ECLI:NL:GHDHA:2025:1767

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
22-000377-25
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarige

Op 9 september 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1982, was veroordeeld voor het plegen van ontucht met zijn destijds 15-jarige nichtje. De zaak betreft gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld tussen 9 en 17 augustus 2022 in Capelle aan den IJssel, waar de verdachte en het slachtoffer bij familie verbleven. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen in overweging genomen en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de ontuchtige handelingen. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000377-25
Parketnummer: 10-051033-23
Datum uitspraak: 9 september 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2025 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land 1]) op [geboortedatum] 1982,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres: [woonadres], [woonplaats] ([land 2]).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2022 tot en met 17 augustus 2022 te Capelle aan den IJssel, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het
- kussen van die schouders en/of nek van die [slachtoffer] en/of
- wrijven en/of knijpen in de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- wrijven over de (blote) vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachte ‘s, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2022 tot en met 17 augustus 2022 te Capelle aan den IJssel, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- kussen van die schouders en/of nek van die [slachtoffer] en/of
- wrijven en/of knijpen in de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- wrijven over de (blote) vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 09 augustus 2022 tot en met 17 augustus 2022 te Capelle aan den IJssel, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer]2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het
- kussen van die schouders en
/ofnek van die [slachtoffer] en
/of
- wrijven en
/ofknijpen in de (blote) borst
(en
)van die [slachtoffer] en
/of
- wrijven over de (blote) vagina en
/ofschaamlippen van die [slachtoffer] en
/of
- brengen van zijn, verdachte‘s, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Het hof stelt het volgende voorop.
Zedenzaken als de onderhavige worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van de aangever of aangeefster en de – vaak ontkennende - verklaring van de verdachte, weinig tot geen ander bewijs voorhanden is. Gelet op het bepaalde in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat een verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, ook niet als de rechter deze verklaring op zichzelf wel betrouwbaar zou achten. Eventueel ander bewijsmateriaal waarin steun voor de aangifte zou kunnen worden gevonden (het zogenoemde steunbewijs) moet specifieke punten van de verklaring uit de aangifte betreffen, zodat deze is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron (of bronnen). Deze steun behoeft volgens vaste rechtspraak geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen, maar daar staat tegenover dat tussen de verklaring uit de aangifte en de overige bewijsmiddelen een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. De vraag of is voldaan aan deze vereisten voor steunbewijs laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. [1]
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De aangeefster heeft van 9 tot en met 17 augustus 2022 in Capelle aan den IJssel verbleven bij familie, waar ook de verdachte, haar oom, aanwezig was. Beiden sliepen met meerdere andere familieleden in de woonkamer.
Tijdens meerdere nachten heeft de verdachte ontucht gepleegd met de aangeefster door haar – kort gezegd – meermalen aan te raken bij haar borsten, schaamlippen en vagina. Eén nacht is er ook daadwerkelijk sprake geweest van seksueel binnendringen bij de aangeefster doordat de verdachte met zijn vinger(s) tussen haar schaamlippen is gegaan en vervolgens ook (een klein stukje) in haar vagina.
Op 10 augustus 2022 was de aangeefster aan het videobellen met haar nichtje en getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]). Tijdens dit gesprek zag [getuige 1] dat de verdachte de aangeefster bij haar schouder aanraakte en haar haar haren opzij schoof. De verdachte deed de mouw van de jurk van de aangeefster omlaag. Ook kuste de verdachte de aangeefster vlakbij haar mond, waarna hij ook haar schouder en nek begon te kussen. De verdachte liet zijn hoofd rusten op de schouder van de aangeefster en wreef met zijn hoofd over haar schouder. Later hoorde [getuige 1]] dat de aangeefster tegen de verdachte zei: ‘Nee, dat wil ik niet, ik moet naar het toilet’. De aangeefster nam de telefoon vervolgens mee naar het toilet, waarna de aangeefster huilend aan [getuige 1] heeft gevraagd: ‘Is dit raar?’. Op 19 augustus 2022 heeft de aangeefster huilend aan [getuige 1] verteld dat de verdachte haar ’s nachts aanraakte.
Enige dagen nadat de aangeefster terug kwam in Engeland, waar zij woont, heeft zij haar neef en getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) verteld over de ontuchtige handelingen. Tijdens dit gesprek was de aangeefster zichtbaar emotioneel en moest zij huilen. Ook verklaart [getuige 2] dat de aangeefster niet met de familie, waaronder haar vader en haar moeder, wilde delen wat haar was overkomen. [getuige 2] heeft dit uiteindelijk zelf – en tegen de zin van de aangeefster in - met de vader van de aangeefster gedeeld.
Steunbewijs
Het hof ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs voorhanden is om de verklaring van de aangeefster over de ontuchtige handelingen te ondersteunen. Dat is naar het oordeel van het hof het geval. Het hof weegt hierbij het volgende mee.
Het hof stelt vast dat de verklaring van [getuige 1] in lijn is met hetgeen de aangeefster over deze gebeurtenissen heeft verklaard in haar aangifte. Daarmee wordt een gedeelte van de gebeurtenissen bevestigd door een getuige die dit rechtstreeks zelf heeft waargenomen. [getuige 1] heeft verklaard over de door haar waargenomen handelingen van de verdachte jegens de aangeefster, waaronder het kussen van haar nek en schouders. Dit betreft één van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. De verklaring van [getuige 1] staat dan ook in direct verband met de aangifte van ontucht en ondersteunt de aangifte op een aantal punten.
Ook verklaart de aangeefster consistent en gedetailleerd over wanneer en op welke wijze de tenlastegelegde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Haar verklaring komt authentiek en geloofwaardig over. Hierbij speelt de wijze waarop het ontucht aan het licht is gekomen ook een rol. De aangeefster heeft het openbaar maken niet zelf geïnitieerd. Nadat de aangeefster haar neef had verteld over het ontucht, heeft hij dit op eigen initiatief en tegen de zin van de aangeefster in met haar vader gedeeld. Naar aanleiding hiervan heeft de aangeefster pas aangifte gedaan. Verder worden de feitelijke omstandigheden waarbinnen het ontucht heeft plaatsgevonden, bevestigd door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Zo bevestigt hij dat de aangeefster van 9 tot en met 17 augustus 2022 bij zijn broer en moeder verbleef en dat zij, samen met andere familieleden, in de woonkamer sliepen. Ook heeft de verdachte verklaard dat de aangeefster op een bed zat en aan het beeldbellen was en dat hij, toen hij naast haar op het bed ging zitten, haar een kus op haar wang heeft gegeven. Dit sluit aan bij zowel de verklaring van de aangeefster als de verklaring van [getuige 1]. Daar komt bij dat de aangeefster zichtbaar emotioneel was op het moment dat zij haar neef en nicht, (redelijk) kort na het gebeurde, vertelde over de ontuchtige handelingen. Dat er geen bewijsmiddel uit andere bron is waaruit de verdergaande ontuchtige handelingen blijken, zoals die verder volgens de aangeefster in de woonkamer hebben plaatsgevonden, doet hieraan niet af.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor alle tenlastegelegde handelingen, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan ontucht met zijn destijds 15-jarige nichtje. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen seksuele behoeften en daarbij ernstig inbreuk gemaakt op haar seksuele ontwikkeling. Minderjarige slachtoffers van ontucht ondervinden daarbij in de regel nog geruime tijd de gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
In beginsel past bij feiten als de onderhavige geen andere straf dan een gevangenisstraf van geruime duur. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen aanleiding om tot een gevangenisstraf van kortere duur te komen dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd is. Hierbij dient het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur, ter voorkoming van herhaling.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, als voorzitter, en mr. H. Steenhuis en mr. A.E. Harteveld, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.C. Sjardin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094 en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.