In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2025 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] in de procedure met zaaknummer 200.339.831/01. [verzoeker] was betrokken in deze procedure en werd bijgestaan door mr. J.G. Galama, die zich op 11 december 2024 heeft onttrokken. Na deze onttrekking heeft [verzoeker] geen nieuwe advocaat aangesteld. Op 13 mei 2025 heeft het hof eindarrest gewezen in de hoofdzaak. Een dag later, op 14 mei 2025, heeft [verzoeker] een wrakingsverzoek ingediend bij de Centrale Balie in het Paleis van Justitie, maar dit verzoek was niet ondertekend door een advocaat, wat vereist is volgens de wet.
De wrakingskamer heeft [verzoeker] op 21 mei 2025 geïnformeerd dat zijn verzoek niet in behandeling kon worden genomen omdat het niet voldeed aan de eisen van verplichte procesvertegenwoordiging. [verzoeker] kreeg de kans om dit verzuim te herstellen door voor 4 juni 2025 een advocaat te laten ondertekenen, maar hij heeft hier geen gebruik van gemaakt. Bovendien heeft hij op 22 mei 2025 verzocht om ontheffing van deze verplichting, maar de wrakingskamer heeft dit verzoek buiten behandeling gelaten, aangezien de wet en jurisprudentie geen grond bieden voor dergelijke verzoeken.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn wrakingsverzoek, omdat hij niet voldeed aan de vereisten. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, en het hof heeft opgemerkt dat een verzoek tot wraking tijdig moet worden ingediend, wat in dit geval niet is gebeurd, aangezien het verzoek werd gedaan na de einduitspraak in de hoofdzaak.