Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
- de procedure met nummers 10406197 RL EXPL 23-4767 en 200.339.270/01): de bodemzaak; en
- de procedure met nummers 10925021 RL EXPL 24-3132 en 200.345.955/01: het kort geding.
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 4 december 2023, met herstelexploot op 13 februari 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 5 september 2023;
- de arresten van dit hof van 16 april 2024 en 8 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging producties 17 tot en met 19 van [appellant] ;
- het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen van 12 juni 2024, waarvan geen proces-verbaal is opgesteld;
- de memorie van grieven van [appellant] , met verzoek om gezamenlijke behandeling met het hoger beroep in het kort geding;
- de memorie van antwoord van de bewindvoerder, met bijlagen.
- de dagvaarding van 12 april 2024, met herstelexploot op 24 juni 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, oordelend in kort geding (hierna: de voorzieningenrechter), van 15 maart 2024;
- het arrest van dit hof van 8 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is gelast, die niet is gehouden;
- de memorie van grieven van [appellant] ;
- de memorie van antwoord van de bewindvoerder.
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
-
primairontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning;
-
subsidiaireen verbod om overlast te veroorzaken (zoals bijvoorbeeld: het draaien van harde muziek, het intimideren van de buren en het blokkeren van de uitgang van het achterterrein) en een gebod om de afstandsbediening af te geven.
Aan de primaire vorderingen heeft hij ten grondslag gelegd dat [onderbewindgestelde] zich niet als een goed huurder gedraagt en dus tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst door ernstige overlast te veroorzaken en door te weigeren om de afstandsbediening terug te geven.
In de stellingen van [appellant] ligt besloten dat hij zijn subsidiaire overlastverbodsvordering grondt op nakoming van de huurovereenkomst.
Aan zijn subsidiaire vordering tot afgifte van de afstandsbediening legt [appellant] ten grondslag dat [onderbewindgestelde] op grond van de huurovereenkomst geen gebruiksrecht heeft met betrekking tot het achterterrein.
- [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat [onderbewindgestelde] herhaaldelijk en stelselmatig overlast veroorzaakt: hij heeft ter onderbouwing van de gestelde geluidsoverlast slechts de verklaring van één buurman overgelegd, [onderbewindgestelde] verkeerde voor een deel van de gestelde incidenten in een psychose, waardoor haar gedrag haar in mindere mate kan worden toegerekend en [onderbewindgestelde] heeft gemotiveerd betwist dat een auto die de ingang tot het achterterrein blokkeerde van haar was.
- Doordat [appellant] na het plaatsen van een hek de afstandsbediening aan [onderbewindgestelde] heeft gegeven, heeft hij bij haar de indruk gewekt dat zij het achterterrein mocht gebruiken.
- [appellant] heeft geen belang bij zijn subsidiaire overlastverbodsvordering, omdat dat verbod al uit de wet en de huurovereenkomst volgt.
- De voorzieningenrechter moet zijn oordeel over de gebeurtenissen die al zijn beoordeeld door de kantonrechter in de bodemzaak afstemmen op het oordeel van die kantonrechter.
- [onderbewindgestelde] heeft met gedragingen die daarna hebben plaatsgevonden weliswaar overlast veroorzaakt en is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, maar die gedragingen zouden in een bodemprocedure niet rechtvaardigen dat de huurovereenkomst wordt ontbonden.
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Moet de huurovereenkomst worden ontbonden? (Grieven 1 tot en met 4 in de bodemzaak en Grieven 1 tot en met 3 in het kort geding)
confettikanonheeft afgeschoten in een snackbar in een winkelstraat in de buurt van de woning en dat [appellant] de verhuurder is van de betrokken bedrijfsruimte. Vast staat eveneens dat [onderbewindgestelde] daarna door de politie is gearresteerd en met een acute psychose bij wijze van crisismaatregel is opgenomen in een GGZ-instelling. [appellant] heeft gesteld dat [onderbewindgestelde] voor het incident in de snackbar met haar confettikanon op zijn naast de woning gelegen kantoor is geweest en daar heeft gedreigd om rommel te maken, maar de bewindvoerder heeft dat in eerste aanleg betwist en [appellant] heeft dat onderdeel van zijn stelling daarna niet nader onderbouwd, waardoor het niet is komen vast te staan. [appellant] benadrukt in verband met dit incident dat [onderbewindgestelde] vervolgens voor langere tijd in een kliniek is verbleven, maar heeft niet toegelicht waarom zo’n opname overlast oplevert. Het afschieten van een confettikanon in de door [appellant] aan de snackbar verhuurde bedrijfsruimte en het tumult bij de daarop volgende arrestatie leveren overlast op.
busjewaarvan een medewerker van [appellant] op 23 december 2021 een foto aan [onderbewindgestelde] heeft gestuurd (zie hiervoor onder 3.5). In zijn bericht aan [onderbewindgestelde] van die datum had die medewerker het voorbehoud gemaakt dat zij misschien niets met het busje te maken had, en [appellant] heeft de stelling dat zij daar wel iets mee te maken had in hoger beroep niet onderbouwd. Op dit punt is daarom geen overlast komen vast te staan.
mailbericht van zijn medewerker van 24 december 2021(zie hiervoor onder 3.6) buiten beschouwing heeft gelaten waarin die medewerker schrijft dat zich in het voorgaande jaar diverse incidenten rondom [onderbewindgestelde] hebben afgespeeld, hetgeen er zelfs in heeft geresulteerd dat [onderbewindgestelde] is meegenomen door de politie en langere tijd in een kliniek heeft gezeten (zie hiervoor onder 3.6). [appellant] heeft echter niet toegelicht om welke andere feiten en omstandigheden het ging dan het incident van 27 juli 2021 en het volgens [appellant] verkeerd geparkeerde busje van 23 december 2021, waardoor aan dit bericht geen zelfstandige betekenis toekomt.
afstandsbedieningzo snel mogelijk terug te geven en [onderbewindgestelde] heeft dat bij bericht van de bewindvoerder van 31 januari 2022 geweigerd. [appellant] klaagt over het oordeel van de kantonrechter dat dit geen tekortkoming oplevert omdat [onderbewindgestelde] over een gebruiksrecht beschikt. Het hof volgt hem om de volgende redenen niet in die klacht.
- De bewindvoerder heeft in eerste aanleg in de bodemzaak gesteld dat [appellant] en [onderbewindgestelde] bij het aangaan van de huurovereenkomst een mondelinge overeenkomst hebben gesloten waarbij [onderbewindgestelde] een gebruiksrecht heeft verkregen met betrekking tot het achterterrein.
- Tussen partijen staat vast dat [onderbewindgestelde] bij het aangaan van de huurovereenkomst met [appellant] heeft gesproken over gebruikmaking van het terrein voor het kunnen parkeren van fietsen en auto’s en voor het deponeren van afval. Tussen partijen staat ook vast dat [appellant] aan [onderbewindgestelde] de afstandsbediening heeft gegeven toen hij het achterterrein enige tijd na het ingaan van de huurovereenkomst met een hek had afgesloten.
- De bewindvoerder heeft een Whatsappcorrespondentie in het geding gebracht waarin [onderbewindgestelde] op 4 februari 2021 onder andere aan [appellant] schrijft:
e mogelijkheid om de oprit naast m’n kleine huisje te mogen gebruiken voor fiets/scotter/afval en eigen auto vond ik doorslaggevend om m’n dure prachtige huisje van jou te huren. Wil je bij deze informeren dat ik m’n auto daar ga parkeren. Tenzij er in m’n contract staat dat dit niet mag uiteraard.”
Er is geen plaars voor je auto.wel wanneer de carpoorten er staat”, terwijl het bij afwezigheid van het gestelde gebruiksrecht voor de hand had gelegen om niet te reageren onder verwijzing naar alleen het praktische punt van een gebrek aan ruimte, maar met een algehele ontkenning van enig recht om het achterterrein te gebruiken.
- De bewindvoerder wijst er ook terecht op dat de gemachtigde van [appellant] onder andere als volgt wordt aangehaald in het proces-verbaal van een zitting van 12 december 2022 voor de Huurcommissie in een geschil waarin [onderbewindgestelde] om huurprijsverlaging had verzocht:
- [appellant] brengt hier tegenin dat dit gebruiksrecht niet volgt uit de tekst van de huurovereenkomst of enige nadere tussen partijen gemaakte schriftelijke afspraak. Dit verweer treft geen doel, omdat de bewindvoerder heeft gesteld dat het gebruiksrecht mondeling is gevestigd en [appellant] niet heeft toegelicht waarom dat gebruiksrecht schriftelijk had moeten worden bevestigd. Bovendien staat het gebruiksrecht los van de huurovereenkomst; het ontbreken van een regeling daarover in de huurovereenkomst zegt dus niets over de vraag of [onderbewindgestelde] een gebruiksrecht heeft verkregen.
- Dat [appellant] [onderbewindgestelde] vanaf december 2021 herhaaldelijk heeft verzocht zich niet meer op het terrein te begeven, betekent evenmin dat toen geen sprake was van een gebruiksrecht.
- Anders dan [appellant] stelt, hebben hij en zijn medewerker in de betrokken berichten niet steeds betwist dat [onderbewindgestelde] het achterterrein mocht gebruiken
* In zijn bericht van 23 december 2021 (zie hiervoor onder 3.5) motiveerde deze medewerker het verzoek om de afstandsbediening terug te geven uitsluitend met de wens “om dit soort situaties [het blokkeren van de uitrit voor de buren van [onderbewindgestelde] met een ziek kind, hof] in de toekomst te voorkomen”.
* In zijn bericht aan [onderbewindgestelde] van 24 december 2021 (zie hiervoor onder 3.6) schrijft de medewerker zonder nadere uitleg slechts dat [onderbewindgestelde] “feitelijk niets te zoeken” heeft op het achterterrein.
* In zijn bericht aan de bewindvoerder van 14 maart 2022 geeft [appellant] als reden “
bedreigingen die[ [onderbewindgestelde] , hof]
geuit heeft naar de buren”.
* In zijn bericht aan [onderbewindgestelde] en de bewindvoerder van 7 februari 2023 vermeldt de medewerker alleen dat [appellant] de afstandsbediening “
nodig[heeft]
voor eigen gebruik”. Diezelfde medewerker licht vervolgens toe dat [onderbewindgestelde] “
niet meer bij ons op het achter terrein[mag]
komen”, waarbij “meer” erop duidt dat zij dat eerder wel mocht. Dit bevestigt het bestaan van een gebruiksrecht.
- [appellant] heeft niet toegelicht dat en waarom hij gerechtigd was om de uitoefening van dat gebruiksrecht eenzijdig te beperken of onmogelijk te maken door het terugvorderen van de afstandsbediening.
muziek hard heeft afgespeelden dat een
auto voor de woning stond geparkeerd. De bewindvoerder heeft in eerste aanleg betwist dat [onderbewindgestelde] iets te maken had met de betrokken auto, waarna [appellant] in hoger beroep dat punt niet nader heeft toegelicht. Ook heeft [appellant] na betwisting door de bewindvoerder in eerste aanleg niet nader onderbouwd hoe hard de muziek precies was en dat die muziek harder was dan de normale geluiden in een bebouwde kom die buren van elkaar moeten dulden. Op dit punt is daarom geen overlast komen vast te staan.
eerste vuilniszakover het hek van het achterterrein gooit. De persoon is niet goed zichtbaar door het hek, maar zichtbaar zijn wel donkere kleren, de lichaamsbouw en een kapsel met licht, halflang haar. [appellant] stelt dat die persoon herkenbaar is als [onderbewindgestelde] . De bewindvoerder heeft dat betwist, maar heeft die betwisting niet onderbouwd, bijvoorbeeld door te wijzen op verschillen met het uiterlijk van [onderbewindgestelde] of op afwezigheid van [onderbewindgestelde] op die dag. Dat over het hek gooien van een vuilniszak levert echter geen overlast op, althans geen overlast die in aanmerking kan worden genomen bij de beoordeling van de vraag naar ontbinding, omdat [appellant] in strijd met het gebruiksrecht van [onderbewindgestelde] de code van het hek naar het achterterrein heeft gewijzigd en het daarmee voor [onderbewindgestelde] onmogelijk heeft gemaakt om haar vuilniszakken op normale wijze op het achterterrein te deponeren. Net als dat wijzigen van de code is het over het hek gooien weliswaar een vorm van eigenrichting, maar dat levert in de gegeven omstandigheden geen in aanmerking te nemen overlast op.
tweede vuilniszakvan 3 november 2023 geldt hetzelfde, waardoor in het midden kan blijven of het [onderbewindgestelde] is geweest die deze op het achterterrein heeft gegooid.
huisraad vanuit de eerste verdieping van de woning op straat heeft gegooid, dat de politie zich toen een toegang tot de woning heeft moeten verschaffen door de voordeur met een stormram te forceren en [onderbewindgestelde] naar het politiebureau heeft gebracht, dat zij later die dag bij de woning is teruggekomen en heeft geprobeerd de ruiten van de buren in te slaan, dat zij toen opnieuw door de politie is aangehouden en dat zij vervolgens bij wijze van crisismaatregel enige tijd is opgenomen in een GGZ-instelling. Een en ander levert overlast op, behalve het opgenomen worden in een GGZ-instelling.
- Anders dan [appellant] aanvoert, is geen sprake van stelselmatige overlast maar van twee geïsoleerde gevallen met een tussenpauze van ongeveer 2,5 jaar in een huurverhouding die ongeveer 5,5 jaar heeft geduurd tot aan de memories van grieven van [appellant] (1 augustus 2019 – 11 februari 2025).
- De bewindvoerder heeft aangevoerd dat [onderbewindgestelde] op beide data leed aan een acute psychose. [appellant] vermeldt in hoger beroep dat (naar het hof begrijpt: de bewindvoerder van) [onderbewindgestelde] dat niet heeft bewezen. [appellant] heeft die weerspreking echter onvoldoende onderbouwd, gelet op (i) de gedetailleerde verklaringen van een psychiater en een arts van twee verschillende GGZ-instellingen die de bewindvoerder in eerste aanleg heeft overgelegd, en (ii) het tussen partijen vaststaande feit dat [onderbewindgestelde] op beide dagen bij wijze van crisismaatregel in een GGZ-instelling is opgenomen.
- Het hof volgt [appellant] in zijn betoog dat een huurder die bekend is met een eigen psychiatrische aandoening ervoor moet zorgen de juiste zorg en behandeling te genieten, zodat hij of zij geen overlast veroorzaakt. [appellant] heeft echter niet onderbouwd dat en waarom [onderbewindgestelde] dat niet heeft gedaan. De bewindvoerder heeft in eerste aanleg onweersproken aangevoerd dat de stoornis van [onderbewindgestelde] een vlak verloop kent, waardoor zij onder normale omstandigheden geen abnormaal gedrag vertoont, dat het met haar steeds beter gaat, dat zij steeds meer zelfinzicht heeft, dat de begeleiding van haar huidige psychiater positief verloopt, dat zij vrijwillig onder behandeling is en ook vrijwillig haar medicatie slikt. Zo nodig kan zij bij een en ander ook de bijstand van de bewindvoerder inroepen.
- [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd van na 6 februari 2024, terwijl uit de vermelding, door beide partijen, dat [onderbewindgestelde] op 28 januari 2025 door een ambulance is opgehaald en in een GGZ-instelling is opgenomen volgt dat zij op enig moment na februari 2024 weer naar de woning is teruggekeerd en daar heeft gewoond. Uit de in het voorgaande aandachtsstreepje vermelde omstandigheden volgt dat een risico op een terugval van [onderbewindgestelde] , en daarmee op hernieuwde overlast tijdens een psychose, beheerst wordt.
- Wat de gevolgen van de ontbinding betreft geldt dat de ontruiming voor [onderbewindgestelde] niet alleen het gevolg zou hebben dat zij op een zeer krappe woningmarkt haar onderdak kwijtraakt, zoals dat bij iedere huurder het geval zou zijn, maar ook dat het tot een terugval en een verslechtering van haar geestelijke gezondheidstoestand kan leiden.
- Om de voorgaande redenen kan van [appellant] worden gevergd dat hij de huurverhouding met (de bewindvoerder van) [onderbewindgestelde] voortzet.
refused to engage and[naar het hof aanneemt: acted]
rather irrationally”. Dit levert geen overlast op, met name omdat niet is komen vast te staan dat [onderbewindgestelde] iets met de voor haar woning geparkeerde auto te maken had.
griffierecht € 349,-
salaris advocaat € 1.821,- (1,5 punten × tarief II)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)Totaal € 2.348,-
7.Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 5 september 2023;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 2.348,-;
in het kort geding (zaak 200.345.955/01)
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, oordelend als voorzieningenrechter, van 15 maart 2024;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 2.348,-;