taak om goed grenzen aan te geven zodat de rollen duidelijk en professioneel blijven. Hij geeft ook aan dat er veel vormen zijn van geven waar ik op moet letten in de relatie met de patiënt: het geven van tijd en aandacht.”
De begeleider van de Hogeschool reageerde op deze reflectie onder meer als volgt:
“(…) Je valkuil is dus kennelijk dat je te graag de mensen wil helpen en daarbij de grenzen van jezelf en van je vakgebied overschrijd. Je wil teveel/alles geven.
Je hebt een helder verslag geschreven, en bent daarmee wel op weg naar een goede manier van reflecteren.(…)
Ondanks het feit dat je in het verslag m.i. zorgelijk gedrag laat zien (grensoverschrijdend als het gaat om de benadering van de patient) is dit verslag als reflectie erg verhelderend en helpen.”
i. Op 19 januari 2024 is [appellante] niet geslaagd voor haar eindscriptie, waardoor zij haar opleiding niet kon afronden voor 1 april 2024. Voor de afronding van de opleiding resteerden ook nog opdrachten. De Hogeschool, [appellante] en de huisartsenpraktijk hebben gesproken over een mogelijkheid om [appellante] in staat te stellen alsnog haar diploma te behalen.
Op 6 februari 2024 stuurde [appellante] aan de huisartsenpraktijk een e-mail over het afronden van haar opleiding. Deze e-mail heeft – voor zover relevant – de volgende inhoud:
“Per 1 feb is de subsidie gestopt voor mijn extra schooldag, naast de 3dgn werk. Voor deze extra schooldag hoef ik niet betaald te worden. De vraag is aan mij hoe ik zo snel mogelijk kan afstuderen zonder dat het geld kost?
Dit is mijn plan:
Plan mij helemaal vrij vanaf maandag 12 februari tot eind maart. Dan hoef je mij 2 maanden niks te betalen en kan ik afstuderen en mijn opdrachten inleveren. Ik ben wel aanwezig op werk voor de opdrachten op ma di en vrijdag. Vervolgens start ik maandag 1 april weer met werken als pa.
De dagen die ik nu in feb heb gewerkt kan je compenseren met de 4 dagen die ik vrij heb genomen voor mijn moeder. Zie bijlage.”
Als bijlage is een ingevuld verlofaanvraagformulier bijgevoegd van 18 januari 2024 voor mantelzorgverlof op 22, 23, 26 en 29 januari 2024. De huisartsenpraktijk heeft het salaris voor januari 2024 gewoon uitbetaald.
De huisartsenpraktijk mailde op 8 februari 2024 aan [appellante] :
“We komen roostertechnisch niet uit met de maandagen 12 en 19 februari, gelieve deze 2 te werken.
We kunnen je onbetaald verlof per 1 februari in laten gaan, je hebt wel inclusief morgen 4 dagen gewerkt en 4 dagen extra verlof opgenomen, dit valt dan tegen elkaar weg.
Ik stel voor dat je voor de 12 en 19 februari, 2 extra vrije dagen krijgt, handig als je naar Korea/Taiwan gaat.. (…)”
Op 12 februari 2024 heeft [appellante] voor dezelfde patiënt aan wie zij eerder de oorbellen had beloofd, een brief gestuurd aan de rechtbank Den Haag uit naam van de huisartsenpraktijk. In die brief geeft [appellante] een opsomming van de ‘signalen van financiële verwaarlozing’ die de huisartsenpraktijk bij de patiënt zou hebben opgemerkt. De brief eindigt met een verzoek de bewindvoering van de patiënt over te dragen aan een nieuwe bewindvoerder.
Tussen [appellante] en [naam 1] heeft op 14 maart 2024 een gesprek plaatsgevonden over de brief van 12 februari 2024. In dat gesprek heeft [naam 1] [appellante] erop aangesproken dat zij de brief niet had mogen sturen. Verder heeft [naam 1] in dit gesprek aangekondigd dat de huisartsenpraktijk zich in overleg met de Hogeschool zou beraden op het mogelijk beëindigen van het opleidingstraject van [appellante] .
Vervolgens heeft op 25 maart 2024 een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en de heer [naam 2] (Algemeen directeur van de huisartsenpraktijk). In dat gesprek is aan [appellante] medegedeeld dat zij in het vervolg geen patiënten meer zou mogen behandelen, maar dat zij wel in de gelegenheid zou worden gesteld om haar laatste opdrachten af te maken voor de afronding van haar opleiding.
Op 27 maart 2024 is in een telefonisch gesprek een conflict ontstaan tussen [appellante] en [naam 1] . [appellante] heeft in dit gesprek aangegeven dat zij niet akkoord gaat met het feit dat zij geen patiënten meer mag behandelen. Zij was van mening dat zij met het opstellen van de brief niet verwijtbaar had gehandeld.
Op 28 maart 2024 heeft de huisartsenpraktijk aan [appellante] (schriftelijk) laten weten dat zij tot het einde van haar dienstverband op non-actief wordt gesteld en dat haar geen nieuwe arbeidsovereenkomst zal worden aangeboden na het einde van de huidige arbeidsovereenkomst op 28 februari 2025. De e-mail waarin dit aan [appellante] wordt medegedeeld luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Zoals bij u bekend is, is de onderlinge relatie tussen u en de onderneming verstoord door diverse incidenten en aantijgingen. Wij besluiten niet op de incidenten in te gaan, deze zijn bij u bekend en doen voor het verdere verloop niet ter zake.
Hierop hebben wij unaniem besloten u gedurende de rest van uw arbeidsovereenkomst vrij te stellen van werkzaamheden. Uw contract ging in op 1 juli 2022 en liep tot 28 februari 2023 en is daarna stilzwijgend verlengd tot 28 februari 2025. Wij zullen u hierna geen nieuw contract aanbieden.
Concreet houdt dit in dat:
- Wij uw school op de hoogte zullen stellen;
- u geen toegang meer tot het pand heeft;
- uw persoonlijke spullen zullen u worden toegezonden;
- wij u na, u zelf verzochte en toegekende onbetaald verlofperiode tot 1 juni 2024, uw salaris voor 24 uur per week zullen doorbetalen tot einde contract;
- (…).
- Het dienstverband per 28 februari 2025 eindig(t);
- Er eind maart 2025 een eindafrekening en transitievergoeding wordt gemaakt en uitbetaald.”
De onderwijsarbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 april 2024 van rechtswege geëindigd. Hierdoor is ook de bij de overeenkomst behorende subsidie gestopt. Een nieuwe onderwijsarbeidsovereenkomst is niet tot stand gekomen.
[appellante] heeft tegen het bericht van 28 maart 2024 geprotesteerd bij mail van 4 april 2024 van haar gemachtigde, mevrouw [naam 3] , waarin zij schrijft:
“Op 28 maart jl. heeft u cliënte per e-mail laten weten dat haar arbeidsovereenkomst is verlengd tot en met 28 februari 2025 waarbij haar loon tot die datum wordt doorbetaald. Cliënte wordt echter niet meer toegelaten tot haar werkzaamheden. Cliënte gaat hiermee niet akkoord en zij houdt zich dan ook bereid en beschikbaar om haar overeengekomen werkzaamheden op eerste afroep te hervatten. (…)
Cliënte heeft er alle belang bij om haar opleiding tot Physician Assistant zo snel mogelijk af te ronden. Hiervoor is in ieder geval nodig dat haar opdrachten en scriptie worden afgetekend door haar opleider, de heer [naam 1] . Ook is daarvoor nodig dat de Onderwijsarbeidsovereenkomst (de driepartijen overeenkomst) wordt verlengd tot het moment dat cliënte haar opleiding heeft afgerond. De huidige driepartijen overeenkomst is namelijk per 1 april 2024 van rechtswege geëindigd.
Niet in het minst vanwege de laatste fase waarin haar opleiding zich bevindt, wil cliënte graag in overleg met de huisartsenpraktijk een andere oplossing zoeken dan de huisartsenpraktijk nu heeft voorgesteld. (…)
Door zowel u als de heer [naam 1] is al eerder toegezegd dat er de intentie is cliënte de opleiding af te laten ronden en daar medewerking aan te verlenen. Uw e-mail van 28 maart geeft daar geen blijk van. Inmiddels heeft cliënte ook uitgebreid contact gehad met het opleidingsinstituut. Vanuit Hogeschool Utrecht wordt aangegeven dat het mogelijk is dat cliënte haar opdrachten en afstudeerscriptie laat aftekenen door de heer [naam 1] zodat op die manier invulling wordt gegeven aan de arbeidsovereenkomst. Wel is dan volgens de Hogeschool Utrecht nodig dat de driepartijen overeenkomst wordt verlengd tot het moment van het afstuderen door cliënte.
Ik ga ervan uit dat huisartsenpraktijk […] deze wederzijdse belangen inziet en bereid is overleg te voeren (…)”
De huisartsenpraktijk heeft geen gevolg gegeven aan dit verzoek en haar besluit bij mail van 14 april 2024 als volgt toegelicht:
“Aan het begin van de opleiding, werd door mw. [naam 4] de leerbaarheid in de volgende domeinen in twijfel gebracht.
1. Professionele afstand bewaren.
- Kunnen inschatten waar de grenzen zijn en op een hoger abstractie nivo de gevolgen kunnen van inzien van grensoverschrijding.
2. Organisatorisch vermogen
- Het kunnen plannen en organiseren van de opleiding, zodat er geen
achterstand opgelopen wordt in de opdrachten.
- Daarbij ook van belang inzien dat een achterstand hierin resulteert in vertraging en problematisch is voor het afronden van de opleiding.
Onze initiële inschatting was dat mw. [appellante] hierin wel leerbaar zou kunnen zijn en we het traject opleidingstraject in wilden gaan.
Daaruit zou vanzelf blijken of er voldoende ontwikkeling zou zijn of niet.
(…)
Het standpunt die wij als opleidingspraktijk nu hanteren, is dat de leerbaarheid hierin beperkt is gebleken.
Er zijn tijdens de opleidingsperiode drie incidenten die dit illustreren:
1. Oorbellen geven aan patiënte, professioneel grensoverschrijdend.
2. Brief geschreven van juridische aard naar Rechter, zonder overleg/informeren van opleider.
3. Willen procederen tegen de praktijk/opleider zonder inzicht dat dit de opleidingsrelatie zal schaden.
(…)”
Op 2 oktober 2024 heeft [appellante] de huisartsenpraktijk in dit kort geding gedagvaard. De kantonrechter heeft op 24 oktober 2024 vonnis gewezen.
Het Algemeen Dagblad heeft over de onderhavige procedure een artikel geplaatst, waarin de inhoud van het bestreden vonnis is weergegeven.
De tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is per 28 februari 2025 van rechtswege geëindigd.