ECLI:NL:GHDHA:2025:2003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
200.328.216/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van Turks huwelijksvermogensrecht op de afwikkeling tussen echtgenoten van in kluis bewaard goud

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee echtgenoten, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw verzoekt het hof om de verdeling van goud dat in een kluis is bewaard, dat volgens haar voor haar persoonlijk is en niet in de gemeenschap valt. De man betwist dit en stelt dat het goud onder het huwelijksvermogensregime valt. Het hof oordeelt dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Turkse recht, waarbij voor de periode voor 1 januari 2002 het oude regime van algehele scheiding van goederen geldt en voor de periode daarna het regime van verwervingsdeelneming. Het hof komt tot de conclusie dat beide partijen recht hebben op de helft van de waarde van het goud, dat wordt vastgesteld op 200 gram 24 karaats goud. De man wordt gelast om de helft van het goud ter beschikking te stellen aan de vrouw of, indien dit niet mogelijk is, de tegenwaarde daarvan te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.328.216/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 22-1982
Zaaknummer rechtbank : C/09/627256
beschikking van de meervoudige kamer van 9 juli 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen mr. A.F. Mandos te Den Haag, vervolgens mr. S. Burger te Rotterdam, nu mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[de man] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G. Alkilic te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 5 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 22 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 21 augustus 2023 met bijbehorend roljournaal, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van man van 15 november 2023, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 december 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 11 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op 12 januari 2024;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 23 mei 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 september 2024, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van 19 november 2024 van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 22 februari 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van 24 februari 2025 van de zijde van de vrouw, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van 24 februari 2025 van de zijde van de man, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 25 februari 2025 van de zijde van de vrouw, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van 26 april 2025 van de zijde van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 28 april 2025.
2.4
De mondelinge behandeling bij het hof was op 18 september 2024 ingepland. Verschenen zijn toen:
- mr. A.F. Mandos namens de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. Alkilic en [tolk] , tolk in de Turkse taal.
De vrouw is aldaar niet verschenen. Op verzoek van de advocaat van de vrouw is de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak in verband met de afwezigheid van de vrouw ter zitting aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat is verstuurd naar partijen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 7 mei 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de Turkse taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk] , tolk in de Turkse taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende vastgestelde feiten.
3.2
Partijen zijn gehuwd op [datum] 1977 te [plaats] , Turkije.
3.3
Partijen hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Op 23 maart 2023 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap – onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand – dat partijen de inboedel in onderling overleg bij helfte zullen verdelen en dat ieder der partijen recht heeft op de helft van (de waarde van) het goud uit het safeloket van partijen, en het meer of anders verzochte op dit punt afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet met eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking partieel te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover het de verdeling van de gouden sieraden en/of munten (hierna: het goud) betreft, en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een uitspraak te doen inzake het goud en daarbij de man te gelasten dit aan haar af te geven, en wanneer deze daartoe niet in staat blijkt binnen een door het hof vast te stellen termijn, de man te gelasten de vrouw de waarde daarvan te vergoeden en deze waarde in goede justitie vast te stellen. Ter zitting heeft de vrouw het voorgaande aangevuld met het subsidiaire verzoek genoemd onder 5.8 slot.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof om de verzoeken van de vrouw af te wijzen, en, opnieuw rechtdoende, de verdeling (van het goud) vast te stellen aldus dat de vrouw – zoals de man ter zitting heeft verduidelijkt – de helft van de waarde van het goud aan de man vergoedt. De man heeft ter zitting uiteindelijk verklaard dat de man zelf geen betaling van de vrouw vraagt, maar ook niet aan de vrouw wil betalen, en zeker niet meer dan de helft van de waarde. Wat de man betreft kan hiervoor (ook) worden volstaan met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling huwelijksgemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het geschil heeft internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlands rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is.
5.2
Omdat het verzoekschrift van de man is ingediend na 29 januari 2019 (namelijk op 29 maart 2022), wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van de verzoeken kennis te nemen bepaald aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwVermVo). Aangezien de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de echtscheiding volgt uit het bepaalde in art. 3 aanhef, sub a onder i Brussel II-ter brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak op grond van art. 5 lid 1 HuwVermVo ook rechtsmacht mee met betrekking tot het verdelingsverzoek.
5.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Turkse recht. Partijen hebben daartegen geen grieven gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
5.4
Op 1 januari 2002 is in Turkije het nieuwe Turks Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) in werking getreden. Krachtens artikel 10 van de Turkse invoeringswet brengt het overgangsrecht met zich dat naar Turks recht tot 1 januari 2002 verrekend moet worden overeenkomstig het oude recht (artikel 170 e.v. oud Turks BW) en hetgeen er na 1 januari 2002 is bijgekomen overeenkomstig het nieuwe recht (artikel 202 e.v. nieuw Turks BW). Het wettelijke stelsel is per die datum gewijzigd van een algehele scheiding van goederen in een regime van verwervingsdeelneming, ook wel ‘deelgenootschap van verwervingen’ genoemd. Niet is gebleken dat partijen voorafgaand aan de daartoe door het overgangsrecht gestelde datum van 1 januari 2003 hebben gekozen voor een ander dan het nieuwe, per 1 januari 2002 in Turkije ingevoerde huwelijksvermogensregime dan wel binnen de hiervoor gestelde termijn dit nieuwe wettelijke stelsel met terugwerkende kracht op hun huwelijk van toepassing hebben verklaard.
5.5
Aangezien partijen zijn gehuwd vóór 1 januari 2002 vallen zij voor wat betreft hun huwelijksvermogensrecht dus onder twee regimes. Tot 1 januari 2002 geldt het oude wettelijke regime van algehele scheiding van goederen waarbij er van enige huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen geen sprake is. Vanaf 1 januari 2002 geldt dat de huwelijksvermogensrechtelijke verhouding van partijen wordt beheerst door het regime van verwervingsdeelneming ingevolge het Nieuwe Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) met de inhoud zoals in het bestreden vonnis op pagina 4 is beschreven. Het hof gaat, evenals de rechtbank, voorbij aan de stelling van de vrouw dat partijen, nu zij in Nederland woonden ten tijde van de wetswijziging, daarvan niet op de hoogte waren met als gevolg dat zij geen rechtskeuze hebben kunnen uitbrengen.
Peildatum
5.6
De rechtbank heeft de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de gemeenschap vastgesteld op 29 maart 2022. Daartegen is door partijen geen grief gericht zodat ook het hof van deze peildatum zal uitgaan.
Het goud
5.7
In geschil is op welk tijdstip het goud is verkregen, waar het goud zich nu bevindt en wat de omvang en de waarde daarvan is en aan wie (de waarde van) het goud dient toe te komen.
5.8
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat zij het goud heeft verkregen vóór de bruiloft, door schenkingen door haar ouders tijdens de bruiloft en nadien, maar vóór 1 januari 2002 zodat het nooit in de gemeenschap is gevallen. Subsidiair stelt de vrouw dat het goud volgens de denkwijze van de rechtbank in haar persoonlijke vermogen dient te vallen. Immers, de vrouw kreeg dit als geschenk en/of het dient voor haar persoonlijk gebruik.
De vrouw stelt verder dat de man het goud zonder haar toestemming uit de kluis heeft gehaald en onder zijn beheer heeft genomen en betwist dat de man – zoals hij stelt - het goud vervolgens in de echtelijke woning bij de vrouw heeft achtergelaten. De man heeft die stelling niet voldoende onderbouwd. Dat de man de woning niet in kon omdat de vrouw de sloten zou hebben vervangen, wordt eveneens betwist. Ook dit heeft de man niet inzichtelijk gemaakt. De vrouw verbleef destijds, te weten op 16 februari 2022, in Turkije en is pas op 9 maart 2022 terug naar Nederland gekomen. Het goud ligt dan ook volgens haar bij de man.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, naar het hof begrijpt subsidiair, verzocht om het goud bij helfte te verdelen (dan wel een waardevergoeding voor de helft toe te kennen).
5.9
De man voert verweer. De man betwist dat de vrouw het goud vóór 1 januari 2002 heeft verkregen. Partijen waren niet vermogend toen zij trouwden en de vrouw heeft nooit een bruidsschat ontvangen. Voor zover de vrouw al goud bezat, heeft zij dit gebruikt voor het aanschaffen van onroerende zaken in Turkije. Mocht het goud er nog zijn dan is aannemelijk dat het goud is verworven ná 2002 gelet op het feit dat partijen de kluis pas sinds 2020 huren. Het goud behoort dus niet tot het persoonlijk vermogen van de vrouw, noch is dit uitgesloten van de financiële afrekening tussen partijen op grond van het huwelijksvermogensregime van vóór 1 januari 2002. De man stelt dan ook dat het goud valt onder het vermogen waarover dient te worden afgerekend. De man stelt verder dat hij het goud uit de kluis heeft gehaald en het in de echtelijke woning bij de vrouw heeft achtergelaten toen hij daar vertrok. Ten aanzien van de omvang en de waarde van het goud heeft de man ter zitting aangevoerd dat er ongeveer 200 gram aan goud in de kluis lag. Daarbij verwijst de man naar de overgelegde foto’s uit eerste aanleg, waarop een plastic zakje met gouden voorwerpen te zien is.
5.1
Het hof oordeelt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar primaire stelling dat zij het goud vóór 1 januari 2002 als bruidsschat c.q. als schenking van haar ouders heeft verkregen, c.q. haar subsidiaire stellingen dat zij het goud had gekregen als geschenk en/of dat dit diende voor haar persoonlijk gebruik, nader te onderbouwen. Nu de vrouw dit heeft nagelaten en ook geen concreet bewijsaanbod heeft gedaan, gaat het hof aan deze stellingen voorbij. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de verwerving door de vrouw van het goud nog onder het oude Turkse huwelijksvermogensregime valt, of dat het – als het door het nieuwe Turkse huwelijksvermogensregime wordt beheerst – in het persoonlijke vermogen van de vrouw valt waarover zij niet met de man hoeft af te rekenen. Aldus komt het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel dat ieder van partijen op grond van artikel 236 TBW recht heeft op de helft van de waarde van het goud.
5.11
Vaststaat dat partijen sinds 2020 gezamenlijk een kluis beheerden waar zij ieder toegang toe hadden, dat hier het goud in werd bewaard en dat de man in februari 2022 het goud uit de kluis heeft gehaald en dit aan de vrouw heeft laten weten onder toezending van een foto van het goud. De man had daarmee dus fysiek de beschikking over het goud. De man stelt dat hij het goud vervolgens in de echtelijke woning bij de vrouw heeft achtergelaten, hetgeen de vrouw gemotiveerd heeft betwist. In het licht van deze betwisting van de vrouw, heeft de man zijn stelling – waarvan de bewijslast bij hem ligt – onvoldoende nader onderbouwd en daar ook geen concreet bewijs van aangeboden, zodat het hof ervan uitgaat dat de man ook nu nog beschikt over het goud. Nu ervan moet worden uitgegaan dat dit valt onder de verwervingen van de vrouw waarover zij op grond van het nieuwe Turkse huwelijksvermogensregime bij helfte met de man dient af te rekenen, zal het hof het subsidiaire verzoek van de vrouw – tot afgifte van de helft van het goud dan wel tot vergoeding van de helft van de waarde daarvan door de man aan haar – toewijzen.
5.12
De vraag is hierbij echter wel wat onder ‘het goud’ dient te worden verstaan. Over het gewicht (en dus de waarde) van het goud zijn partijen het niet eens. Door de vrouw is voor het eerst kort voor de (tot tweemaal toe aangehouden) zitting in hoger beroep gesteld dat het gewicht van het goud 1.133,40 gram en 24 karaats bedraagt, met een waarde van ongeveer €61.000,-. Zij heeft onder meer stukken overgelegd (een taxatierapport van een juwelier van 1 april 2023) waaruit de waarde van het goud zou blijken. De man heeft ter zitting in hoger beroep daarentegen verklaard dat het hooguit zou gaan om het goud op de foto van het plastic zakje, hetgeen volgens hem niet meer dan ongeveer 200 gram aan goud zou bevatten. Nu uit de stukken die de vrouw ter onderbouwing van haar standpunt heeft overgelegd niet kan worden afgeleid dat dit het goud betreft dat in deze procedure voor de verdeling in aanmerking komt en de waarde van de in het taxatierapport genoemde goederen bovendien enkel is vastgesteld op basis van door de vrouw overgelegde foto’s en eigen verklaring en het hof niet beschikt over aanwijzingen dat het goud het gewicht van 200 gram overtreft, gaat het hof er schattenderwijs vanuit dat voor de waarde van het goud aansluiting gezocht moet worden bij een gewicht van 200 gram en het voorts 24 karaats goud betreft.
5.13
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover die aan het oordeel van het hof voorligt, derhalve voor wat betreft de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime met betrekking tot het goud, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van (de waarde van) het goud afkomstig uit het safeloket van partijen, dat wordt vastgesteld op 200 gram 24 karaats goud;
bepaalt dat de man de helft van het goud ter beschikking dient te stellen aan de vrouw dan wel – als dit niet uiterlijk binnen twee maanden na de datum van het wijzen van deze beschikking is gerealiseerd – dat de man de tegenwaarde daarvan, met inachtneming van de goudprijs per heden, aan de vrouw dient te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, M.W. Koek en M.T. Hoogland, bijgestaan door mr. B. Klous als griffier, en is op 9 juli 2025 door A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.