ECLI:NL:GHDHA:2025:1686

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
200.333.667/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over dwangsomveroordeling en persoonlijke bankpassen in onderwijsinstelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde] heeft voldaan aan een dwangsomveroordeling die hem verplichtte bepaalde documenten en bankgegevens te overhandigen aan SIO. De rechtbank had de vordering van SIO om € 50.000 aan verbeurde dwangsommen te betalen afgewezen, wat het hof in deze uitspraak bevestigt. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] aan de veroordeling heeft voldaan door enkele bankpasjes en inloggegevens te overhandigen, maar dat hij niet verplicht was om toegang te verlenen tot de digitale bankomgeving van SIO. Het hof benadrukt dat de veroordeling een terughoudende maatstaf hanteert en dat de verplichtingen van [geïntimeerde] beperkt zijn tot de expliciet genoemde bescheiden. De uitspraak van het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en veroordeelt SIO in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.333.667/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/638709 / HA ZA 22-982
Arrest van 2 september 2025
in de zaak van
Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland,
gevestigd in Amsterdam,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink, kantoorhoudend in Mijdrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg, kantoorhoudend in Purmerend.
Het hof noemt partijen hierna SIO en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat om de vraag of [geïntimeerde] de veroordeling in het vonnis van de voorzieningenrechter (tot afgifte van bepaalde spullen) is nagekomen, meer in het bijzonder of hij dwangsommen heeft verbeurd.
1.2
De rechtbank heeft de vordering van SIO om [geïntimeerde] te veroordelen om € 50.000,- aan verbeurde dwangsommen te betalen, afgewezen. Het hof is het daar mee eens.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 9 oktober 2023, waarmee SIO in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2023;
  • de memorie van grieven van SIO, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde], tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van SIO in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de akte van SIO tevens houdende aanvullende producties, met bijlagen;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde], met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
SIO bestuurt een school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag in Amsterdam, het Cornelis Haga Lyceum. Tussen de bestuurders van SIO, onder wie [geïntimeerde] als (uitvoerend) directeur-bestuurder, is vanaf mei 2020 een ernstig conflict ontstaan. Dit heeft geleid tot een bestuurscrisis en het feitelijke ontslag van [geïntimeerde] op 2 juni 2020.
3.2
Bij (inmiddels onherroepelijk) vonnis van 10 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (overeenkomstig de reconventionele vordering van SIO) ten laste van [geïntimeerde], voor zover thans van belang, het volgende uitgesproken (hierna: de Veroordeling):
" veroordeelt [geïntimeerde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot het overhandigen aan [voorzitter bestuur] (hof: de voorzitter van het bestuur van SIO
) van de bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw van het Cornelius Haga Lyceum, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten,veroordeelt [geïntimeerde] om een dwangsom te betalen aan de SIO van € 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij nalaat te voldoen aan de hiervoor (…) uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 50.000 is bereikt.”
3.3
SIO heeft dit vonnis op 10 juni 2020 aan [geïntimeerde] doen betekenen, met bevel om binnen twee dagen aan de Veroordeling te voldoen.
3.4
Op 12 juni 2020 zijn namens [geïntimeerde] door zijn broer op het kantoor van de advocaat van SIO een sleutelbos, twee bankpasjes en een handgeschreven briefje met daarop een gebruikersnaam, een wachtwoord en twee pincodes voor de bankrekeningen bij ING Bank en Bunq Bank afgegeven. De pinpas van ING Bank en de pincode daarbij bleken te werken, aldus SIO bij memorie van grieven. De ontvangen bankpas van Bunq Bank heeft Laaminmach naar zijn zeggen niet getest.
3.5
Op 15 juni 2020 heeft SIO tevergeefs geprobeerd in te loggen in de digitale bankomgeving van ING.
3.6
ING heeft de inlogcodes die [geïntimeerde] ten behoeve van SIO gebruikte, geblokkeerd zodra haar bekend werd dat [geïntimeerde] als bestuurder en werknemer van SIO was ontslagen.
3.7
SIO heeft op 22 juni 2020 aan [geïntimeerde] gevraagd om werkende inloggegevens van ING Bank. [geïntimeerde] heeft op 23 juni 2020 aan SIO laten weten dat hij de juiste inloggegevens had verstrekt.
3.8
SIO en ING hebben op 7 juli 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waardoor SIO op 23 juli 2020 toegang tot haar ING-rekeningen heeft gekregen.
3.9
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep in een executie kort geding bij arrest van 20 juli 2021 geoordeeld, kort samengevat, dat SIO ten onrechte beslag op het loon van [geïntimeerde] had gelegd omdat laatstgenoemde zich had gehouden aan de Veroordeling en daarom geen dwangsommen verschuldigd was. Het gerechtshof heeft vervolgens het andersluidende vonnis vernietigd en het loonbeslag op het salaris van [geïntimeerde] opgeheven (ECLI:NL:GHAMS:2021:2126).

4.Procedure bij de rechtbank (samengevat)

4.1
SIO heeft [geïntimeerde] in deze bodemprocedure gedagvaard en gevorderd om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] niet aan de Veroordeling (in het kort geding vonnis van 10 juni 2020) heeft voldaan en dat hij de maximale dwangsommen heeft verbeurd van in totaal
€ 50.000,-. SIO heeft betaling gevorderd van dit bedrag, met de proceskosten. [geïntimeerde] heeft zich hiertegen verweerd.
4.2
De rechtbank heeft SIO ontvankelijk geoordeeld in haar vordering. Vervolgens heeft de rechtbank de vorderingen op inhoudelijke gronden afgewezen en SIO in de proceskosten veroordeeld.

5.Stellingen in hoger beroep(samengevat)

5.1
SIO heeft zes grieven aangevoerd en vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd, met alsnog toewijzing van haar vorderingen, de proceskosten daaronder begrepen.
5.2
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in het incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij heeft primair geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en alsnog niet-ontvankelijk verklaring van SIO in haar vorderingen. Subsidiair heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, telkens met veroordeling van SIO in de proceskosten.

6.Beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep

Sio is ontvankelijk in haar vorderingen (grief 1 in het incidenteel hoger beroep)

6.1
Het hof zal eerst deze grief behandelen, omdat deze de verste strekking heeft.
6.2
[geïntimeerde] heeft deze grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat SIO ontvankelijk is in haar vorderingen. Volgens [geïntimeerde] heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 in het (in overweging 3.9 genoemde) executiegeschil al onherroepelijk beslist dat hij ([geïntimeerde]) geen dwangsommen verschuldigd is.
6.3
Het hof verwerpt deze grief. Het hof is het eens met de rechtbank in overweging 2.9 van het thans bestreden vonnis. Het gerechtshof Amsterdam heeft immers slechts in kort geding geoordeeld over de kwestie van de dwangsommen. Dit oordeel is naar zijn aard voorlopig en staat er niet aan in de weg om hieromtrent alsnog een oordeel van de bodemrechter te verlangen. De omstandigheid dat bij executiegeschillen in kort geding bepaalde beslissingen een onherroepelijk karakter kunnen hebben, maakt dit niet anders. Het gerechtshof Amsterdam heeft weliswaar in de betreffende beslagkwestie geoordeeld dat het beslag moest worden opgeheven – deze beslissing heeft een onherroepelijk karakter – maar dit geldt niet voor oordelen in de overwegingen die aan die beslissing ten grondslag lagen. Deze gingen immers over het al dan niet verschuldigd zijn van dwangsommen en hadden uit de aard van de kort geding-procedure slechts een voorlopig karakter.
[geïntimeerde] is geen dwangsommen verschuldigd (grieven 1 tot en met 6 in het principaal hoger beroep).
6.4
Deze grieven bevatten klachten over het inhoudelijke oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] aan de Veroordeling heeft voldaan en dus geen dwangsommen heeft verbeurd. Het hof zal deze rechtsvraag opnieuw beoordelen; dit in het licht van de grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
6.5
[geïntimeerde] is bij het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 – overeenkomstig de tekst van de vordering van SIO – veroordeeld
“om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot het overhandigen aan [voorzitter bestuur] van de bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw van de het Cornelius Haga Lyceum, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten,en
om een dwangsom te betalen aan de SIO van € 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij nalaat te voldoen aan de hiervoor (…) uitgesproken veroordeling, tot een maximum van €50.000 is bereikt. ”
6.6
[geïntimeerde] heeft tijdig een sleutelbos, twee bankpasjes en een handgeschreven briefje met daarop een gebruikersnaam, een wachtwoord en twee pincodes voor de bankrekeningen bij ING Bank en Bunq Bank afgegeven. SIO heeft erkend bij memorie van grieven (2.40) dat de pinpas van ING Bank en de pincode werkten. De verkregen bankpas voor de Bunq Bank heeft SIO naar haar zeggen niet getest, zodat het hof mede hierom geen reden ziet om aan te nemen dat [geïntimeerde] een onjuiste code hiervoor had afgegeven. In zoverre heeft [geïntimeerde] aan de Veroordeling voldaan.
6.7
In deze zaak resteert de vraag of en zo ja wat [geïntimeerde] op basis van de Veroordeling nog méér had moeten doen. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag wat moet worden verstaan onder de te overhandigen
(…) ‘codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten’(hierna: de overige essentiële bescheiden), uitgaande van de redelijkerwijs van [geïntimeerde] te vergen inspanningen en zorgvuldigheid om aan de Veroordeling te voldoen.
6.8
SIO heeft in dit verband in de kern het volgende gesteld:
(i) De aangeleverde gegevens waren niet correct. [geïntimeerde] had SIO daadwerkelijk toegang tot de digitale omgeving bij ING Bank en Bunq Bank moeten geven en/of het daaraan gekoppelde telefoonnummer moeten wijzigen of zijn Simkaart aan SIO moeten overhandigen. Hij heeft ING Bank ten onrechte op de hoogte gesteld van zijn ontslag waardoor SIO geen toegang meer kreeg tot de ING-rekening.
(ii) [geïntimeerde] had verdere medewerking moeten verlenen om SIO toegang tot de ING-rekening te geven, bijvoorbeeld door een verklaring af te leggen aan ING en/of SIO te wijzen op een wijzigingsformulier van ING.
(iii) Wat betreft de bankrekening van Bunq Bank heeft [geïntimeerde] niet alle benodigde gegevens aangeleverd. De enige mogelijkheid om toegang tot het Bunq-account en daarmee de rekening te krijgen, was door contact op te nemen vanaf het bedrijfsaccount van Bunq. Dit account was slechts toegankelijk vanaf de privé-telefoon van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] was verplicht om inloggegevens te wijzigen of anderszins medewerking te verlenen aan het verkrijgen van toegang tot die rekening door SIO.
6.9
Het hof hanteert bij de beoordeling hiervan, evenals de rechtbank, de volgende (in hoger beroep niet bestreden) maatstaf. Hetgeen van [geïntimeerde] ter uitvoering van de Veroordeling kon worden verwacht is beperkt tot dat wat in het dictum van het kort geding vonnis van 10 juni 2020 is
omschreven en bedoeld. Dit is – terecht – een terughoudende maatstaf. Niet voor niets heeft de rechtbank overwogen dat het gaat om een met een dwangsom verzwaarde Veroordeling. Het doel en de strekking van de Veroordeling moet daarom met een zekere terughoudendheid ten gunste van veroordeelde worden uitgelegd. Voor veroordeelde moet immers kenbaar zijn waartoe hij op straffe van een dwangsom gehouden is.
6.1
SIO miskent met haar stellingen in de eerste plaats dat de Veroordeling geen
op straffe van een dwangsom afdwingbareverplichting inhoudt om
mee te werkenaan het verlenen van toegang tot de digitale bankomgeving van ING-Bank of Bunq Bank of om inloggegevens te
wijzigen. De Veroordeling strekt slechts
tot afgiftevan bepaalde concreet genoemde bescheiden
en van codes en overige zaken, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten(de zogenaamde overige essentiële bescheiden). SIO diende zelf zorg te dragen voor de benodigde machtigingen om (al dan niet met gebruikmaking van de aangeleverde gegevens) toegang tot de rekeningen te krijgen.
6.11
Voor zover SIO er over klaagt dat de aangeleverde gegevens niet correct waren, wijst het hof er in de tweede plaats op dat SIO zelf heeft verklaard dat de pinpas en pincode van ING Bank klopten en dat zij de verstrekte gegevens van de Bunq Bank – volgens [geïntimeerde] een spaarrekening – niet had gecontroleerd. In zoverre is het betreffende verwijt ongegrond.
6.12
Inmiddels is ten aanzien van ING Bank duidelijk geworden dat de toegangsgegevens van [geïntimeerde] door ING Bank zijn geblokkeerd zodra ING Bank hoorde dat [geïntimeerde] was ontslagen als bestuurder van SIO. In de derde plaats valt [geïntimeerde] in dit kader niet tegen te werpen, zoals SIO doet, dat hij ING Bank op 12 juni 2020 (naar waarheid) van zijn ontslag op de hoogte heeft gesteld. [geïntimeerde] was toen immers geen bestuurder van SIO meer en mocht daarom niet meer beschikken over de bankrekeningen van SIO bij ING Bank. Het is passend om dit snel netjes bij de ING Bank te melden (en daarmee ook - de schijn van - misbruik te voorkomen). Het hof voegt hieraan toe dat de verplichting om dit te doen ook voortvloeit uit de Algemene Bankvoorwaarden (artikel 7). Andere verwijten jegens [geïntimeerde] (kort gezegd omtrent gebrek aan medewerking) vallen buiten het bestek van deze procedure. In dit verband wijst het hof er nogmaals op dat de verplichting tot ‘medewerking’ niet volgt uit de Veroordeling.
6.13
Het hof verwerpt in de vierde plaats ook de stelling van SIO dat [geïntimeerde] zijn telefoon en simkaart had moeten verstrekken toen SIO daarom vroeg om aldus toegang te krijgen tot de ING-omgeving en het Bunq-account. Een dergelijke ruime uitleg van de Veroordeling miskent de (in overweging 6.9 omschreven) terughoudende maatstaf waaraan de Veroordeling moet worden getoetst. Niet valt in te zien dat de voorzieningenrechter met de Veroordeling bedoeld heeft dat [geïntimeerde] ook zijn telefoon of simkaart met zijn telefoonnummer aan SIO moest verstrekken (een zeer vergaande eis), zeker niet omdat de behoefte hieraan bij SIO pas aanzienlijk later naar voren kwam en de voorzieningenrechter de wederzijdse belangen bij de telefoon van [geïntimeerde] reeds hierom niet heeft kunnen meewegen. Bovendien valt onder deze omstandigheden niet in te zien dat voor [geïntimeerde] kenbaar was dat de Veroordeling (omtrent de overige te overhandigen essentiële bescheiden) mede omvatte de overhandiging van zijn eigen telefoon of simkaart. Voorts geldt dat een TAN-code, die telkens bij inloggen bij de ING naar de telefoon van [geïntimeerde] zou worden gestuurd, pas zou komen op het moment waarop SIO zou inloggen; dan kon [geïntimeerde] deze dus ‘overhandigen’. Zo’n code kwam niet en om zo’n code heeft SIO ook nooit bij [geïntimeerde] gevraagd. SIO kon namelijk niet inloggen. De bankrekening was al geblokkeerd en de Bunq-app was al verwijderd toen SIO afgifte van de telefoon vroeg. Door de blokkade en verwijdering gingen er voor SIO geen codes of identificatieverzoeken naar de telefoon van [geïntimeerde] (laat staan dat zijn vingerafdrukken bruikbaar waren) en was afgifte van de telefoon of simkaart nutteloos voor SIO – dus
nietnoodzakelijk of essentieel zoals SIO stelt. De telefoon viel ook daarom niet, althans niet kenbaar, onder de bescheiden die essentieel zouden zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten.
6.14
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] wel degelijk aan de Veroordeling heeft voldaan en dat [geïntimeerde] geen dwangsommen verschuldigd is.
Ten overvloede
6.15
Het hof is bij de beoordeling van het hoger beroep van SIO uitgegaan van de – inmiddels onherroepelijke – beslissing van de voorzieningenrechter in het dictum van het vonnis van 10 juni 2020 (omtrent de afgifteverplichting van [geïntimeerde]).
6.16
Het hof wil echter niet onvermeld laten dat het hof vraagtekens heeft bij een deel van deze beslissing. De veroordeling van [geïntimeerde] om bankpasjes, gebruikersnamen, wachtwoorden en codes aan SIO af te dragen acht het hof in beginsel onjuist. Om misbruik te voorkomen zijn bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden hoogstpersoonlijk voor de persoon die namens de rechtspersoon als bestuurder of krachtens volmacht kan internetbankieren. Gebruikelijk is dat in de toepasselijke voorwaarden ook tussen de bank en de rechtspersoon is overeengekomen dat de persoon aan wie de pasjes en de bijbehorende gegevens zijn verstrekt deze niet aan derden mag overhandigen. Om die reden had de voorzieningenrechter dit bevel wellicht niet aan [geïntimeerde] mogen geven.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie van het voorgaande is dat voormelde grieven falen, althans dat deze verder niet besproken hoeven te worden. Ook de tweede grief van [geïntimeerde] in het incidenteel hoger beroep omtrent gestelde oneigenlijke druk hoeft niet besproken te worden. [geïntimeerde] heeft daarbij geen belang, gelet op de beslissing van het hof. Het hof zal het vonnis bekrachtigen.
6.18
Het hof zal SIO als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep. Het hof zal [geïntimeerde] niet veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van SIO. Het is immers vaste rechtspraak dat een proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep achterwege moet blijven indien, zoals hier, de in eerste aanleg in het gelijk gestelde partij een verweer heeft gevoerd in de vorm van een incidenteel hoger beroep, zonder daarmee een andere uitkomst na te streven dan in het dictum van het bestreden vonnis staat [1] . Het incidenteel hoger beroep leidt daarom niet tot een proceskostenveroordeling.
6.19
Het hof begroot de proceskosten in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] op:
griffierecht € 343,-,
salaris advocaat € 3.319,50 (1,5 punten × tarief IV)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.840,50 …
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente hierover toewijzen zoals vermeld in de beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2023;
  • veroordeelt SIO in de kosten van de procedure in het principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 3.840,50, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als SIO deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald; bepaalt dat als SIO niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, SIO de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als SIO deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.
Dit arrest is gewezen door mr M.A.F. Tan-de Sonnaville, mr. G. Dulek Schermers en mr. R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 10 juni 1988, ECLI:NL:HR:1988, AC1506; HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2262; HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9966.